ECLI:NL:RBNNE:2022:821

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
18/202441-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van crimineel geld door verdachte met een Volkswagen en bromfiets

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de herkomst van verschillende voertuigen en geldbedragen die de verdachte in zijn bezit had. De verdachte, geboren in 1962, werd bijgestaan door zijn advocaat, mevrouw mr. J.A.M. Kwakman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mevrouw mr. J.P. Senior. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020, in Nederland, grote geldbedragen en voorwerpen, waaronder een Volkswagen en een bromfiets, had verworven, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook op financiële gegevens die door de politie waren verzameld. De verdachte had verklaard dat hij inkomsten had uit de handel in oud ijzer en een schenking van zijn moeder, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen inconsistent waren en niet konden worden onderbouwd met objectieve gegevens. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van de voorwerpen en dat het vermoeden van witwassen niet kon worden weerlegd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien hij deze taakstraf niet naar behoren zou verrichten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/202441-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mevrouw mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020, te Hoogeveen en/of Emmen, althans in Nederland, van (grote) geldbedragen en/of één of meerdere voorwerpen, te weten een auto/bedrijfsbus van het merk Volkswagen en/of een bromfiets
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
  • heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het geld waarover verdachte beschikte van misdrijf afkomstig is.
Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de vermeende inbraak waarbij een kluis is weggenomen niet kan worden aangemerkt als het misdrijf waarvan het geld van verdachte afkomstig is, nu noch verdachte noch iemand anders voor dat feit is vervolgd. Voorts is niet vast komen te staan of en zo ja hoeveel geld in de bedoelde kluis heeft gezeten. De eigenaar wenste namelijk geen aangifte te doen van de diefstal van de kluis en heeft wisselend verklaard over de hoeveelheid geld die in de kluis zou hebben gezeten.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte met zijn verklaringen over de inkomsten uit handel in oud ijzer en uit een schenking van zijn moeder, de herkomst van het geld waarover hij beschikte voldoende aannemelijk en verifieerbaar heeft gemaakt. Een legale bron van het geld kan daarmee niet worden uitgesloten. In dit verband heeft de raadsvrouw nog opgemerkt dat verdachte weliswaar soms wisselend heeft verklaard, maar dat verdachte hiermee niet de herkomst van het geld wilde verbergen. Volgens de raadsvrouw is verdachte vergeetachtig en kan hij bepaalde informatie moeilijk reproduceren.
Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de bromfiets die door de ex-partner van verdachte is betaald niet bij dit feit moet worden betrokken, nu dit voertuig niet door verdachte is betaald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 maart 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Mijn roepnaam is inderdaad [verdachte] . Ik heb een Volkswagen Transporter gekocht. Ik heb die Transporter op een gegeven moment ingeruild voor een Volkswagen Polo. Het klopt dat ik ook een aanhangwagen heb gekocht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 augustus
2020, opgenomen op pagina 155 e.v. van zaaksdossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020045402, onderzoekscode "NN3R020020-Franco" van 8 september 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Welke inkomsten heeft u?
A: Van de GKB. Ik heb 60 euro in de week.
V: Hoe zit dat met andere kosten dan?
A: Dat wordt allemaal betaald. Ik sta onder bewind.
V: Hoe noemt u zelf uw financiële positie?
A: Martelen. Ik moet elke week een paar tientjes bij verdienen. Kleinkinderen heb ik die komen allemaal bij mij. Die kan ik niet altijd nee verkopen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2020,opgenomen op pagina 452 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Middels een vordering 126nd Sv werden de historische financiële gegevens bij het ICOV (Informatie box Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) opgevraagd van de persoon [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] .
Deze gegevens werden op 26 februari 2020 verstrekt. Hieruit blijkt onder andere het volgende:
[verdachte] heeft volgens het systeem Fiscale Loongegevens van de belastingdienst in de aangegeven jaren het volgende loon verkregen. In het jaar 2019 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een nettoloon van € 13.908.
