ECLI:NL:RBNNE:2022:820

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
18/202380-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, vernieling, schuldheling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, vernieling, schuldheling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De verdachte, geboren in 1990, was niet verschenen op de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P. Koops. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mevrouw mr. J.P. Senior.

De tenlastelegging omvatte onder andere het witwassen van grote geldbedragen en voorwerpen, waaronder voertuigen en kleding, in de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk vernielen van autobanden van een ander, het verwerven van lasapparaten die vermoedelijk door misdrijf verkregen waren, en het mishandelen van een persoon, wat resulteerde in een gebroken kaak.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen legale inkomsten had om de aangeschafte goederen te financieren, en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen van witwassen en heling. De mishandeling werd ook bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel moest worden aangemerkt.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden de in beslag genomen goederen, waaronder een bestelauto en een geldbedrag, verbeurd verklaard. De rechtbank wees ook schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen toe, met uitzondering van een vordering die niet rechtstreeks verband hield met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/202380-20 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/242132-20, 18/162785-20 en 18/025664-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2022.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. P. Koops, advocaat te Assen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mevrouw mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/202380-20 dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020, te Hoogeveen en/of Emmen, althans in Nederland, van (grote) geldbedragen en/of één of meerdere voorwerpen, te weten een of meer auto’s van het merk Mercedes Benz en/of een bedrijfsbus van het merk Renault en/of een hoeveelheid kleding
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
in de zaak met parketnummer 18/242132-20 dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Hoogeveen, opzettelijk en wederrechtelijk 2 autobanden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield (lek gestoken);
in de zaak met parketnummer 18/162785-20 dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2020, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer lasapparaten heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en in de zaak met parketnummer 18/025664-21 dat:
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Geesbrug, gemeente Coevorden [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] een klap tegen het gezicht, althans het hoofd te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte in de zaken met parketnummers 18/202380-20 (witwassen), 18/242132-20 (vernieling), 18/162785-20 (schuldheling) en 18/025664-21 (mishandeling met zwaar lichamelijk letsel) ten laste is gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde, met uitzondering van het in de zaak met parketnummer 18/242132-20 ten laste gelegde. Met betrekking tot deze laatste zaak heeft de raadsman geen verweer aangevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
18/202380-20
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/202380-20 ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende betoogd.
Door het openbaar ministerie wordt een direct verband gelegd tussen de vermeende inbraak waarbij een kluis met geld is weggenomen en het geldbedrag dat verdachte heeft gebruikt voor het verkrijgen van de voertuigen en kleding als bedoeld in de tenlastelegging. Nader onderzoek naar de inbraak heeft echter niet geleid tot vervolging van verdachte of een ander persoon. Aangezien verdachte niet kan worden aangemerkt als (mede)pleger van die inbraak, kan het witwassen ook niet worden bewezen. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte een eenmanszaak heeft gehad en in het kader van die onderneming een openstaande belastingschuld heeft van € 39.415,-. De raadsman heeft gesteld dat verdachte een ondernemer was en dat verdachte dit
(verschuldigde) bedrag heeft aangewend voor het aankopen van de bedoelde voertuigen en kleding. Gelet hierop en bij gebreke van voldoende aanwijzingen in andere zin, kan niet worden vastgesteld dat het dus niet anders kan zijn dan dat verdachte over illegale inkomsten beschikte dan wel dat de bedoelde aankopen zijn aangeschaft met geld dat afkomstig is van een misdrijf. Op basis hiervan moet verdachte worden vrijgesproken.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat verdachte zijn geld verdiende met de handel in oud ijzer, zoals verdachte bij de politie heeft verklaard. Dit is een legale handel. De omstandigheid dat verdachte hiervan geen boekhouding kan overleggen maakt zijn verklaring niet onaannemelijk, nu het in die wereld niet gebruikelijk is om met inkoop- en verkoopbonnen te werken. Het door verdachte voor de aankopen gebruikte geld is dus niet uit enig misdrijf afkomstig. Op basis hiervan moet verdachte worden vrijgesproken.
18/162785-20
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/162785-20 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat noch de opzetheling noch de schuldheling kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat ze de lasapparaten hebben gekocht en niet is gebleken dat het door hen betaalde bedrag niet overeenkomt met de waarde van deze goederen.
18/025664-21
Met betrekking tot de in de zaak met parketnummer 18/025664-21 ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt en dat hij daarom moet worden vrijgesproken. De heer [benadeelde partij 2] was agressief en hij kwam dreigend op verdachte aflopen, terwijl hij een hand in zijn jaszak hield. De broer van verdachte is in het verleden doodgeschoten. Gelet op de manier waarop [benadeelde partij 2] op verdachte is afgelopen en gezien de gewelddadige dood van de broer van verdachte, had verdachte reden om aan te nemen dat hij zou worden aangevallen en mocht hij, daarop anticiperend, [benadeelde partij 2] een vuistslag geven.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] , nu de aard van het letsel en het operatief ingrijpen beperkt zijn gebleven en geen medische indicatie is voor restletsel.
Oordeel van de rechtbank
18/202380-20: witwassen
In de zaak met parketnummer 18/202380-20 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 19 april 2020, opgenomen op pagina 557 e.v. van zaaksdossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2020045402, onderzoekscode "NN3R020020-Franco" van 8 september 2020, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 10 april 2020 heeft de officier van justitie aan de Belastingdienst Groningen, gevorderd dat deze gegevens verstrekt omtrent een persoon/bedrijf.
