ECLI:NL:RBNNE:2022:745

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/961
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres, die een WAO-uitkering ontving, verzocht om een verhoging van haar uitkering vanwege een toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een WAO-uitkering die was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid, maar na een verslechtering van haar gezondheid heeft zij op 27 september 2019 een verhoging aangevraagd. Het Uwv heeft de uitkering met terugwerkende kracht verhoogd naar 65 tot 80%, maar weigerde een verhoging met meer dan één jaar terugwerkende kracht toe te kennen, omdat zij geen bijzonder geval zagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een bijzonder geval, aangezien het Uwv in 2012 een foutief besluit had genomen door de aanvraag van eiseres om verhoging af te wijzen. De rechtbank heeft een compromis voorgesteld waarbij de verhoging zou ingaan op een datum halverwege de eerdere afwijzing en de aanvraag van 2019. Eiseres stemde in met deze oplossing, maar het Uwv was aanvankelijk niet bereid om dit compromis te accepteren. Uiteindelijk heeft het Uwv echter ingestemd met de oplossing, op voorwaarde dat de rechtbank deze zou toepassen als het beroep gegrond zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de verhoging van de WAO-uitkering ingaat op 22 januari 2016. De rechtbank benadrukte dat het Uwv, ondanks de instemming, het recht heeft om in hoger beroep te gaan als zij het niet eens zijn met de gekozen oplossing. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt is, en heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.J. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Vallinga).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 27 september 2019 verhoogd naar 72,12% en haar voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt beschouwd.
Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2020 heeft verweerder het besluit van 1 april 2020 ingetrokken omdat de beoordeling waarop dat besluit was gebaseerd, onjuist was.
Op 31 juli 2020 heeft verweerder ook de beslissing op bezwaar van 22 juli 2020 ingetrokken. Hij heeft een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep G.J. Dreijer heeft gerapporteerd op 21 oktober 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J.J. de Waard heeft dat gedaan op 10 november 2020.
Bij brief van 10 november 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij van plan is om het besluit van 1 april 2020 te handhaven. Op 18 november 2020 heeft eiseres verweerder bericht dat zij het daarmee niet eens is. Op 18 december 2020 heeft verweerder eiseres telefonisch gehoord.
Bij besluit van 3 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2020 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 3 februari 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 31 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Op 9 november 2021 heeft eiseres aanvullende gronden ingezonden.
Op 19 november 2021 heeft verweerder een tweede verweerschrift ingediend, met als bijlage een nieuw besluit op bezwaar van 19 november 2021, waarin hij de uitkering van eiseres alsnog heeft verhoogd met ingang van 27 september 2018. Ook was daarbij gevoegd een rapport van 18 november 2021 van Gille.
Op 30 november 2021 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij het niet eens is met het nieuwe besluit van 19 november 2021. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep daarom ook betrekking op dat nieuwe besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is werkzaam geweest als [functie] . Vanaf 21 juni
1993 heeft zij een WAO-uitkering, sinds 1996 met een percentage van 25 tot 35%. Eiseres heeft zich op 27 september 2019 bij verweerder gemeld met een verslechterde medische toestand. De zaak gaat over de vraag of verweerder terecht eiseres voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt heeft beschouwd en of hij in redelijkheid heeft besloten om haar uitkering niet eerder dan 27 september 2018 te verhogen.
Formele overweging
2. Nu verweerder met zijn besluit van 19 november 2021 de uitkering alsnog per 27
september 2018 heeft verhoogd, heeft eiseres op het punt van de herzieningsdatum geen belang meer bij haar beroep tegen het besluit van 3 februari 2021. De rechtbank zal het beroep tegen dit laatste besluit daarom voor wat betreft de herzieningsdatum niet-ontvankelijk verklaren.
Medische beoordeling
3. Eiseres voert als medische beroepsgronden aan dat verweerder haar beperkingen
heeft onderschat. Zij vindt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Dat kan alleen al worden onderbouwd door de ondersteuning die zij in de loop der jaren heeft moeten accepteren om nog enigszins te kunnen functioneren. Verweerder weigert volgens haar om naar de feitelijke situatie te kijken en om haar klachten en beperkingen op waarde te schatten. De gezondheidstoestand van eiseres is in de loop der jaren steeds slechter geworden, waarbij de verschillende aandoeningen elkaar ook versterken.
4. Verweerder baseert zijn medische standpunt op het rapport van Dreijer van 21
oktober 2020. Nadat gebleken was dat de eerdere medische beoordeling niet was gebaseerd op de juiste wet- en regelgeving (hetgeen heeft geleid tot de intrekking van beslissing op bezwaar van 22 juli 2020), heeft Dreijer een nieuw onderzoek gedaan. Zij heeft de voorgeschiedenis van eiseres meegewogen en kende de relevante informatie van haar artsen. Dreijer heeft de medische beperkingen van eiseres in beeld gebracht en vastgelegd in een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML).
