ECLI:NL:RBNNE:2022:5549

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 21/3347
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van besluiten inzake toevoegingen en indeplaatsstelling door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had verzocht om herziening van eerdere besluiten van de Raad, die op 27 januari 2020 waren genomen, waarbij de Raad de wijziging van toevoegingen had goedgekeurd. De eiser stelde dat deze besluiten nietig waren, omdat de wijziging was gebaseerd op handelingen van zijn advocaat, mr. D.R. Kamps, die zonder een overeenkomst van opdracht had gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad de herzieningsverzoeken terecht heeft afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de Raad zouden hebben doen besluiten om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank concludeerde dat de Raad in overeenstemming met zijn beleid had gehandeld door de mutatieverzoeken van mr. Kamps in te willigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad voor Rechtsbijstand (de Raad).

Inleiding

Met de primaire besluiten van 26 juli 2021 heeft de Raad geweigerd het verzoek van eiser in te willigen om de besluiten van 27 januari 2021 te herzien. Tegen de primaire besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2021 heeft de Raad de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is op de zitting verschenen. Verweerder is, zoals voorafgaand aan de zitting is aangekondigd, niet verschenen.

Feiten

1.1
Op 26 oktober 2018 heeft mr. D.R. Kamps (mr. Kamps), die op dat moment werkzaam was als advocaat bij Saul advocaten in Groningen, namens eiser een toevoeging aangevraagd bij de Raad in een zaak die de Raad nummer [nummer 1] heeft gegeven. Met het besluit van 1 november 2018 is de toevoeging verstrekt.
Op 15 november 2018 heeft mr. Kamps nogmaals een aanvraag ingediend, die de Raad nummer [nummer 2] heeft gegeven. Bij besluit van 22 november 2018 is ook deze toevoeging verstrekt.
1.2
Op 29 oktober 2019 heeft mr. Kamps in beide zaken een ‘Aanvraag Mutatie Toevoeging’ ingediend. Zij heeft verzocht om de toevoegingen om te zetten naar mr. F.M. Meis (mr. Meis), die op dat moment een kantoorgenoot van mr. Kamps was. Bij afzonderlijke besluiten van 18 november 2019 heeft de Raad de wijzigingsverzoeken ingewilligd.
1.3
Op 17 november 2019 heeft eiser in beide zaken bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de toevoeging. Het was hem namelijk gebleken dat mr. Meis zijn zaken niet kon dan wel niet wilde overnemen.
1.4
Bij afzonderlijke besluiten op bezwaar van 27 januari 2020 heeft verweerder de door eiser ingediende bezwaarschriften ongegrond verklaard. De Raad stelt zich op het standpunt dat als door de advocaat wordt verzocht om een indeplaatsstelling (IPS) de toevoeging op de naam van de kantoorgenoot wordt gezet, zonder dat de Raad daarbij toetst of de rechtzoekende daarmee akkoord is. De Raad is van mening dat op juiste gronden de IPS is toegestaan. Tegen deze besluiten heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.5
Op 20 juli 2021 heeft eiser de Raad verzocht de besluiten op bezwaar van 27 januari 2020 te herzien. Het is hem namelijk gebleken dat mr. Kamps zich aansluitend aan haar dienstverband bij Saul advocaten, heeft verbonden aan IJspeert advocaten. Zij heeft zich vanaf dat moment ook weer laten inschrijven op het tableau. Hieruit blijkt dat er geen rechtsgrond was voor de mutatie. Hij is van mening dat er sprake is van bedrog. Hij verzoekt de Raad dan ook om de nietigheid van de herziening van de mutatie uit te spreken, dan wel om herziening van de mutatie.
1.6
Bij afzonderlijke besluiten van 26 juli 2021 heeft verweerder de herzieningsverzoeken afgewezen. De Raad ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de besluiten van 27 januari 2020 te herzien. Daarnaast is niet gebleken dat de beslissingen voortvloeien uit een overduidelijke fout van de Raad.
1.7
Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Hij is uitgenodigd voor een digitale hoorzitting op 15 september 2021.
1.8
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is degene die het bestuursorgaan na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking verzoekt om terug te komen op een eerder genomen besluit, gehouden om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking (tweede lid van artikel 4:6 van de Awb).