Door de Belastingdienst Groningen zijn op 14 april 2020 de volgende gegevens verstrekt:
Informatie waaruit blijkt dat de verdachte [verdachte] geen uitkering had, geen looninkomsten over 2019 bekend waren en dat hij geen aangiften inkomstenbelasting had gedaan over 2018 en 2019.
Hij had betreffende zijn bedrijf GBRM geen aangifte omzetbelasting gedaan waardoor hij een openstaande belastingschuld (naheffingsaanslagen omzetbelasting, zorgtoeslag en motorrijtuigenbelasting) van 39.415,- euro had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 11 mei 2020, opgenomen op pagina 469 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 31 maart 2020 heeft de officier van justitie aan de ING bank gevorderd dat deze gegevens verstrekt omtrent de bankrekeningen [rekeningnummer] , [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] .
Door de ING bank zijn op 23 april 2020 de volgende gegevens verstrekt:
Bankmutaties van voornoemde bankrekeningen periode 1-11-2019 t/m 31-03-2020.
Bankrekening [rekeningnummer]
De bankrekening is een betaalrekening van de heer [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1990.
Voor de rekening is een betaalpas afgegeven. Er waren geen gemachtigden op deze bankrekening.
Op de rekening hebben zich in de opgevraagde periode 128 mutaties voorgedaan. Beginsaldo op de rekening was op 12-11-2019 een geldbedrag van 27,50 euro en het eindsaldo op de rekening op 3103-2020 was 1.456,15 euro.
Opvallende mutaties:
Op 5 december 2019 om 14.42 uur werd 1000,- euro gestort bij de ING in Hoogeveen.
Op 11 februari 2020 op 12.37 uur werd 1400,- euro gestort bij de ING in Hoogeveen. Op 24 februari 2020 om 13.54 uur werd er een bedrag van 10.250,- euro op de rekening bijgeboekt afkomstig van de bankrekening van [bedrijf 1].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 29 april 2020, opgenomen op pagina 588 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 16 april 2020 heeft de officier van justitie aan [bedrijf 1] / [naam 1] gevorderd dat deze gegevens verstrekt omtrent een persoon/personenauto.
Op 5 december 2019 werd een Mercedes-Benz personenauto, type E 350 CGI met het kenteken [kenteken] , zo blijkt onder andere uit de factuur 19-0127, verkocht voor 12.250,- euro aan [verdachte] , [straatnaam] te [woonplaats] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
29 april 2020 en bijlage, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik ben eigenaar van autobedrijf [bedrijf 1] te Hoogeveen.
V=Wat kun je vertellen over de verkoop van de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] op 5 december 2019?
A=Ik heb de auto verkocht aan [verdachte] . Hij betaalde mij 12.250,- euro contant.
V= [verdachte] heeft van jou een zwarte Mercedes-Benz AMG met het kenteken [kenteken] gekocht op 10 februari 2020 voor 19.945,- euro en heeft daar die Mercedes-Benz 350 met het kenteken [kenteken] weer bij ingeruild?
A=Dat klopt. Ik overhandig u hierbij de verkoopfactuur van die Mercedes-Benz AMG met het kenteken [kenteken] . Ik heb de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] op de auto ingeruild en [verdachte] heeft mij 7.695,- euro contant bijbetaald op de auto.
V=Die 350 met het kenteken [kenteken] is vorige week bij je in beslag genomen en die AMG met het kenteken [kenteken] stond bij je bedrijf. Hoe kan dit dan?
A=Dat klopt. Ik heb de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] teruggekocht van [verdachte] . [verdachte] belde mij en vroeg of ik de auto terug wilde kopen. Ik kon hem geen grote bus leveren, tenminste niet datgene wat hij zocht. Hij kwam toen bij mij en wilde de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] aan mij verkopen. Ik heb hem toen 17.500,- euro geboden en daarmee ging hij akkoord. Ik heb de auto toen weer op mijn bedrijfsvoorraad gezet en heb [verdachte] betaald. Ik heb hem 10.250,- euro overgeboekt naar zijn bankrekening [rekeningnummer] en het overige geldbedrag van 7.250,- euro contant aan hem uitbetaald.
Bijlage: Factuur nr. : 20-0021
[verdachte]
[straatnaam]
[woonplaats]
Aan u verkocht en geleverd een auto volgens de marge regeling
Merk : MERCEDES-BENZ
Type : A 45 AMG 4MATIC
Kenteken : [kenteken]
Bouwjaar : 04-09-2013
In mindering gebracht een ingekochte marge auto
Merk : MERCEDES-BENZ
Type : E 350 CGI
Kenteken : [kenteken]
Bouwjaar : 09-06-2009
Klant verklaard dat bovenstaand, aan [bedrijf 1] verkocht voertuig is verkocht onder de margeregeling en dat hierop geen BTW-voorheffing is toegepast.
Totaalbedrag € 7.695,00
Bijlage: Inkoopverklaring
[verdachte]
[straatnaam]
[woonplaats]
Merk: MERCEDES-BENZ
Type: A 45 AMG 4MATIC
Kenteken: [kenteken]
Bouwjaar: 04-09-2013
Datum: 25-02-2020
Inkoopprijs: 17500.00
Verkoper verklaart, dat hij/zij het bovengenoemd voertuig heeft verkocht aan: [bedrijf 1]
€ 10250 Bank
€ 7250 Kas
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2020,opgenomen op pagina 259 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 26 februari 2020 is het voertuig Renault Master voorzien van kenteken [kenteken] in beslag genomen in het onderzoek PLO100-2020050781 (heling). In het onderzoek is besloten dat het voertuig teruggeven kon worden aan beslagene [verdachte] . [verdachte] is ook als verdachte aangemerkt in het witwasonderzoek FRANCO / NN3R020020 (BVH 2020045402). Na overleg met de officier van justitie is besloten het beslag op eerder genoemd voertuig over te nemen in het witwasonderzoek.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 20 april 2020, opgenomen op pagina 567 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 14 april 2020 heeft de officier van justitie aan [bedrijf 2] te Hoogeveen gevorderd dat deze gegevens verstrekt omtrent een persoon/bestelbus.
