ECLI:NL:RBNNE:2022:4854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
LEE 22/2521
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de rol van de verzekeringsarts in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen EG Noord BV en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werknemer van eiseres. Eiseres, een bedrijf uit Groningen, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering toe te kennen aan haar ex-werknemer, die per 24 september 2021 arbeidsongeschikt werd verklaard. Eiseres betwistte dat de werknemer in eerste instantie door een geregistreerde verzekeringsarts was onderzocht en stelde dat de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep, M. Peerden, de werknemer ten onrechte niet had opgeroepen voor een spreekuur. De rechtbank oordeelde dat volgens de Centrale Raad van Beroep een betrokkene in de bezwaarfase moet worden onderzocht door een verzekeringsarts als de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest. De rechtbank concludeerde echter dat Peerden voldoende had gemotiveerd waarom het oproepen van de werknemer geen toegevoegde waarde had. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had toegekend en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging door de verzekeringsarts en de rol van medische informatie in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen

EG Noord BV, uit Groningen, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Heijerman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning per 24
september 2021 aan haar ex-werknemer [naam] van een uitkering naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2. Verweerder heeft [naam] deze uitkering toegekend bij besluit van 11 januari
2022. Bij besluit van 23 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen het besluit van 23 mei 2022 beroep ingesteld. [naam] heeft
geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om als derde-belanghebbende aan het geding deel te nemen.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport
van 9 november 2022 van zijn verzekeringsarts Bezwaar en Beroep M. Peerden.
5. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 8 december 2022. Die
behandeling heeft, voor zover de medische gegevens aan de orde zijn gekomen, met gesloten deuren plaatsgevonden. Aanwezig waren mr. Heijerman en Hoogeveen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat moet de rechtbank beoordelen?
6. De zaak gaat over de vragen of Peerden in bezwaar terecht heeft afgezien van een
spreekuurcontact met [naam] en of verweerder terecht aan [naam] de WIA-uitkering heeft toegekend.
Heeft Peerden terecht afgezien van een spreekuurcontact met [naam] ?
7. Eiseres voert aan dat het onderzoek niet is gedaan door een verzekeringsarts, maar door
een arts niet zijnde een verzekeringsarts. Het toetsen en akkoord bevinden van een sociaal medisch onderzoeksrapport is niet voldoende, waarbij eiseres verwijst naar de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat een betrokkene in de bezwaarfase op een spreekuur moet worden onderzocht als de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts is geweest. Van een spreekuurcontact in de bezwaarfase kan dan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep voldoende kan motiveren waarom een spreekuur geen toegevoegde waarde heeft. Dat laatste heeft Peerden niet gedaan. Juist gelet op de twijfels die de primaire arts heeft geuit en op de concrete punten die eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht, lag het op de weg van Peerden om onduidelijkheden weg te nemen. Hij had volgens eiseres niet mogen volstaan met een dossierstudie.
8. In zijn rapport van 9 november 2022 heeft Peerden uitgelegd waarom hij een
spreekuurcontact met [naam] niet nodig vond. In de inhoud van de primaire rapportage heeft hij verder geen concrete aanknopingspunten gezien om tot een ander inhoudelijk oordeel te komen. Daarom was volgens hem een spreekuurcontact niet nodig.
9.1
De rechtbank overweegt het volgende. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bepaald dat als de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep. Er moet dus feitelijk sprake zijn van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft [1] .
9.2
Peerden heeft in zijn rapport van 9 november 2022 inzichtelijk en gemotiveerd uitgelegd waarom hij [naam] niet voor een spreekuur heeft opgeroepen. Hij heeft terecht gewezen op het feit dat hij in zijn eerdere rapport van 9 mei 2022 heeft vastgesteld dat de uitgebreide gegevens vanuit de behandelende sector, de primaire onderzoeksbevindingen en de analyse daarvan en ook de overwegingen daarbij, in het licht van de voorliggende maatstaven en richtlijnen, een consistent geheel vormden en navolgbaar en verdedigbaar waren. Uit zijn rapport van 9 november 2022 blijkt dat hij de visie niet deelt dat de twijfel van de primaire beoordelaar betekent dat er in bezwaar een fysiek contact met [naam] had moeten plaatsvinden. Juist door die twijfel expliciet te noemen heeft de beoordelaar ruimte gecreëerd om het klachtenbeeld van [naam] te kunnen duiden. Het benoemen van die twijfel is volgens Peerden geen zwaktebod geweest. In het licht van de aard van de klachten van [naam] , de beschikbare feitelijke medische informatie, de uitgebreide en inzichtelijke primaire rapportage en de beschreven weging van het feitencomplex was er geen reden om [naam] voor een spreekuurcontact op te roepen. Er waren geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat zo’n contact tot andere inzichten zou hebben kunnen leiden; ook de gegevens van de bedrijfsartsen van eiseres kunnen geen twijfel opwerpen. Tot zover de reactie van Peerden.
9.3
De twijfel die de primaire arts heeft geuit had naar het oordeel van de rechtbank een reden kunnen zijn voor Peerden om [naam] op te roepen voor een spreekuur. Peerden heeft echter voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat de primaire beoordelaar ondanks haar twijfel tot een zodanig inzichtelijk oordeel is gekomen, dat een spreekuur met [naam] geen toegevoegde waarde had gehad. Verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met de eisen die in de jurisprudentie zijn gesteld. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht die dat anders maakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder [naam] terecht een WIA-uitkering toegekend?
