In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van waardedaling van een woning als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Eiser, eigenaar van de woning, had een vergoeding van € 2.839,42 plus wettelijke rente aangevraagd, maar betwistte dat hij slechts recht had op 50% van de schadevergoeding, omdat zijn ex-echtgenote ook een aandeel in de woning had. Eiser stelde dat de akte van verdeling, die na zijn echtscheiding was opgemaakt, inhield dat zijn ex-echtgenote haar vorderingen jegens derden, waaronder de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM), aan hem had overgedragen. Verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een cessie omdat de akte niet expliciet vermeldde dat de vordering op de NAM aan eiser was overgedragen.
De rechtbank oordeelde dat de akte van verdeling niet voldoende duidelijkheid bood over de overdracht van de vordering tot waardedaling. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de cessiebepaling afhankelijk is van de bedoelingen van partijen, zoals blijkt uit de tekst van de akte en andere feiten en omstandigheden. Aangezien de akte geen expliciete vermelding van de vordering tot waardedaling bevatte, was het redelijk dat verweerder slechts de vergoeding op basis van het aandeel van eiser in de woning toekende. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat als de ex-echtgenote nu instemde met een expliciete cessie, de vergoeding alsnog aan eiser kon worden uitgekeerd.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in akten van verdeling en de noodzaak van expliciete cessie voor het overdragen van vorderingen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.