2.2
Uit de rechtspraak volgt dat de Raad een keuze heeft om het herzieningsverzoek inhoudelijk te behandelen of met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen. Deze keuze bepaalt hoe de rechtbank de beroepsgronden toetst. Bij een afwijzing op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, toetst de rechtbank namelijk alleen of er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
2.3
De rechtbank stelt vast dat de Raad het herzieningsverzoek heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank alleen toetst of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat de Raad zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd echter tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
2.4
Eiser heeft aangevoerd dat de besluiten van 27 januari 2020 nietig zijn, omdat die zijn gebaseerd op nietige handelingen (namelijk de ingediende mutatieverzoeken) van mr. Kamps. De handelingen van mr. Kamps zijn volgens hem nietig, omdat die zijn gedaan zonder dat er een overeenkomst van opdracht was getekend tussen hem en mr. Meis. De vraag of sprake is van een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid is daarom volgens eiser in dit geval niet van belang.
2.5
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of verweerder terecht heeft besloten om artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toe te passen. Met andere woorden of er feiten dan wel omstandigheden zijn die maken dat de Raad de besluiten van 27 januari 2020 niet zou hebben genomen als de Raad van die feiten en/of omstandigheden op de hoogte was geweest bij het nemen van die besluiten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In dit geval was er sprake van een indeplaatsstelling. Mr. Kamps wilde de zaken van eiser overdragen aan haar kantoorgenoot mr. Meis. Dat blijkt uit het mutatieformulier dat zij op 29 oktober 2019 heeft ondertekend en bij de Raad heeft ingediend. De Raad voert in een geval als deze het beleid, zoals blijkt uit de Kenniswijzer, dat de toevoeging op grond van een indeplaatsstelling wordt verstrekt. Verder staat er in het beleid dat als de advocaat het wenst, de toevoeging wordt gemuteerd op naam van een kantoorgenoot met indeplaatsstelling als deze de zaak overneemt en vraagt om indeplaatsstelling als toegevoegd advocaat. De reden van de indeplaatsstelling hoeft in dat geval niet te worden getoetst. In de besluiten van 27 januari 2020 heeft de Raad daar nog aan toegevoegd dat ook niet wordt getoetst of de rechtzoekende akkoord is met de mutatie.
2.6
De rechtbank constateert dat de Raad heeft gehandeld in overeenstemming met het beleid door de mutatieverzoeken die mr. Kamps heeft ingezonden in te willigen. Dat eiser niet instemde met de mutatie, is tijdens de behandeling van de bezwaarschriften tegen de besluiten van 18 november 2019 al aan de orde gekomen en kan in deze zaak dan ook niet als een nieuw feit worden aangemerkt. Dat achteraf is gebleken dat mr. Kamps na vertrek bij Saul advocaten als advocaat werkzaam is gebleven, is geen omstandigheden die tot gevolg heeft dat de besluiten van 27 januari 2021 voor onjuist moeten worden gehouden. Deze omstandigheid zou bij de besluitvorming namelijk geen rol hebben gespeeld. De besluiten zijn genomen op basis van de door mr. Kamps ingediende mutatieverzoeken en het door de Raad in gevallen als deze gehanteerde beleid, welk beleid de rechtbank niet onredelijk acht. De handelwijze van mr. Kamps in deze speelt daarbij geen rol. Het antwoord op de vraag of mr. Kamps nietige handelingen heeft verricht, speelt een rol in de relatie tussen eiser en mr. Kamps en kan aan de orde komen in een eventuele civielrechtelijk dan wel tuchtrechtelijke procedure. Deze beroepsgrond faalt daarom.

Conclusie en gevolgen

3.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van eiser afgewezen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek in het geval van eiser evident onredelijk is.
3.2
Het beroep is ongegrond
3.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een belanghebbende die het niet eens is met deze uitspraak, kan hiertegen hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.