ECLI:NL:RBNNE:2022:506
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet met betrekking tot zwart werken
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 9 maart 2019 en de terugvordering van bijstands kosten over de periode van 9 maart 2019 tot en met 31 augustus 2020. Eisers, die sinds 1 maart 2011 bijstand ontvangen, zijn beschuldigd van het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden zonder dit te melden. Het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta heeft op basis van anonieme meldingen en een onderzoek door een sociaal rechercheur besloten de bijstand in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over de eerste periode (9 maart 2019 tot 1 mei 2020) niet voldoende is onderbouwd. De waarnemingen en observaties die het college heeft gedaan, zijn onvoldoende om te concluderen dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. De rechtbank heeft het besluit van het college vernietigd voor deze periode.
Voor de tweede periode (1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020) heeft de rechtbank echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij geen duidelijkheid hebben gegeven over de omvang van de werkzaamheden en geen administratie hebben overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor de intrekking van bijstand over periode 1, en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de terugvordering van bijstand over periode 2. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eisers.