In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, omdat hij van mening is dat er niet tijdig is beslist op zijn handhavingsverzoek van 8 april 2022. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser het verschuldigde griffierecht van € 50 niet op tijd heeft betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. De griffier heeft eiser per aangetekende brief op 5 juli 2022 gewezen op de verplichting tot betaling en hem een termijn van twee weken gegeven om dit te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetekende brief op 9 juli 2022 is afgehaald, maar dat eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Hierdoor is de rechtbank genoodzaakt om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.