Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat eiser had ingediend tegen een verminderingsbeschikking van de Belastingdienst voor het jaar 2019. Eiser had in 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 1.993. Na een verminderingsbeschikking in november 2020, waarbij het verzamelinkomen werd verlaagd tot € 447, heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard door de Belastingdienst, wat eiser in beroep aanvecht.
De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had zijn bezwaar ingediend tegen zowel de herziene beschikking als de verminderingsbeschikking, maar de rechtbank stelt vast dat er geen bezwaar openstond tegen de verminderingsbeschikking, omdat deze op verzoek van eiser was genomen en niet geheel of gedeeltelijk was afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen reden was voor een kostenvergoeding, aangezien het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.