5.1
Over de medische kant van de zaak oordeelt de rechtbank als volgt. Zij wijst er allereerst op dat alleen medisch objectiveerbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in een FML kunnen worden vastgelegd. Het hebben van klachten is dus niet voldoende. Verder vindt de rechtbank dat het onderzoek van Dreijer zorgvuldig is geweest. Haar rapport van 21 oktober 2020 is inzichtelijk, voldoende gemotiveerd en bevat geen tegenstrijdigheden. Het is de rechtbank niet gebleken dat Dreijer de medische beperkingen van eiseres heeft onderschat. Eiseres heeft op het spreekuur bij Dreijer uitgebreid haar verhaal kunnen doen. Verder is Dreijer uitvoerig ingegaan op de medische gegevens die eiseres bij haar aanvraag om herziening heeft meegestuurd. Het gaat om informatie van chirurgen, orthopeed, Lentis, internist, neuroloog, dermatoloog, KNO-arts, longarts en plastisch chirurg. Daarmee was Dreijer op de hoogte van de klachten van eiseres. Ook was er informatie over eiseres aanwezig vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
5.2
Dreijer gaat er van uit dat de klachten van eiseres per 2007 zijn toegenomen en sluit daarvoor aan bij de datum van de brief van 28 juni 2007 van de orthopedisch chirurg G.M.J. [chirurg] . Dat heeft zij nader uitgelegd in haar rapport van 18 november 2021. Omdat eiseres vroeger ook al voetklachten had, neemt Dreijer aan dat die klachten onder de WAO verzekerd zijn. Eiseres heeft recidiverende pijnklachten aan haar voeten, passend bij een tendinopathie van de achillespezen. Eerder zijn lichte beperkingen aangegeven voor staan en lopen. Dreijer vindt het op grond van de latere bevindingen wel aannemelijk dat die beperkingen zijn toegenomen. Verder heeft zij aan de andere klachten en aandoeningen van eiseres aandacht besteed. Met betrekking tot de vermoeidheid van eiseres kan zij geen verslechtering van de medische situatie vaststellen. Dreijer ziet geen noodzaak meer voor een urenbeperking. Ook in het kader van een zogenaamde duuraanspraak (voor de toekomst) ziet Dreijer geen aanleiding om de belastbaarheid anders vast te stellen.
5.3
De rechtbank concludeert dat Dreijer in haar beide rapporten goed gemotiveerd heeft uitgelegd waarom de FML een reële weergave is van de medische beperkingen van eiseres. Zij heeft de vele medische gegevens die eiseres heeft aangedragen meegewogen en geconcludeerd dat die niet tot een andere uitkomst leiden. De rechtbank is niet gebleken dat Dreijer iets heeft gemist of onjuist heeft geïnterpreteerd. Verweerder heeft zijn besluit van 3 februari 2021 dan ook terecht gebaseerd op haar conclusies. Eiseres heeft geen aanvullende medische gegevens ingebracht die dit anders maken. De medische beroepsgronden slagen niet.
Arbeidskundige beoordeling
6. Eiseres heeft als arbeidskundige grond aangevoerd dat zij de geduide functies niet kan
verrichten. Specifieke gronden, gericht op de geduide functies, heeft zij niet ingebracht.
7. Verweerder baseert zijn arbeidskundige standpunt op het rapport van 10 november
2020 van De Waard. Deze is uitgegaan van de beperkingen van eiseres, zoals vastgelegd in de FML, en heeft eiseres geschikt geacht voor een aantal functies. Met die functies kon eiseres een loon verdienen waarmee zij voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt was.
8. De rechtbank oordeelt over de arbeidskundige kant van de zaak dat De Waard
rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van eiseres. Hij heeft het rapport van 31 maart 2020 van de eerste arbeidsdeskundige A.T. Tichelaar beoordeeld en heeft nieuwe functies geduid, omdat Dreijer tot een nieuwe FML is gekomen. De Waard heeft een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,62% berekend, zodat eiseres nog steeds voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt was. Hij heeft de zogenaamde signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies volledig en duidelijk toegelicht. Zijn rapport is goed gemotiveerd en inzichtelijk. De rechtbank ziet er geen tegenstrijdigheden in. Verweerder heeft zijn arbeidskundig standpunt terecht gebaseerd op het rapport van De Waard. De arbeidskundige grond slaagt niet.
