ECLI:NL:RBNNE:2022:6

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
LEE 21/1736
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van waardedaling door mijnbouwactiviteiten en cessie van vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van waardedaling van een woning als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Eiser, eigenaar van de woning, had een vergoeding van € 2.839,42 plus wettelijke rente aangevraagd, maar betwistte dat hij slechts recht had op 50% van de schadevergoeding, omdat zijn ex-echtgenote ook een aandeel in de woning had. Eiser stelde dat de akte van verdeling, die na zijn echtscheiding was opgemaakt, inhield dat zijn ex-echtgenote haar vorderingen jegens derden, waaronder de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM), aan hem had overgedragen. Verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een cessie omdat de akte niet expliciet vermeldde dat de vordering op de NAM aan eiser was overgedragen.

De rechtbank oordeelde dat de akte van verdeling niet voldoende duidelijkheid bood over de overdracht van de vordering tot waardedaling. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de cessiebepaling afhankelijk is van de bedoelingen van partijen, zoals blijkt uit de tekst van de akte en andere feiten en omstandigheden. Aangezien de akte geen expliciete vermelding van de vordering tot waardedaling bevatte, was het redelijk dat verweerder slechts de vergoeding op basis van het aandeel van eiser in de woning toekende. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat als de ex-echtgenote nu instemde met een expliciete cessie, de vergoeding alsnog aan eiser kon worden uitgekeerd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in akten van verdeling en de noodzaak van expliciete cessie voor het overdragen van vorderingen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.K. Wehkamp),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. L.A. Jager).

Procesverloop

In het besluit van 7 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding voor waardedaling als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten toegekend.
In het besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. M.J.W. Timmer.

Overwegingen

1.1.
Op 7 september 2007 is eiser, tezamen met zijn toenmalige echtgenote, eigenaar geworden van de woning op het [adres] .
1.2.
Op 24 april 2013 is het huwelijk van eiser door echtscheiding ontbonden. Op 27 juli 2015 is de akte van verdeling kadastraal ingeschreven. Onder O, aanhef en onder b, is het volgende bepaald:
“Ter uitvoering van de toedeling verklaarden de deelgenoten:
(…);
b. alle roerende zaken, vorderingen op naam en andere tegen een of meer andere personen uit te oefenen rechten bij deze te leveren aan de deelgenoot aan wie is toebedeeld, met dien verstande dat de mededeling aan bedoelde personen nog dient te geschieden”.
Eiser is de in de bepaling aangeduide deelgenoot aan wie is toebedeeld.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder eiser een vergoeding toegekend voor de waardedaling van zijn woning als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten ten bedrage van € 2.839,42, vermeerderd met € 324,22 aan wettelijke rente. Verweerder is bij de berekening van de vergoeding, over de periode van waardedaling van 7 september 2007 tot 27 juli 2015, uitgegaan van een aandeel eigendomsrecht van 50%.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. In geschil is of eiser naast de aan hem toegekende vergoeding recht heeft op de vergoeding gebaseerd op het aandeel in het eigendom van de woning van 50% van zijn ex-echtgenote.
2.1.
Eiser voert in beroep aan dat in de akte van verdeling is opgenomen dat de ex-echtgenote haar vorderingen jegens derden ten aanzien van het registergoed aan hem heeft overgedragen. De bepaling betreft
allevorderingen, dus ook vorderingen op de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) of verweerder. Het feit dat geen prijs is bepaald voor de waardedalingsvordering, maakt dat niet anders. De tekst van de akte is duidelijk.
Eiser heeft daarom recht op 100% van de schadevergoeding.
2.2.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat uit de akte van verdeling niet volgt dat de ex-echtgenote haar vordering op de NAM heeft overgedragen. Er is geen sprake van een cessie omdat uit de akte niet blijkt dat door partijen is bedoeld om deze vordering aan eiser over te dragen. De gemeenschap bevatte deze vordering ook niet. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij de vaststelling van wie gerechtigd is op de schadevergoeding wegens waardedaling, wordt afgegaan op de gegevens over het eigendom in het Kadaster. Verweerder betrekt een cessie alleen in zijn besluitvorming als hierbij de vordering tot waardedaling ondubbelzinnig wordt overgedragen, wat concreet betekent dat die vordering expliciet is beschreven. Een algemene bepaling over vorderingen van aardbevingsschade voldoet volgens verweerder ook niet.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat artikel 3.4, zesde lid, van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak) de ruimte biedt om naast de kadastrale gegevens over de eigendom van de woning ook het bestaan van een cessie te betrekken bij de beantwoording van de vraag aan wie de vergoeding wordt betaald.
2.4.
In de akte van verdeling is bepaald dat alle vorderingen worden overgedragen. Dit wil echter niet per definitie zeggen dat ook de vordering wegens waardedaling van de woning is overgedragen. Van belang hierbij is onder meer dat de betekenis van de cessiebepaling een kwestie van de uitleg ervan is. Bij die uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm, Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Voor de uitleg zijn de bedoelingen van zowel eiser als zijn ex-echtgenote van belang, zoals die blijken uit de tekst van de akte en uit andere feiten en omstandigheden. Naast de verklaring van eiser is er enkel de akte van verdeling waaruit de bedoelingen van partijen kunnen blijken. In die akte wordt niet expliciet een vordering tot waardedaling of een vordering op de NAM of verweerder vermeld. Tegen die achtergrond mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid besluiten om eiser alleen een vergoeding toe te kennen op basis van zijn eigen aandeel in de woning van 50%.
3. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat als de ex-echtgenote nu in zou stemmen met de expliciete cessie van haar vordering aan eiser, er alsnog tot uitkering aan eiser kan worden overgegaan. Eiser zou dan, bijvoorbeeld via zijn gemachtigde, door middel van een akte van cessie kunnen regelen dat alsnog 100% van de vergoeding aan hem wordt uitgekeerd.
4. Gezien het oordeel in 2.4 is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen
Artikel 3.4
1. De waardedaling wordt bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de woning op de peildatum met de waarde die de woning zou hebben gehad zonder het effect van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten op de peildatum.
(…)
6. Het Instituut houdt bij het bepalen van de waardedaling van de woning die toekomt aan de aanvrager, rekening met de zakenrechtelijke positie van de aanvrager ten opzichte van de woning, waaronder de periode waarin de eigenaar die woning in eigendom had en de waardedaling die gedurende deze periode is opgetreden, het gedeelte van de eigendom dat aan de aanvrager toebehoort en of de aanvrager de eigendom van de woning heeft.