De medische kant van de zaak
10. Als medische beroepsgronden heeft eiseres aangevoerd dat zij in bezwaar heeft
gesteld dat de primaire beslissing onvoldoende was gemotiveerd en dat zij die stelling in beroep handhaaft. Eiseres heeft gemotiveerd en onderbouwd dat de vastgestelde beperkingen voor [naam] niet representatief zijn voor het onderliggende beeld. Er worden kanttekeningen geplaatst bij de intrinsieke motivatie van [naam] om zich te laten behandelen. Verder blijkt uit de stukken van de revalidatiearts niet direct een diagnose. Ook valt op dat de arts van verweerder zelf twijfelt aan het onderliggende ziektebeeld. Eiseres concludeert dat uit de medische informatie onvoldoende te herleiden is dat de klachten medisch objectiveerbaar zijn.
11. Verweerder baseert zijn medische standpunt op het rapport van 9 mei 2022 van
Peerden. Die is het eens met de beperkingen die de arts [naam 2] (wier rapport van 24 december 2021 is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts H.A.M. Gerdes) in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft vastgelegd. Peerden heeft uitgebreid de al aanwezige informatie aangehaald. Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd.
12.1
De rechtbank overweegt het volgende. [naam 2] heeft in haar rapport van 24 december
2021 de beschikbare medische informatie uitvoerig beschreven. Inderdaad is bij haar twijfel ontstaan over de klachten van [naam] en zijn motivatie om weer te gaan werken, maar zij heeft ook inzichtelijk gemotiveerd waarom sommige klachten wel en andere niet voor beperkingen in de FML in aanmerking komen. Zo vond [naam 2] het plausibel dat [naam] fors beperkt is op de punten frequent reiken en boven schouderhoogte actief zijn. Enige twijfel had zij omdat het enerzijds degeneratieve klachten waren, terwijl [naam] tot voorheen nog bijna fulltime werkzaam was in fysiek redelijk zwaar werk. Anderzijds lijkt [naam] , ondanks forse belemmeringen, behandeling uit te stellen en lijkt hij weinig gemotiveerd voor werk. [naam] zal echter langere tijd op zijn tenen hebben gelopen en dat er beperkingen zijn acht [naam 2] plausibel. Omdat sommige klachten atypisch zijn en er inconsistenties zijn in het verhaal van [naam] , gaat [naam 2] niet helemaal mee in zijn claim. Wel vindt zij het vanwege de ziektebeelden plausibel dat er bij hem beperkingen zijn in het hand- en vingergebruik. Verder geeft zij beperkingen voor lopen, buigen en voor kniebelasting (waarbij zij niet alle klachten honoreert).
12.2
[naam 2] geeft dus gedetailleerd aan waar voor haar de twijfel zit en welke klachten zij
wel en welke zij niet met beperkingen honoreert. Dat is de twijfel waarvan Peerden in zijn rapport van 9 november 2022 heeft gezegd dat [naam 2] zich daarvan bewust was en dat zij voldoende heeft gemotiveerd waarom er toch een FML is uitgekomen. Eiseres heeft in bezwaar in verband met die twijfel Peerden gevraagd om een nadere onderbouwing van de wijze waarop [naam] zijn klachten presenteert en tot uiting brengt. In zijn rapport van 9 mei 2022 heeft Peerden dat in zijn beoordeling van het rapport van [naam 2] weliswaar kort, maar voldoende inzichtelijk gedaan (zie boven onder 9.2). De rechtbank wijst er verder op dat kennelijk ook de bedrijfsarts van eiseres [naam] gedurende de wachttijd voor de WIA arbeidsongeschikt heeft beschouwd voor zijn werk en dat het eiseres niet gelukt is om [naam] te re-integreren. Daarbij geldt dat eiseres om haar betwisting van het medisch oordeel van verweerder te onderbouwen geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht. Ook de medische gronden slagen niet.
De arbeidskundige kant van de zaak
13. Eiseres heeft erop gewezen dat in het arbeidskundig onderzoek in bezwaar alleen
wordt gesteld dat, nu Peerden niet afwijkt van het primaire oordeel, er geen aanleiding is om af te wijken van de beoordeling door de eerste arbeidsdeskundige. Op de punten schrijven, temperatuur, stof, rook, gassen en dampen, dynamische handelingen en werken met toetsenbord en/of muis heeft eiseres in bezwaar gesteld dat de arbeidsdeskundige het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) op basis van onjuiste gegevens heeft geraadpleegd: 194 functies zijn onnodig vervallen wegens beperkingen aan de handen.
14. Verweerder baseert zijn arbeidskundig standpunt op het rapport van 18 mei 2022
van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep J.J. de Waard. Deze is het eens met het rapport van 7 januari 2022 van de eerste arbeidsdeskundige J.T. Hovingh. De Waard vindt dat Hovingh voldoende heeft uitgelegd waarom 194 geselecteerde functies die tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% zouden leiden, toch niet aan [naam] geduid kunnen worden.
15. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van De Waard goed gemotiveerd en
inzichtelijk is. Zij ziet er geen tegenstrijdigheden in. Het is niet juist dat De Waard alleen verwijst naar het feit dat Peerden medisch niet tot een ander standpunt komt; immers, De Waard is het ook eens met de uitleg van Hovingh waarom de 194 functies toch niet geschikt zijn voor [naam] . Op de “Notities Functiebelasting” heeft Hovingh per functie aangetekend waarom die is vervallen. Dat is gebeurd op grond van eisen aan fysieke inspanningen, handkracht en/of wegens specifieke opleidingseisen. Daarom is er volgens hem geen theoretische verdiencapaciteit. Concrete argumenten waarom de arbeidsdeskundigen het CBBS niet goed hebben geraadpleegd, heeft eiseres niet aangevoerd. Verweerder heeft zijn arbeidskundige standpunt terecht gebaseerd op het rapport van De Waard. Ook de arbeidskundige gronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

16. Verweerder heeft [naam] terecht een WIA-uitkering toegekend. De rechtbank
zal het beroep ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de CRvB van 6 oktober 2022, te vinden op