De gegevens werden op 16 april 2020 verstrekt door de eigenaar van het autobedrijf.
Op 22 januari 2020 werd een proefrit gemaakt met de bedrijfbus, merk Renault, type Master, voorzien van het kenteken [kenteken] door [verdachte] . Er werd een kopie van zijn identiteitskaart gemaakt.
Op 24 februari 2020 werd deze bedrijfbus, zo blijkt onder andere uit de factuur 20201350, verkocht voor 10.750,- euro aan [verdachte] voornoemd.
De bestelbus werd op naam gezet van [naam 2] geboren [geboortedatum] -1992. Zij tekende hiervoor een machtiging.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 1 april 2020,opgenomen op pagina 276 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
U belt mij omdat u graag wilt weten over het eigendom van de bus die bij jullie achter het buro staat en die in beslag is genomen bij [verdachte] . De bus is van [verdachte] . Ik was er wel bij toen hij de bus op heeft gehaald, maar ik heb verder niks met de bus te maken. We hebben de bus opgehaald bij een bedrijf op het industrieterrein in Hoogeveen. Ik heb [naam 2] gevraagd of zij de bus voor een weekje op haar naam wilde zetten omdat [verdachte] op dat moment geen verblijfsadres had en de bus dus niet op zijn naam kon laten zetten. [naam 2] was op dat moment niet in Nederland. Ik heb haar gebeld of ze dit wilde doen en dat wilde ze wel. Ik heb van haar toen een foto van haar rijbewijs via de app toegestuurd gekregen.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2020,opgenomen op pagina 226 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Naar aanleiding van het proces verbaal TCI informatie bracht ik op 21 april 2020 een bezoek aan de winkel [bedrijf 3] , gevestigd te Emmen. In het betreffende TCI proces-verbaal staat beschreven dat [verdachte] een grote hoeveelheid kleding heeft gekocht bij [bedrijf 3] . In de winkel sprak ik met eigenaar [naam 4] .
Ik liet [naam 4] een tweetal foto’s zien van [verdachte] . Ik vroeg [naam 4] of deze persoon tussen november en nu daar in de winkel was geweest om een grote hoeveelheid kleding te kopen. Ik hoorde [naam 4] zeggen dat hij de man wel eens eerder had gezien en dat hij zich kon herinneren dat deze man ergens in december in de winkel was geweest en toen alleen een paar schoenen van het merk Dsquared had gekocht. Deze Dsquared schoenen waren zo rond de 300 euro aldus [naam 4] .
[naam 4] heeft tevens de foto van [verdachte] laten zien aan een verkoopster van hem die dagelijks in de winkel aanwezig is. [naam 4] heeft tevens zijn vrouw gevraagd. Zijn vrouw staat bijna elke dag in het filiaal van [bedrijf 3] in Zwolle en zij kon zich herinneren dat deze persoon daar een jas van het merk Nobis van 1000 euro had gekocht.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 juli 2020,opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 25 maart 2020 was ik, verbalisant, belast met de zogeheten noodhulp surveillance in de gemeente Hoogeveen.
Omstreeks 15.45 uur stonden wij met ons voertuig op de [straatnaam] te Hoogeveen. Ik zag dat er een man in een groene jas met witte bontkraag op een crossmotor vanuit een zijstraat kwam rijden. De persoon bleek te zijn [verdachte] .
Ik heb [verdachte] een bekeuring aangezegd. Ik zag dat de buurt begon uit te lopen. Ik hoorde dat [verdachte] hierdoor weer praatjes begon te krijgen. Hierdoor kon ik zijn schoenen fotograferen.
Ik zag dat dit schoenen betroffen van het merk Mason. Ik heb deze vervolgens op internet opgezocht. Ik zag dat deze schoenen vanaf 275 euro te koop zijn.
Ik zag eveneens dat [verdachte] een jas droeg van het Merk: Nobis. Ik heb deze vervolgens op internet opgezocht. Ik zag dat deze jas te koop is vanaf 999 euro.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat verdachte in 2019 geen uitkering heeft gehad. Ook waren geen looninkomsten over 2019 bij de Belastingdienst bekend. Voorts heeft verdachte geen aangiften inkomstenbelasting gedaan over de jaren 2018 en 2019. Daarnaast is gebleken dat de eenmanszaak van verdachte geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan en een belastingschuld had van bijna € 39.415,-.
Op 5 december 2019 heeft verdachte een Mercedes Benz, Type E gekocht voor € 12.250,-. Dit bedrag is door verdachte contant betaald aan de autoverkoper. Op 10 februari 2020 heeft verdachte eerdergenoemd voertuig bij de verkoper ingeruild en met bijbetaling van een bedrag van € 7.695,een Mercedes Benz, type AMG gekocht. Rond 24 februari 2020 heeft verdachte dit laatste voertuig aan dezelfde autodealer verkocht voor een bedrag van
€ 17.500,-. Op verzoek van verdachte heeft de verkoper een bedrag van € 10.250,- overgeboekt op de bankrekening van verdachte en het restantbedrag van € 7.250,- is aan verdachte contant uitbetaald.
