ECLI:NL:RBNNE:2022:4730

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB_LEE 21/854
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet-betalen griffierecht en toekenning immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij het beroep van eiseres, een B.V., niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de zittingsdatum in overleg met de gemachtigde was vastgesteld. De rechtbank heeft de herhaalde verzoeken om uitstel van de gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, afgewezen, omdat er gerede twijfel bestond aan de deugdelijkheid van de motivering van deze verzoeken. De rechtbank concludeerde dat de handelwijze van de gemachtigde mogelijk was ingegeven door het oogmerk om het correct heffen van griffierecht te frustreren.

Ondanks de niet-ontvankelijkheid van het beroep, heeft de rechtbank wel een vergoeding van immateriële schade en proceskosten toegekend aan eiseres. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 1.000, verdeeld over de verweerder en de Minister voor Rechtsbescherming. De rechtbank heeft ook de proceskosten vastgesteld op € 759, die gelijk over de verweerder en de Minister zijn verdeeld. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten voor de verzetprocedure afgewezen, omdat de gemaakte kosten voornamelijk te wijten waren aan de handelwijze van de gemachtigde.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting, evenals de mogelijkheid van schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/854
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[X] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ooststellingwerf, verweerder

(gemachtigde: T.J. van der Mei).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 28 januari 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Feiten

1.1.
De rechtbank heeft getracht met D.A.N Bartels (Bartels) tot afstemming van zittingsdata te komen. Daartoe heeft de griffier telefonisch contact gehad met Bartels en heeft Bartels toegezegd om op 21 juni 2022 zijn beschikbaarheid door te geven. Bartels heeft zijn beschikbaarheid niet doorgegeven op 21 juni 2022.
1.2.
De rechtbank heeft Bartels op 23 juni 2022 een brief en een e-mail verstuurd en Bartels daarbij verzocht om zijn beschikbaarheid door te geven. De rechtbank heeft in die brief en e-mail – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

U heeft namens uw cliënten een groot aantal beroepen aanhangig bij de rechtbank Noord-Nederland. Gelet op het belang van een doelmatige procesgang, waaronder het belang dat zaken binnen redelijke termijn worden afgehandeld, wil de rechtbank met u een aantal zittingsdagen inplannen voor de maanden september tot en met december 2022. Daartoe heeft de griffier op dinsdag 21 juni 2022 telefonisch contact met u opgenomen en u verzocht om uw beschikbare data door te geven voor de maanden september tot en met december 2022. Dit verzoek heeft de griffier bij e-mail bevestigd. In dat telefoongesprek heeft u toegezegd om diezelfde dag nog uw beschikbare data in die periode aan de rechtbank door te geven. Omdat de rechtbank van u geen opvolging aan die toezegging had ontvangen, heeft de griffier u donderdagochtend 23 juni 2022 tweemaal geprobeerd telefonisch te bereiken, helaas zonder resultaat. Om die reden zendt de rechtbank u deze brief.
Gelet op het aantal aanhangige beroepen wil de rechtbank in de periode september tot en met december vijftien (15) zittingsdagen met u inplannen. De rechtbank geeft u daarbij de volgende mogelijkheden:
September: 6, 12, 19 t/m 30;
Oktober: 3, 5, 6, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 28;
November: 1, 2, 4, 7, 8, 10, 11, 14 t/m 30;
December: 2, 5 t/m 9, 12 t/m 16.
De rechtbank verzoekt u om uit bovenstaande data 15 dagen te kiezen waarop een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland kan plaatsvinden.(…)”
1.3.
Op dezelfde dag, 23 juni 2022, heeft de rechtbank een e-mail van Bartels ontvangen waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

Omwille van de duidelijkheid én leesbaarheid volgt hierna een opgave van de (lees: mijn beschikbaarheids)data dat het mij -per nu, kan elk moment hierna weer muteren- nog zou lukken om de door u nog te plannen mondelinge behandelingen digitaal binnen het door u genoemde tijdsframe bij te wonen:
2 september, 19 en 21 oktober, 11, 18, 23, 29 en 30 november alsmede 21, 23, 27, 28 én 30 december.(…)”
1.4.
De rechtbank heeft bij brief van 27 juni 2022 aan Bartels bevestigd dat op de door hem aangedragen data (zie 1.6.) zittingen zullen worden ingepland. Tevens heeft de rechtbank verzocht om nog voor vier dagdelen beschikbare data door te geven voor de periode 2 september 2022 tot en met 19 oktober 2022, waarop Bartels per e-mail van 28 juni 2022 als volgt heeft gereageerd:

Wie goed doet, goed ontmoet: ik ben altijd/bij voortduring gewend zoveel mogelijk zaken te schikken. Uit deze handelswijze vloeit voort dat ik nog 4 dagdelen binnen het door u nader aangegeven tijdsframe mijzelf heb kunnen vrijspelen.
Ik ben nu wederom beschikbaar digitaal de ochtenden van donderdag 8 september én die van maandag 12 september aanstaande alsmede Vrijdag 16 september aanstaande de gehele dag eventueel fysiek.
Daartegenover staat dat ik nog wel beschikbaar ben woensdag 23 november aanstaande doch uitsluitend digitaal! Acceptabele uitruil toch!?
1.5.
De rechtbank heeft deze zittingsdata bij brief van 1 juli 2022 bevestigd.
1.6.
Op 4 augustus heeft de rechtbank twee (aangetekend verstuurde) brieven aan Bartels verstuurd: een uitnodigingsbrief voor de zitting van 2 september 2022 en een begeleidende brief. In de uitnodigingsbrief staan alle zaaknummers vermeld van de zaken die op 2 september 2022 behandeld zullen worden. Tevens heeft de rechtbank bij deze uitnodigingsbrief een bijlage gevoegd waarop alle zaaknummers, namen van belanghebbenden en heffingsambtenaren vermeld staan die bij de verschillende procedures betrokken zijn. Verder heeft de rechtbank in de begeleidende brief onder meer geschreven:

Griffierecht
In de zaken met zaaknummers LEE 21/854, 21/947, 21/3972 t/m 21/3978 en 21/3980, 21/3983, 21/3992, 22/364, 22/366, 22/368, 22/369, 22/370 t/m 22/373, 22/379 en 22/1066 is het griffierecht niet of niet volledig betaald. U heeft tot de zitting de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen. Ter zitting gaat de rechtbank in op de vraag of het griffierecht tijdig is voldaan. Als dat niet het geval is, kan de rechtbank het desbetreffende beroep niet-ontvankelijk verklaren.
(…)”
1.7.
Bartels heeft de rechtbank op 22 augustus 2022, 29 augustus 2022 en wederom 29 augustus laten weten verhinderd te zijn op vrijdag 2 september 2022. Daarbij heeft Bartels iedere keer wisselende reden aangevoerd van zijn verhindering, te weten:
- afspraken met andere rechtbanken en gerechtshoven op 2 september 2022;
- zijn vliegreis naar een ver oord;
- medische afspraken;
- miscommunicatie met de rechtbank Noord-Nederland wat betreft het afstemmen van zittingsdata, waaronder de zitting van 2 september 2022;
- corona;
- het ontbreken van een formele zittingsuitnodiging;
- de omstandigheid dat de zitting op 2 september 2022 fysiek zal plaatsvinden.
1.8.
De rechtbank heeft de verzoeken om uitstel afgewezen.
1.9.
Bartels is ter zitting verschenen.

