ECLI:NL:RBNNE:2022:4815

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
NL22.24195
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van de Dublinverordening met betrekking tot de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 november 2022, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening, aangezien er een overdrachtsbesluit is genomen. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, zowel zware als lichte, beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de overdracht, ondanks dat de vlucht pas drie weken na de inbewaringstelling is geboekt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24195

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[…] , eiser,

geboren op […] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: […]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting de lichte gronden 4a en 4c laten vallen.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Uit het arrest van 8 november 2022 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) (ECLI:EU:C:2022:858) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu een overdrachtsbesluit is genomen. Daarnaast volgt uit de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Rotterdam van 20 oktober 2022 (NL22.18750) dat de overdrachtstermijn loopt tot en met 25 april 2023.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4b en 4d de maatregel kunnen dragen. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3b en 3k mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd in de maatregel dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten. Ten aanzien van grond 3b heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken door op 10 september 2021 en op 1 oktober 2022 met onbekende bestemming te vertrekken. Ten aanzien van zware grond 3k heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 14 september 2022 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en heeft verklaard (onder andere tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling) dat hij niet wil terugkeren naar Frankrijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook de lichte gronden 4b en 4d terecht aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft op 16 juni 2021 en op 9 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend die beiden niet hebben geleid tot verlening van een verblijfvergunning. Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft geen zelfstandige middelen van bestaan, nu het leefgeld van het COa en het geld dat hij af en toe krijgt van vrienden niet als zodanig gelden. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4b en 4d, zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
2.5.
Verweerder heeft eisers medische problematiek kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat indien eiser bij zijn vriendin in Nederland wenst te blijven hij daartoe een reguliere aanvraag kan indienen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil meewerken aan overdracht en het gegeven dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De enkele stelling van eiser dat hij in de opvang verbleef is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
2.6.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Volgens de Afdeling dient de bewaring ten aanzien van Dublinclaimanten zo kort mogelijk te duren, echter heeft verweerder een vlucht geboekt die pas drie weken na de inbewaringstelling zal plaatsvinden.
2.7.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend aan de overdracht wordt gewerkt. Verweerder is afhankelijk van de voorwaarden en beperkte aankomsttijden die de Franse autoriteiten stellen. Verweerder heeft geprobeerd om een vlucht te boeken voor eiser naar Bordeaux, Nice, Parijs en Lyon, omdat de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat eiser voor 14:00 uur dient te worden overgedragen. Uiteindelijk is op 8 december 2022 een vlucht geboekt voor 16 december 2022 naar Toulouse.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Verweerder heeft op dag drie een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk het vertrekgesprek op 28 november 2022. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. Voorts heeft verweerder op 8 december 2022 een vlucht geboekt voor 16 december 2022. Dat de vlucht drie weken na de inbewaringstelling zal plaatsvinden acht de rechtbank niet onvoldoende voortvarend, nu verweerder ook afhankelijk is van de medewerking van de Franse autoriteiten en een bewaringsduur van drie weken niet te lang is. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt en verweerder voortvarend aan de overdracht werkt en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat de overdracht uiteindelijk geen doorgang zal vinden, is er sprake van zicht op overdracht.
3. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5, Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.