Op 24 februari 2020 heeft verdachte bij een ander garagebedrijf een bestelbus van het merk Renault, type Master gekocht voor een bedrag van € 10.750,-, welk bedrag door verdachte contant is betaald.
Ook is op een gegeven moment door verdachte een jas van het merk Nobis gekocht ter waarde van € 1.000,-. Verdachte droeg deze jas op 25 maart 2020 toen hij een bekeuring kreeg van de politie.
Op basis van het voorgaande is vast komen te staan dat verdachte tussen december 2019 en februari 2020 over een bedrag van ruim € 31.000,- beschikte om bovengenoemde voertuigen en jas te kopen, terwijl uit de gegevens van de belastingdienst niet is gebleken dat verdachte legale inkomsten had om deze goederen te kunnen financieren. Voormelde feiten en omstandigheden zijn indicaties voor witwassen en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien het vermoeden dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van deze voorwerpen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het geld afkomstig was van zijn handel in oud ijzer en katalysatoren, maar deze verklaring is op geen enkele manier onderbouwd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen schriftelijke onderbouwing kan bieden van zijn inkomen uit zijn bedrijf, omdat in die branche niet wordt gewerkt met facturen en bonnetjes. De rechtbank overweegt hierbij dat los van de (fiscale) verplichting die verdachte had om als ondernemer een administratie van zijn werkzaamheden bij te houden, verdachte ook getuigen had kunnen (doen) oproepen om zijn verklaring enigszins te onderbouwen. Verdachte heeft dat nagelaten en heeft ook overigens geen verklaring gepresenteerd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk voorkomt, waarvoor het vermoeden van witwassen dient te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de voorwerpen bedoeld in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ten laste gelegde witwassen wordt daarom wettig en overtuigend bewezen.
18/242132-20: vernieling van banden
In de zaak met parketnummer 18/242132-20 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 februari 2020, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020048314 van 19 november 2020, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Op 23 februari 2020 omstreeks 19.45 uur, was ik aan de Grote Kerkstraat te
Hoogeveen. Ik was hier gekomen door middel van mijn auto. Mijn auto betreft een
Volkswagen Touran voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik parkeerde mijn auto bij de T-kruising van de Grote Kerkstraat en de Ten Oeverstraat in Hoogeveen. Mijn auto stond met de voorzijde richting de Ten Oeverstraat en de achterzijde richting de Grote Kerkstraat. Ik heb mijn auto hier in goede staat neergezet en heb de auto vervolgens op slot gedaan.
Ik kwam omstreeks 20.30 uur aan bij de auto. Ik stapte in en zette de auto vervolgens in de achteruit. Ik voelde dat de auto opeens erg zwaar stuurde. Hierdoor had ik het vermoeden dat er iets stuk was dus daarom stapte ik uit. Ik zag vervolgens dat mijn auto twee lekke banden had. Het betroffen de rechter voorband en de rechter achterband. Ik sprak een passant en die zei dat ik even moest kijken bij [bedrijf 5] aan de Grote Kerkstraat omdat daar waarschijnlijk wel camerabeelden zouden zijn.
Ik heb toen maar de politie gebeld zodat zij mogelijk konden kijken naar de beelden en dergelijke. Ik heb namelijk het vermoeden dat mijn banden zijn lek gestoken. Ik heb het vermoeden dat dit is gedaan door [verdachte] , [naam 5] en [medeverdachte] . Er zou namelijk een praatje in de ronde gaan dat zij van plan zijn om bij mij in te breken bij het bedrijf en/of mijn woning. Ik heb namelijk een bedrijf in metaal genaamd [bedrijf 4] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2020, opgenomen op pagina 9a e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Vandaag 23-02-2020 omstreeks 22.00 uur werden wij als noodhulp eenheid gestuurd naar de Grote Kerkstraat in Hoogeveen. Ter hoogte van het [bedrijf 5] aldaar zouden de banden van een personenauto zijn lek gestoken.
Ik sprak een medewerkster van het [bedrijf 5] en zij vertelde mij dat ik de beelden mocht bekijken en dat de dader er heel duidelijk en herkenbaar op stond. De medewerkster had de beelden zelf al bekeken op verzoek van [benadeelde partij 1] maar niet verteld wat ze gezien had. Derhalve wist ze dat het feit om 20.17 uur was voorgevallen. Ze liet mij de beelden zien van het moment dat de banden werden lek gestoken. Deze persoon, gekleed in een groene 3/4 jas met bontkraag was kort daarvoor in het [bedrijf 5] geweest. Ook deze beelden kreeg ik te zien en ik herkende deze persoon als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . [verdachte] heb ik ongeveer 3 weken geleden nog gezien in de Grote Kerkstraat. Hij was toen passagier van een grijze Volkswagen Golf waarvan de bestuurder de mij ambtshalve bekende [medeverdachte] was. Dit zelfde type Golf, waarvan het kenteken nu onleesbaar was, was vandaag betrokken bij deze vernieling. [verdachte] zat wederom als passagier in het voertuig en [medeverdachte] was de bestuurder.