Overwegingen

Vooraf 1: uitnodiging voor de zitting en verzoek bijhouden agenda
2. Bartels heeft gesteld dat de brief van de rechtbank van 4 augustus 2022 niet voldoet aan de eisen van een uitnodiging, omdat deze te laat was en niet de namen van de klanten bevat. Volgens Bartels bejegent de rechtbank hem in strijd met de goede procesorde, omdat de rechtbank Bartels houdt aan de zittingsdatum 2 september 2022, en omdat de rechtbank alle zaken op hetzelfde tijdstip heeft geagendeerd. Tot slot heeft Bartels ter zitting verklaard dat hij graag wil zien dat de Raad voor de Rechtspraak zijn agenda gaat bijhouden, zoals dat ook gebeurt bij andere rechtbanken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de brief van 4 augustus 2022 aan alle eisen die aan een uitnodigingsbrief voor een zitting worden gesteld. Bartels heeft deze brief blijkbaar ook opgevat als uitnodiging om ter zitting te verschijnen, gelet op zijn verzoeken om uitstel van de zitting. Nog daargelaten dat Bartels ook ter zitting is verschenen.
4. Wat betreft de uitstelverzoeken overweegt de rechtbank dat de redenen voor uitstel per uitstelverzoek verschillen. Dit heeft bij de rechtbank twijfels doen rijzen over de deugdelijkheid van de uitstelverzoeken, te meer omdat Bartels de uitstelverzoeken – ondanks verzoeken daartoe – niet (nader) heeft onderbouwd. De rechtbank heeft mede om die redenen de uitstelverzoeken afgewezen. De andere redenen zijn dat de zittingsdatum met Bartels in een eerder stadium zijn afgestemd, de rechtbank de uitstelverzoeken pas drie weken na ontvangst van de uitnodigingsbrief heeft ontvangen en nader uitstel van de zitting in strijd zou zijn met de goede procesorde.
5. Voor zover Bartels bedoelt te stellen dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om zich op de zitting voor te bereiden, overweegt de rechtbank dat Bartels de uitnodigingsbrief blijkens het track & trace-bericht van PostNL op 5 augustus 2022 heeft opgehaald. De stelling van Bartels dat hij de uitnodigingsbrief pas op 9 augustus 2022 heeft ontvangen, strookt hiermee niet en de rechtbank gaat aan deze stelling om die reden dan ook voorbij. Op grond van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een partij ten minste drie weken van tevoren voor de zitting worden uitgenodigd. De uitnodigingsbrief is door Bartels ruim vier weken voor de zittingsdatum ontvangen, oftewel ruim op tijd. Bartels heeft niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij desondanks te weinig tijd heeft gehad om aan de verzoeken van de rechtbank te voldoen.
6. Bartels betoogt dat in de uitnodigingsbrieven niet alleen het zaaknummer, maar ook de namen van klanten en de omschrijving van het object waarop de zaak betrekking heeft moeten worden vermeld. Anders zou Bartels niet kunnen herleiden op welke zaak de uitnodigingsbrief betrekking heeft. De rechtbank volgt Bartels hierin niet. De combinatie van de betreffende rechtbank en een zaaknummer, die bij de bevestiging van het beroep aan (de gemachtigde van) eisers kenbaar wordt gemaakt, moet worden geacht voldoende te zijn om de correspondentie van de rechtbank te herleiden tot de betreffende zaak. Voor zover Bartels bedoelt dat de rechtbank haar (administratie)systemen moet aanpassen aan zijn administratie, miskent Bartels dat de rechtbank niet zijn administratiekantoor is en niet enige verantwoordelijkheid draagt voor zijn administratie. Een en ander geldt ook voor zijn wens dat de Raad voor de Rechtspraak (of de rechtbank) zijn agenda gaat bijhouden.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond inzake datum en de agendering van de zitting overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft, zoals volgt uit het procesverloop, de zittingsdatum vooraf met Bartels afgestemd. Dat Bartels een beschikbare dag ten onrechte heeft opgegeven komt voor zijn risico, in het bijzonder nu de rechtbank de data heeft bevestigd en Bartels daarop niet heeft laten weten dat er een fout in was geslopen. De rechtbank heeft Bartels voor meerdere zaken uitgenodigd. Ter zitting zijn alle zaken achtereenvolgens (en separaat) behandeld. Meer specifiek heeft de rechtbank steeds een onderzoek ter zitting geopend, behandeld en vervolgens gesloten alvorens de volgende zaak te openen. Zou een eiser zijn verschenen, dan had geen van de andere eisers zijn of haar zaak bijgewoond. Het uitgangspunt van behandeling achter gesloten deuren is dus steeds gewaarborgd. Namen en nadere informatie van de ene klant worden slechts bekend bij de andere klant voor zover Bartels ter zitting expliciet heeft verzocht om hetgeen hij over die klant heeft verklaard in het proces-verbaal te laten opnemen van de behandeling van de zaak van een andere klant. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank hierbij nog dat de verwerende partijen op die zittingsdag hebben aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen, omdat de behandeling van de zaken beperkt zou blijven tot de formeelrechtelijke aspecten van iedere zaak. De stelling van Bartels dat de bejegening strijdig is met de goede procesorde faalt.
Vooraf 2: nadere stukken
8. Bartels heeft na de zitting stukken ingediend. Het betreft een groot aantal stukken in veel verschillende zaken, zonder dat duidelijk is gemaakt welke stukken betrekking hebben op deze zaak. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding het beroep te heropenen. Bartels heeft niet duidelijk gemaakt welke stukken hij met welk doel in wenst te brengen. Bartels is verder gedurende de procedure herhaaldelijk door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om (specifieke) stukken in te dienen. Van die gelegenheden heeft hij geen gebruik gemaakt. Voor zover dit komt omdat zijn administratie niet op orde is, komt dat voor zijn eigen risico. Bartels heeft overigens ook geen afdoende reden gegeven waarom hij niet uiterlijk op het door de rechtbank gestelde tijdstip aan de verzoeken van de rechtbank kon voldoen. Het voorgaande betekent dat de na de zitting ingediende stukken te laat zijn ingediend en buiten beschouwing worden gelaten.
