Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2 primair.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] gepoogd heeft om beide aangevers af te persen. Er is aangifte gedaan en medeverdachte heeft bekend dat hij aangever [slachtoffer 1] heeft gebeld en dat hij hem sms-berichten en e-mails heeft gestuurd. Ook heeft medeverdachte bekend dat hij de brieven aan aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschreven. Gezien de inhoud van het telefoontje aan aangever [slachtoffer 2] , waarvan verdachte op zitting heeft verklaard dat hij in opdracht van medeverdachte handelde, en dat hij de naam [naam 1] gebruikte, is de officier van justitie van mening dat verdachte ook aangever [slachtoffer 1] heeft gebeld. De nauwe en bewuste samenwerking blijkt ook uit de kroegentocht. Verdachte wist van de eerdere inbraak bij medeverdachte. Ze waren samen op zoek naar aangever [slachtoffer 1] en ze hebben samen een bezoek hebben gebracht aan de woning van aangever [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten, primair en subsidiair. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte éénmaal heeft gebeld. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij met aangever [slachtoffer 2] belde. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij zich voordeed als [naam 1] en dat het met [medeverdachte] moest worden opgelost. Die verklaring komt overeen met de tekst van het onder 1 (2e deel van het eerste gedachtestreepje) ten laste gelegde. Volgens de raadsman kan dan worden geconcludeerd dat verdachte met aangever
[slachtoffer 1] heeft gebeld op 17 januari 2020, terwijl hij meende dat hij met aangever [slachtoffer 2] belde. De onder 1 ten laste gelegde tekst (2e deel van het eerste gedachtestreepje) is geen bedreiging met geweld. Er was ook geen sprake van medeplegen. Verdachte wist niets van het door medeverdachte gepleegde telefoontje, de sms-berichten, e-mails en brieven van medeverdachte aan aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft niet met aangever [slachtoffer 2] gebeld.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting en in het bijzonder op grond van de hieronder nader te noemen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte] houdt aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verantwoordelijk voor een inbraak in zijn woning. Hij wil dat aangevers verantwoordelijkheid nemen en hem het gestolen geld terugbetalen. Medeverdachte heeft daartoe aangever [slachtoffer 1] op 14 januari 2020 gebeld en hij heeft hem sms-berichten en een e-mail gestuurd. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij telkens door één persoon is benaderd via de telefoon, sms en e-mail.
Op 23 december 2019 en 5 januari 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] brieven bij aangever [slachtoffer 2] bezorgd. Op 13 januari, twee dagen nadat verdachte en medeverdachte bij de woning van [slachtoffer 2] zijn geweest, wordt aangever [slachtoffer 2] gebeld en bedreigd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de dagen na het bezoek aan aangever [slachtoffer 2] hem heeft gebeld omdat hij geld schuldig was aan medeverdachte en dat verdachte er daarom druk op wilde zetten, zodat het zou worden ‘opgelost’. Ter zitting heeft verdachte wederom verklaard dat hij in opdracht van medeverdachte met aangever [slachtoffer 2] heeft gebeld. Medeverdachte heeft hem daartoe het telefoonnummer van aangever [slachtoffer 2] gegeven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij pas achteraf kennis heeft gekregen van de door medeverdachte aan aangever [slachtoffer 2] geschreven en bezorgde brieven.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hiervoor vastgestelde gang van zaken en met name gelet op de consistente verklaringen van verdachte bij de politie én ter zitting verwerpt de rechtbank het verweer dat verdachte op 17 januari 2020 met aangever [slachtoffer 1] heeft gebeld en dus niet met aangever [slachtoffer 2] . Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 2] dat verdachte in het telefoongesprek met aangever [slachtoffer 2] de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit.
Medeplegen
Verdachte wordt verweten dat hij de handelingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 2 tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het (medeplegen van) onder het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op 17 januari 2020 met [slachtoffer 1] heeft gebeld (2e deel van het eerste gedachtestreepje). Nu medeverdachte heeft verklaard dat hij zelf de overige ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd en er verder niet gebleken is dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten, acht de rechtbank het medeplegen ook niet bewezen.
Feit 2 primair
Ten aanzien van feit 2, eerste gedachtestreepje, de brieven aan [slachtoffer 2] , zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen nu niet is gebleken dat er op dat punt sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte.
Ten aanzien van feit 2, tweede gedachtestreepje, het bellen en bedreigen van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en met name ook de verklaring van verdachte dat hij aangever [slachtoffer 2] heeft gebeld, nadat hij het telefoonnummer van medeverdachte had gekregen, er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen voor dat deel van de tenlastelegging.
De rechtbank past ten aanzien van feit 2 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.