Ik zag op de beelden dat [verdachte] omstreeks 19.49 uur het [bedrijf 5] binnenkomt, kort daarop gevolgd door [medeverdachte] en [naam 5] . De grijze VW Golf staat tegenover de ingang van het [bedrijf 5] geparkeerd. Omstreeks 20.15 stappen deze 3 personen in de grijze VW Golf met [benadeelde partij 1] als bestuurder. [verdachte] stapt als passagier
rechts voor in het voertuig en [naam 3] zit achterin. De VW Golf rijdt vanaf de Grote Kerkstraat linksaf de Ten Oeverstraat in en komt vrijwel direct weer terug en stopt ter hoogte van de blauwe VW Touran. Ik zie dat [verdachte] uitstapt en naar de Touran toeloopt en 2 stekende bewegingen maakt in de richting van zowel de rechter voorband als de rechter achterband. Hierna stapt hij weer in en rijdt het voertuig weg in de richting van de Schoolstraat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2020, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 7 augustus 2020 verhoorde ik samen met verbalisant [verbalisant 1] , in het bureau van politie aan de Balkengracht in Assen als verdachte: [verdachte] .
Hij werd verdacht van het leksteken van twee autobanden van een personenauto van het merk Volkswagen, kenteken [kenteken], ten name gesteld van [benadeelde partij 1] .
Vlak voor het verhoor over deze vernieling hadden [verbalisant 1] en ik [verdachte] verhoord in verband met een witwasonderzoek waarvoor hij op dinsdag 4 augustus 2020 was aangehouden. Deze aanhouding had plaatsgevonden in de woning van zijn vader Jakob in Hoogeveen. Na de aanhouding werd de woning doorzocht. Hierbij werd onder meer een groene jas inbeslaggenomen van het merk Nobis, model parka, voorzien van een capuchon met bontkraag. Deze jas vertoonde sterke overeenkomsten met de groenachtige jas die [verdachte] droeg bij het leksteken van de beide autobanden op 23 februari 2020.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte de persoon is die op de
beelden te zien is en die de twee autobanden van het voertuig van aangever [benadeelde partij 1] heeft vernield door deze met een puntig voorwerp lek te steken. De in de zaak met parketnummer 18//242132-20 ten laste gelegde vernieling is daarom wettig en overtuigend bewezen.
18/162785-20: heling van lasapparaten
In de zaak met parketnummer 18/162785-20 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2020,opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020051610 van 1 juli 2020, inhoudend als verklaring [naam 6] namens [benadeelde partij 3] :
Op 25 februari omstreeks 17.30 uur verliet ik mijn bedrijf. Het pand was in zijn geheel afgesloten toen ik vertrok. Op 26 februari omstreeks 06.00 uur werd er door mijn werknemers ontdekt dat er is ingebroken. De daders zijn ons pand binnengekomen door aan de rechterzijde van het pand een ruitje in te slaan. Je komt dan binnen in een kleine ruimte en deze ruimte geeft je toegang tot de grote productiehal waar wij onze aluminium kozijnen maken. In deze ruimte aan de linkerzijde stonden twee lasapparaten. Deze twee apparaten zijn weggenomen.
Lasapparaat 1: Dit lasapparaat is een Kemppi Kempomig 3500 lasapparaat.
Lasapparaat 2: Dit lasapparaat is een Messer model EWM Tig450 AC/DC.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2020,opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 26 februari 2020, omstreeks 12.10 uur, surveilleerde ik, verbalisant [verbalisant 2] samen met collega [verbalisant 3] op de Stephensonstraat te Hoogeveen. Ik zag links in mijn ooghoeken dat er een verlengde grijze bus van het merk Renault, voorzien van een cabine, met daarachter een laadbak vanaf de rotonde kwam en zijn weg vervolgde richting Hoogeveen, eveneens op de Stephensonstraat. Ik zag dat het voertuig was voorzien van het kenteken [kenteken] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de Renault afsloeg naar Amigo tankstation te Hoogeveen. Ik zag dat de Renault stopte bij een van de pompen en dat er twee mannen uitstapten. Ik hoorde mijn collega zeggen, dat de mannen die uitstapten de heer [verdachte] en de heer [medeverdachte] betrof, hierna te noemen [verdachte] en [medeverdachte] . Ik, verbalisant, kende [verdachte] en [medeverdachte] eveneens ambtshalve aan de hand van eerdere meldingen. Wij verbalisanten, parkeerden ons dienstvoertuig eveneens bij het tankstation en
liepen in de richting van eerder genoemde [verdachte] en [medeverdachte] . Ik hoorde de heer [verdachte] zeggen: "Jullie zetten ons zeker aan de kant, omdat de auto nog niet verzekerd is?" Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vertelde de heer [verdachte] dat dit een van de redenen was.
Ik zag dat de Renault voorzien was van twee deuren, met daarin ramen die doorzichtig waren. Ik keek vervolgens door het raam van de Renault. Ik zag dat voorin de laadbak van de Renault twee lasapparaten stonden, beide voorzien van een gasfles. Ik zag dat het voorste lasapparaat blauw van kleur was. Verder zag ik dat de laadbak van de Renault leeg was. [verbalisant 3] kwam eveneens naar de achterkant van de bus gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zei tegen [verbalisant 3] , dat ik vanochtend op de briefing had gehoord dat er tijdens een inbraak bij bouwbedrijf [benadeelde partij 3] te Hoogeveen, in de afgelopen nacht twee lasapparaten gestolen waren. Nadat er door
[benadeelde partij 1] betaald was voor het tanken, vertelde [verbalisant 3] , dat hij de bus een eindje verderop de parkeerplaats mocht zetten, om het gesprek te vervolgen.
Ik hoorde [verdachte] vervolgens vragen aan mij, verbalisant [verbalisant 2] , of er iets met de lasapparaten aan de hand was. Tevens hoorde ik hem zeggen dat hij deze vanochtend
26 februari 2020 gekocht had, omdat hij wel vaker handel had. [verdachte] vertelde ons dat wij de deuren van de Renault mochten openen en foto's van de lasapparaten mochten maken. [verdachte] zei dat wij de apparaten desnoods mochten meenemen, maar dat hij er geen afstand van ging doen. Tevens hoorde ik [verdachte] zeggen tegen [benadeelde partij 1] : "Ik zei het toch, ik had al het idee, dat het niet klopte, ik heb hem er nog nagevraagd." Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij niet wilde vertellen van wie hij deze lasapparaten had gekocht.