Ten aanzien van het griffierecht
9. De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, griffierecht moet betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 360. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
10. De griffier heeft eiseres per brief in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
11. Omdat het griffierecht onbetaald bleef, heeft de griffier eiseres bij aangetekend verzonden brief nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
12. De rechtbank heeft vervolgens een beroep op betalingsonmacht ontvangen.
13. Kort daarna heeft de rechtbank een bedrag van € 360 van eiseres ontvangen. Dat bedrag is echter automatisch teruggestort, omdat de openstaande vordering was gesloten in afwachting van de beoordeling van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht (bobog-verzoek).
14. Omdat de financiële onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht, ondanks verzoek daartoe, uitbleef, heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen en is het volledige bedrag aan griffierecht opnieuw geïnd.
15. De rechtbank heeft eiseres een nieuwe nota gestuurd voor een bedrag van € 360, gevolgd door een herinnering. In de herinnering heeft de rechtbank gewezen erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het griffierecht niet tijdig is ontvangen.
16. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Tegen deze uitspraak heeft eiseres verzet aangetekend. De rechtbank heeft het verzet op 1 maart 2022 gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat eiseres opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld om het verschuldigde griffierecht te voldoen.
17. Op 29 april 2022 is een bedrag van € 49 betaald. Dit betekent dat het griffierecht niet volledig is betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
18. Bartels heeft ter zitting aangevoerd dat de rechtbank de griffierechtnota’s ten onrechte ten name van Bartels Consultancy B.V. heeft gesteld, en niet ten name van eiseres. Verder vindt Bartels dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door, na afwijzing van een bobog-verzoek, een nieuwe griffierechtnota uit te reiken waarop een ander betalingskenmerk is vermeld dan op de eerder uitgereikte griffierechtnota.
Ter zitting verzoekt hij om een nadere termijn om het verschil te betalen. Uit het feit dat er € 49 is betaald, volgt volgens Bartels dat hij de bedoeling heeft gehad te betalen, maar dat er verwarring was ontstaan over het te betalen bedrag.
19. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verzocht is om de
griffierechtnota ten name van eiseres te stellen geen doel treft. De rechtbank overweegt dat het griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift, in dit geval is dat gemachtigde. [2] Wanneer iemand zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, dient de rechtbank zich verder tot die gemachtigde te richten. Het is aan de gemachtigde om eiseres op de hoogte te houden van het verdere verloop van de procedure en daarmee ook van de financiële gevolgen van het instellen van beroep. Anders dan Bartels heeft gesteld, is de rechtbank verder van oordeel dat de wijziging van het betalingskenmerk op de tweede griffierechtnota niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten dat Bartels ter zitting heeft verklaard dat hij weet dat er na een afwijzing van een bobog-verzoek een nieuwe griffierechtnota met een nieuw betalingskenmerk wordt uitgereikt, in de brief waarin het bobog-verzoek is afgewezen, tevens wordt medegedeeld dat het reeds voldane griffierecht zal worden teruggestort en dat Bartels een nieuwe griffierechtnota zal ontvangen. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank een ander betalingskenmerk niet als verrassing komen en evenmin leiden tot verwarring over het te betalen bedrag. Het is de rechtbank gebleken dat Bartels in (nagenoeg) alle zaken waarin hij optreedt als gemachtigde een ongemotiveerd en niet-onderbouwd bobog-verzoek indient. Dit heeft er inmiddels al toe geleid dat de rechtbank Bartels heeft medegedeeld dat ongemotiveerde bobog-verzoeken niet meer in behandeling worden genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eventuele onduidelijkheid primair wordt veroorzaakt door de handelwijze van Bartels zelf. Dit klemt te meer nu Bartels geen enkele verklaring gegeven voor de wijze waarop hij, in samenhang met een verzoek tot vrijstelling van griffierecht, met het niet, niet tijdig en slechts gedeeltelijk betalen van griffierecht omgaat. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat zijn handelwijze slechts is ingegeven vanuit het oogmerk het correct heffen van griffierecht te frustreren en daarmee een behoorlijke procesgang te belemmeren, hetgeen juist misbruik van procesrecht van de zijde van Bartels/eiseres oplevert. De stelling van eiseres dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door, na afwijzing van een bobog-verzoek, een nieuwe griffierechtnota uit te reiken waarop een ander betalingskenmerk is vermeld dan op de eerder uitgereikte griffierechtnota, gaat niet op. De beroepsgrond slaagt niet. Omdat het griffierecht niet volledig is betaald en er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