Ingangsdatum van de herziene uitkering
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de ingangsdatum van de herziening in zijn besluit van 19 november 2021 onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij wijst er op dat verweerder haar eerdere herzieningsverzoek bij beslissing van 7 juni 2012 (waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt) heeft afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een toename van de klachten binnen vijf jaar. Die beslissing was volgens haar onjuist: verweerder heeft toen miskend dat eiseres op grond van artikel 37 van de WAO recht kon hebben op herziening. Nu vast komt te staan dat de arbeidsongeschiktheid al op een veel eerdere datum is toegenomen dan op 27 september 2019, had eiseres op grond van artikel 35, tweede lid, van de WAO eerder voor een ophoging van de uitkering in aanmerking moeten komen.
10. Verweerder wijst erop dat een verhoging van de WAO-uitkering op grond van artikel 42, tweede lid, van de WAO in beginsel met een terugwerkende kracht van een jaar kan worden toegekend. In het geval van eiseres gaat die verhoging in per 27 september 2018, één jaar voor de melding van de toegenomen arbeidsongeschiktheid. Anders dan eiseres vindt verweerder dat er geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan eiseres niet eerder de melding heeft kunnen doen. Verweerder verwijst naar de rapportage van Dreijer van 18 november 2021, waarin zij aangeeft dat niet is gebleken van een ziektebeeld waardoor eiseres daartoe niet in staat is geweest.
11.1
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres vanaf 28 juni 2007 toegenomen arbeidsongeschikt is. Deze datum is van belang voor het bepalen van de periode van de terugwerkende kracht. De rechtbank constateert vervolgens dat het (onherroepelijke) besluit van 7 juni 2012 was gebaseerd op een onjuiste juridische grondslag. Die afwijzing van het herzieningsverzoek was ten onrechte gebaseerd op de Amber-wetgeving, terwijl eiseres terecht opmerkt dat een herbeoordeling op grond van artikel 37 van de WAO had moeten plaatsvinden. De rechtbank stelt tevens vast dat eiseres tegen dit besluit geen rechtsmiddel heeft aangewend en dat zij pas zeven jaar later een aanvraag heeft gedaan voor een herbeoordeling (waarbij de rechtbank aantekent dat dit volgens eiseres kwam omdat haar aandoeningen CVS/ME en NAH pas in 2018 officieel als ziektes zijn erkend).
11.2
Op de zitting heeft de rechtbank partijen voorgesteld om tot een schikking te komen en de datum van de herziening te laten vallen in het midden van de zeven jaar tussen het besluit van 7 juni 2012 en de melding van eiseres, die verweerder op 27 september 2019 heeft ontvangen. De rechtbank vond dit een redelijke oplossing, die recht doet aan de situatie. Die kan immers worden aangemerkt als een bijzonder geval: aan de ene kant heeft verweerder op 7 juni 2012 een juridisch onjuist besluit genomen; dat komt voor zijn risico; aan de andere kant heeft eiseres daartegen geen bezwaar gemaakt en had zij de tweede melding eerder kunnen doen; dat komt voor haar risico. De ingangsdatum 27 september 2018 is niet redelijk, maar dat geldt ook voor een volledig terugwerkende kracht van de herziening tot een datum in 2012.
11.3
Verweerder heeft verklaard niet bereid te zijn om te schikken. Eiseres heeft gezegd wél te kunnen leven met zo’n oplossing. De rechtbank realiseert zich dat het de bevoegdheid van verweerder is om op grond van artikel 42, tweede lid, van de WAO een herziening eerder dan één jaar voor de melding te laten ingaan. Op de zitting heeft zij verweerder gevraagd of die ermee zou instemmen als de rechtbank zelf in de zaak zou voorzien en de herziening eerder zou laten plaatsvinden. Verweerder heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Dit laat natuurlijk onverlet het recht van verweerder om, als hij het niet eens is met deze uitspraak, daartegen in hoger beroep te gaan. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, zoals hieronder nader aan te geven. De beroepsgrond over de ingangsdatum slaagt.
11.4
De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 3 februari 2021 op het punt van de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage ongegrond verklaren. Verder zal zij het beroep tegen het besluit van 19 november 2021 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en bepalen dat de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering komt te liggen halverwege de periode van zeven jaar tussen 7 juni 2012 en 27 september 2019 en deze stellen op 22 januari 2016. Verweerder moet de WAO-uitkering dus herzien met ingang van 22 januari 2016.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.528,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1) en € 8,96 (reiskosten van eiseres).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2021 niet-ontvankelijk op het
punt van de herzieningsdatum;
  • verklaart het beroep tegen dat besluit voor het overige ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 november 2021 gegrond en vernietigt
dat besluit;
  • bepaalt dat de WAO-uitkering van eiseres wordt herzien per 22 januari 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van
19 november 2021;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.526,96.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Bolhuis, griffier, op 23 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?