Ik zag dat [verbalisant 3] met toestemming van [verdachte] de laadbak van de bus betrad en foto's nam van de lasapparaten. [verdachte] vertelde vervolgens tegen mij, verbalisant [verbalisant 2] , dat hij de apparaten te goeder trouw gekocht had. Ik vroeg hem vervolgens om een bon, deze kon hij mij niet tonen.
Op 26 februari 2020 te 12.19 uur zocht ik telefonisch contact met aangever [naam 6] , die aangifte gedaan had. Hij verwees mij naar medewerker [naam 7] . In het telefonische contact wat ik vervolgens had met medewerker [naam 7] vroeg ik hem om de uiterlijke kenmerken van de weggenomen lasapparaten. Ik hoorde [naam 7] vervolgens zeggen dat een van de lasapparaten een klein rechthoekig lasapparaat, rood van kleur betrof met op de zijkant het merk KEMPPI, op de voorkant van dit apparaat zat een gele sticker van het bedrijf [bedrijf 6] uit Emmen. Verder stond op de voorkant van het apparaat Kempomi 3500, dit zouden witte letters zijn.
Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat het andere lasapparaat blauw van kleur was, met op zijkant de naam Messer/EWM beschreven stond. Via de openstaande deuren van de laadbak van de Renault, zag ik dat deze beschrijving van de lasapparaten overeenkwamen met de lasapparaten die achter in de Renault stonden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 februari2020, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik had die handel gekocht in de ochtend. En toen reed ik op de industrie bij de rotonde van Bouwman. Ik zag de politie rijden.
Toen zijn we naar de pomp gereden. Daar werden we aangesproken toen ik ging tanken, ik werd toen aangesproken door een politieagent. Hij zag die lasapparaten staan en vroeg of dat mijn dagelijkse handel was. Toen deed hij de bus weer dicht. Toen vroeg de andere ook of hij even mocht kijken. Later kreeg ik te horen dat het wel die gestolen spullen betroffen.
V: Je zei dat je die ochtend die lasapparaten had gekocht, waar heb je die gekocht? A: Dat ga ik niet zeggen. Ik los het zelf wel op met degene van wie ik het gekocht heb. Ik heb er 1500 euro voor betaald.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 27 februari 2020,opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
We hebben die dingen in goed vertrouwen gekocht. Ik heb het over die lasapparaten die in die bus lagen. Die bleken gestolen te zijn. Het bedrag en van wie we dit gekocht hebben vertel ik niet.
O: Citaat: "Tevens hoorde ik [verdachte] zeggen tegen [benadeelde partij 1] : "Ik zei het toch, ik had al
het idee, dat het niet klopte, ik heb hem er nog nagevraagd." V: Wat bedoelde [verdachte] hiermee te zeggen?
A: [verdachte] had er geen goed gevoel bij toen we die lasapparaten hadden gekocht.
Bewijsoverweging
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Tussen 25 februari 2020 te 17.30 uur en 26 februari 2020 te 6.00 uur zijn twee lasapparaten uit het pand van een bedrijf te Hoogeveen weggenomen. Op 26 februari 2020 ‘s middags heeft de politie verdachte bij een tankstation aangesproken, onder meer wegens onverzekerd rijden doorverdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de bestelbus waarin zij reden. Tijdens het gesprek met verdachte constateerden de verbalisanten dat in de laadbak van de bestelbus twee lasapparaten met gasflessen stonden. Nadat verdachte aan de verbalisanten vroeg of er iets aan de hand was met de lasapparaten, zei verdachte dat hij de apparaten die ochtend had gekocht en dat de verbalisanten foto’s mochten maken van de lasapparaten. Bij het kopen van de goederen heeft verdachte geen bon gekregen. Verdachte wilde niet zeggen van wie hij de lasapparaten had gekocht, en dat het handel was van het industrieterrein in Hoogeveen.
Daarbij hoorden de verbalisanten dat verdachte tegen [benadeelde partij 1] zei dat hij al het idee had dat het niet klopte. Bij de politie is deze opmerking van verdachte aan medeverdachte [benadeelde partij 1] voorgehouden, waarop [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte geen goed gevoel had bij het kopen van de lasapparaten.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachten ten tijde van het voorhanden krijgen van de lasapparaten de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. De verdachten hebben dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten destijds redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat voornoemde lasapparaten door misdrijf verkregen goederen betrof. De ten laste gelegde schuldheling kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
18/025664-21: mishandeling
In de zaak met parketnummer 18/025664-21 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 november 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020311237 van 17 december 2020, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 10 november 2020 had ik, samen met mijn collega, in een opvallend voertuig, noodhulp dienst in de gemeente Hoogeveen. Omstreeks 10.20 uur kregen wij een melding te gaan naar het adres [straatnaam] te Geesbrug, gemeente Coevorden. Ter plaatse zag ik een garagebedrijf aan de [straatnaam] te Geesbrug.