20. De rechtbank gaat voorbij aan het ter zitting geuite verzoek van Bartels om een nadere termijn om het volledige verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft Bartels voldoende kansen gehad om het griffierecht te voldoen. Daarbij is hem iedere keer een termijn gesteld en is Bartels gewezen op de mogelijke gevolgen indien hij niet binnen die termijn het volledige bedrag aan griffierecht zou hebben betaald.
21. Het gedeelte van het griffierecht dat eiseres heeft betaald, zal worden teruggestort.
Immateriële schadevergoeding
22.1
Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd [3] . In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor begint op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift is ontvangen op 12 maart 2020 en de rechtbank heeft op 15 december 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond) tien maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met (afgerond) een jaar is overschreden bij het doen van deze uitspraak.
22.2
Het bovenstaande leidt daarom tot een immateriële schadevergoeding van € 1.000 (tweemaal een half jaar à € 500). De bezwaarfase heeft, uitgaande van de uitspraak op bezwaar van 28 januari 2021, afgerond vijf maanden langer geduurd dan de daarvoor redelijk te achten termijn van een half jaar. De overschrijding is dus voor een half jaar aan verweerder toe te rekenen en voor een half jaar aan de Minister. De rechtbank zal verweerder en de Minister daarom ieder veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 500.
22.3.
Omdat het bedrag van de ISV minder dan € 5.000 beloopt, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren. [4]
Proceskosten
23.1.
Gelet op de toekenning van immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank aanleiding om aan eiseres een vergoeding toe te kennen voor de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
23.2
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 759. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,5 (omdat alleen een kostenvergoeding wordt toegekend in verband met de overschrijding van de redelijke termijn) [5] . Deze kosten zal de rechtbank gelijk over verweerder en de Minister verdelen.
Proceskosten verzetprocedure
24.1.
In de uitspraak van 1 maart 2022 over het door eiseres aangetekende verzet heeft de rechtbank bepaald dat niet in de verzetprocedure maar in de einduitspraak over het beroep een oordeel zal worden gegeven over de gemaakte proceskosten voor de behandeling van het verzet.
24.2.
Indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en dit ertoe leidt dat hij geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, geldt dat het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld. [6] De Hoge Raad heeft, in afwijking van vroegere rechtspraak, geoordeeld dat die hoofdregel ook heeft te gelden indien het gaat om het rechtsmiddel van verzet, en ook indien de rechterlijke uitspraak op het punt waarop (het beroep of) het verzet gegrond is bevonden, niet door het bestuursorgaan is uitgelokt of is verdedigd. Dit doet recht aan de eigen aard van een in een fiscale rechtsbetrekking ontstaan geschil, waarin de behoefte in het algemeen is opgeroepen door een eenzijdig door het bestuursorgaan opgelegde last, in dit geval een waardebeschikking op basis waarvan een belastingaanslag is opgelegd. Daarom komen in alle gevallen – als aan de verdere vereisten voor vergoeding van proceskosten is voldaan – de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van een door een belanghebbende met succes aangewend rechtsmiddel voor rekening van het bestuursorgaan. Indien de rechtbank niettemin geen termen aanwezig acht voor een veroordeling van de proceskosten als hiervoor bedoeld, moet die beslissing nader met redenen worden omkleed. [7]
24.3.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in de verzetprocedure gemaakte proceskosten en motiveert deze beslissing als volgt.
24.4.
Bartels is ruimschoots in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen. Hij heeft een verzoek tot ontheffing van betaling van het griffierecht gedaan en is vervolgens alsnog tot betaling van het griffierecht overgegaan zonder dat verzoek in te trekken. Als gevolg hiervan diende alsnog op dat verzoek te worden beslist en is – na afwijzing daarvan – de onder 15 bedoelde nota verzonden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze nota verwarring bij Bartels opriep (zie hiervoor onder punt 19). Bartels heeft op de toezending van die nota aanvankelijk helemaal niet gereageerd met als gevolg dat het beroep wegens niet-betaling van griffierecht aanvankelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Deze gang van zaken is geheel te wijten aan het gedrag van Bartels. Daarbij komt dat Bartels het bobog-verzoek niet had gemotiveerd en geen verklaring heeft gegeven waarom hij het griffierecht slechts gedeeltelijk heeft betaald. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat zijn handelwijze – ook gelet op het feit dat Bartels in nagenoeg alle zaken waarin hij als gemachtigde optreedt ongemotiveerde bobog-verzoeken indient – slechts is ingegeven door het oogmerk het correct heffen van griffierecht te frustreren en daarmee een behoorlijke procesgang te belemmeren. Het voorstaande leidt ertoe dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor een veroordeling van verweerder in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het verzet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 8:41 van de Awb.
2.Artikel 8:41 van de Awb.
3.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO05046.
4.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.
5.Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.
6.Zie Hoge Raad 20 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3148
7.Zie voetnoot 6.