Ik zag een man staan die hevig bloedde. Ik vroeg hem naar zijn naam waarop hij [benadeelde partij
2] antwoordde. Ik hoorde hem zeggen dat hij geslagen was op zijn gezicht. De man zei tegen mij dat hij een conflict had met [verdachte] over de verkoop van een auto. [verdachte] had hem vanmorgen gevraagd via een WhatsApp naar het bedrijf van [naam 8] te komen om over het conflict te praten. Het bedrijf van [naam 8] is tevens op het industrieterrein van Geesbrug aan de [straatnaam] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2020,opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 10 november 2020 omstreeks 10.15 uur, deed mw. Raaphorst melding dat haar zoon mishandeld was. Haar zoon, [benadeelde partij 2] , had een klap in zijn gezicht gehad. Ten gevolge van deze klap bleek dat zijn kaak gebroken was en moest deze chirurgisch vastgeschroefd worden. Het slachtoffer wil geen aangifte doen van de mishandeling. Hij was bang voor de gevolgen.
3. Een geneeskundige verklaring, op 18 december 2020 opgemaakt en ondertekend door A.J. Tuis, MKA-chirurg, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel:
Bloeduitstorting kin rechts. Onderkaak fractuur met bewegelijkheid tussen tanden, waarvoor een operatie noodzakelijk is.
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja, Kaakfractuur
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 10/11/2020
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed):
Operatie 10-11-2020 repositie en fixatie van de onderkaak. Daarnaast 6 weken behandeling met fixatie van kaken met elastieken. Geschatte duur genezing: 6 weken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2020, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 11 november 2020 kwam [verdachte] aan het politiebureau. Ik zag dat [verdachte] de verhoorkamer binnen kwam lopen en ging zitten. Ik verbalisant vroeg [verdachte] waarom hij aan het bureau was gekomen. Vervolgens hoorde ik [verdachte] uit zichzelf begon te vertellen dat: "Ik wil graag mijn kant van het verhaal vertellen over de ruzie in Geesbrug". Hierna hoorde ik verbalisant dat [verdachte] zei dat: "Ik was in Geesbrug aan de
[straatnaam] omdat ik daar handel had gedaan met auto's. Ik had een auto gekocht van [naam 8] . Ik had van iemand gehoord dat [benadeelde partij 2] mij had uitgemaakt voor stumper. Dit omdat [benadeelde partij 2] de auto ook wel had willen kopen. Hierop was een conflict ontstaan tussen mij en [benadeelde partij 2] . Ik heb hierop aan [benadeelde partij 2] gevraagd
of hij naar het bedrijf kwam van [naam 8] . Ik gaf aan dat ik het niet pikte dat [benadeelde partij 2] mij had uitgemaakt voor stumper.
Toen ik [benadeelde partij 2] zag, viel het mij op dat hij 1 hand in zijn jaszak hield en hier was ik bang voor. Ik vind [benadeelde partij 2] een grote zware jongen (in gewicht) en ik kon niet afwachten en ik had het idee had dat [benadeelde partij 2] mij zou aanvliegen. Hierop heb ik hem met de vuist een slag in het gezicht gegeven. Ik sloeg wel hard en de klap is daarom waarschijnlijk wel aangekomen.
Bewijsoverweging
Door de raadsman is primair een beroep gedaan op putatief noodweer en hij heeft gesteld dat verdachte hierdoor moet worden vrijgesproken. Dit betreft een beroep op een schulduitsluitingsgrond en dit verweer zal de rechtbank daarom hierna bij de strafbaarheid van de verdachte bespreken.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht voor zover hier van belang wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een kaakfractuur waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het bestanddeel zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten in de zaken met parketnummers 18/202380-20, 18/242132-20, 18/162785-20 en 18/025664-21 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/202380-20:
hij in de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020 in Nederland, van grote geldbedragen en meerdere voorwerpen, te weten auto’s van het merk Mercedes Benz en een bedrijfsbus van het merk Renault en kleding, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
in de zaak met parketnummer 18/242132-20:
hij op 23 februari 2020 te Hoogeveen, opzettelijk en wederrechtelijk 2 autobanden die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] , toebehoorden, heeft vernield (lekgestoken);
in de zaak met parketnummer 18/242132-20:
hij op 26 februari 2020 in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, twee lasapparaten heeft verworven, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving van deze goederen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en in de zaak met parketnummer 18/025664-21:
hij op 10 november 2020 te Geesbrug, gemeente Coevorden, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] een klap tegen het gezicht te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18/202380-20:Witwassen
in de zaak met parketnummer 18/242132-20:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
in de zaak met parketnummer 18/162785-20:Medeplegen van schuldheling
in de zaak met parketnummer 18/025664-21:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

In de zaak met parketnummer 18/025664-20: mishandeling
De rechtbank zal zich, zoals hiervoor reeds bij de bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 18/025664-21 is aangegeven, een oordeel vormen over het impliciete beroep op putatief noodweer.
Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aan een verdachte kan dus een beroep op putatief noodweer toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of een gemiddeld persoon in dezelfde situatie als de verdachte ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Door de verdediging is aangevoerd dat [benadeelde partij 2] dreigend op verdachte is afgelopen en dat [benadeelde partij 2] daarbij een hand in zijn jaszak hield. De broer van verdachte is in het verleden doodgeschoten. Verdachte verkeerde hierdoor in de veronderstelling dat [benadeelde partij 2] een wapen in zijn zak had en heeft hem daarom een klap gegeven.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat [benadeelde partij 2] met een hand in zijn jaszak op verdachte is afgelopen objectief gezien niet een situatie oplevert waarin de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat een noodzaak om te slaan bestond. De rechtbank betrekt hierbij ook dat verdachte al uit was op een confrontatie, door [benadeelde partij 2] te vragen naar de ontmoetingsplek te komen om hem aan te spreken. Verdachte had namelijk gehoord dat [benadeelde partij 2] hem stumper had genoemd en uit verdachtes verklaring blijkt dat hij dit niet over zich heen liet komen. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf voor de duur die de rechtbank aangewezen acht.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bedrag dat in verband kan worden gebracht met witwassen € 13.535,- bedraagt. Volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie dient de hoogte van het witgewassen bedrag als uitgangspunt te worden genomen voor de strafmaat. Voor een bedrag tot € 5.000,- hanteert het openbaar ministerie een taakstraf van 50 uren en voor een bedrag tot € 15.000,een gevangenisstraf van 4 weken. Nu het bedrag in deze zaak daar tussenin zit, verzoekt hij de oplegging van bovengenoemde straf.
Met betrekking tot de andere feiten heeft de raadsman opgemerkt dat volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie en/of de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt de oplegging van geldboetes geldt. De officier van justitie heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden in haar strafeis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier en de reclasseringsrapporten van 2 december 2020 en 6 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 februari 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, te weten: witwassen, vernieling, schuldheling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Het witwassen bestond uit het kopen en inruilen van voertuigen en het kopen van dure kleding met geld afkomstig uit een misdrijf. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Door het vernielen van twee autobanden heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde overlast en financiële schade berokkend. Daarnaast heeft verdachte samen met een ander twee lasapparaten geheeld. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze goederen verworven, terwijl ze op het moment van verwerven redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Heling is een laakbaar feit aangezien zij voor de slachtoffers financieel nadeel en overlast met zich meebrengt. Bovendien vormt heling een extra prikkel voor anderen om diefstallen te plegen, nu de heler zorgt voor een afzetkanaal van gestolen goederen. De verdachte heeft daarmede bijgedragen aan het in stand houden van deze afzetmarkt.
Voorts heeft verdachte slachtoffer [benadeelde partij 2] een harde klap gegeven, waardoor het slachtoffer een gebroken kaak heeft opgelopen die operatief moest worden behandeld. Een dergelijke gebeurtenis heeft een grote impact op het leven van een slachtoffer. In casu was het slachtoffer zo bang voor verdachte dat hij geen aangifte heeft gedaan tegen verdachte. Het gedrag van de verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hoewel de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is dit evenwel een gevolg dat hem wordt aangerekend en blijkens de wet strafverzwarend werkt ten opzichte van een gewone mishandeling.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte al eerder wegens vermogensdelicten is veroordeeld.
Ondanks verschillende pogingen van de reclassering om in contact te komen met verdachte is dit niet gelukt. De reclassering heeft hierdoor geen advies kunnen geven over de strafafdoening. Gelet op de ontkennende houding en het deels zwijgen van verdachte, concludeert de rechtbank dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de LOVS-richtlijnen en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden is. Overeenkomstig de strafeis van de officier van justitie legt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden op met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Inbeslaggenomen goederen

Uit het dossier en de beslaglijst blijkt dat onder verdachte een geldbedrag van € 410,70 en een bestelauto van het merk Renault, voorzien van kenteken [kenteken] , in beslag zijn genomen.
Ter zitting heeft de raadsman verzocht de bestelauto aan verdachte te retourneren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het enkele feit dat met dat voertuig geheelde voorwerpen zijn vervoerd, niet de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van de bestelauto rechtvaardigt. Voorts heeft hij gesteld dat het rijden met een onverzekerd voertuig (zoals in dit geval) onvoldoende is om dat voertuig aan te merken als een voorwerp dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, waardoor het moet worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt dat verdachte onder meer is veroordeeld ter zake het witwassen van geldbedragen door het kopen van voertuigen. Eerdergenoemde bestelauto betreft een van die voertuigen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het geldbedrag van € 410,70 en de bestelauto van het merk Renault vatbaar voor verbeurdverklaring.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 249,26 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 4.797,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [benadeelde partij 1] zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] heeft zij aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat zijn vordering moet worden afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er zich bij de stukken enkel een pro forma bon bevindt en dus geen betalingsbewijs voorhanden is. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat alle vier autobanden zijn vervangen, terwijl maar twee banden zijn lek gestoken. De andere autobanden waren kennelijk zodanig versleten dat die ook vervangen moesten worden. Dit impliceert dat ook de vernielde banden afgeschreven waren en geen waarde meer hadden.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel - overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie - de vordering moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/242132-20: benadeelde [benadeelde partij 1]
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] merkt de rechtbank op dat deze enkel betrekking heeft op de twee autobanden die door verdachte zijn vernield. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/242132-20 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
In de zaak met parketnummer 18/162785-20: benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Ten aanzien van de vordering die namens benadeelde partij [benadeelde partij 3] is ingediend overweegt de rechtbank dat de gestelde schade betrekking heeft op de inbraak in het pand van de benadeelde partij. De gestelde schade is niet het rechtstreekse gevolg van de bewezen verklaarde heling. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 300, 350, 417bis en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaken met parketnummers 18/202380-20, 18/242132-20, 18/162785-20 en 18/025664-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • een geldbedrag ad € 410, 70 (omschrijving G1243142) en
  • de bestelauto van het merk Renault, voorzien van kenteken [kenteken] (G1243085, chasisnr: [nummer] , bouwjaar 2011).
In de zaak met parketnummer 18/242132-20
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte om te betalen:
  • het bedrag van € 249,26 (zegge: tweehonderdnegenenveertig euro en zesentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 249,26 (zegge: tweehonderdnegenenveertig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van vier dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
In de zaak met parketnummer 18/162785-20

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] af.

Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A, voorzitter, mr. M. van den Steenhoven en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.