[verdachte] heeft recht op huurtoeslag en heeft dit reeds ontvangen en heeft recht op de volgende bedragen. In het jaar 2019 heeft hij een toeslagbedrag gekregen van € 3.335,-
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens van 18 april 2020, opgenomen op pagina 514 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Uit navraag voor de politie beschikbare systemen blijkt dat [verdachte] de volgende voertuigen recentelijk op naam heeft staan:
Van 29 november 2019 tot en met 11 februari 2020 een motorvoertuig van het merk Volkswagen, Type Transporter, van het bouwjaar 2012, voorzien van het kenteken [kenteken] .
Sinds 11 februari 2020 een motorvoertuig van het merk Volkswagen, type Polo van het bouwjaar 2010, gekentekend [kenteken] .
Sinds 29 november 2019, een bromfiets van het merk Peugeot, type speedfight, van het bouwjaar 2016, gekentekend [kenteken].
Sinds 22 januari 2020, een aanhangwagen van het merk Saris type C2700, gekentekend [kenteken] .
Sinds 20 januari 2020, een bromfiets van het merk Peugeot type Speedfight, van het bouwjaar 2012, gekentekend [kenteken] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 13 mei 2020, opgenomen op pagina 598 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 26 november 2019 werd de bedrijfsauto merk Volkswagen, type Transporter 2.0 TDI L1 Hl ComD, voorzien van het kenteken [kenteken] , zo blijkt onder andere uit de factuur 104304, verkocht voor 10.250,- euro aan [verdachte] . [verdachte] legitimeerde zich hierbij met zijn rijbewijs.
De betreffende Volkswagen Transporter werd op 29 november 2019 op naam gezet van [verdachte] . Hij tekende hiervoor een machtiging. Er werd door [verdachte] contant betaald.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 april 2020,opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben eigenaar van autobedrijf [bedrijf 1] te Hoogeveen.
V=Zegt je een VW Transporter met het kenteken [kenteken] ook iets?
A=Die heb ik ingekocht van de vader van [naam] . Zijn vader heet [verdachte] en die kwam bij mij voor een kleinere auto. Hij wilde de bus inruilen.
V=Volgens mij is die bus aan je verkocht op 11 februari 2020 of misschien ingeruild op een oranje VW Polo met het kenteken [kenteken] ?
A=De bus heb ik ingeruild op de VW Polo, dat klopt. De bus was meer waard dan de VW Polo. [verdachte] heeft toen van mij de VW polo voor 6.000,- euro of zo gekocht en de bus was iets van 7.500,- euro waard. Het verschil heb ik [verdachte] contant betaald.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 13 mei 2020, opgenomen op pagina 612 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Eerste bromfiets
Op 29 november 2019 werd een snorscooter, merk Peugeot, type Speedfight, met het kenteken [kenteken], verkocht voor 1.275,- euro aan [verdachte] . Op de factuur is abusievelijk 2020 vermeld in plaats van 2019, zoals blijkt uit de antwoorden van de gestelde vragen aan [bedrijf 2] .
De betreffende scooter is door [verdachte] zelf op naam gezet in Hoogeveen.
Bij de verkoop was de vrouw dan wel ex-vrouw van [verdachte] aanwezig geweest. De scooter zou ook voor haar zijn. Er werd door de vrouw/ex-vrouw van [verdachte] contant betaald.
Tweede bromfiets
Op 20 januari 2020 werd een snorscooter, merk Peugeot, type Speedfight, voorzien van het kenteken [kenteken] , verkocht voor 1.200,- euro aan [verdachte] .
Hierbij werd een Speedfight bromfiets met het kenteken [kenteken] voor 400,- euro ingeruild. De betreffende scooter is door [bedrijf 2] zelf op naam gezet van [verdachte] .
Bij de verkoop was dezelfde vrouw/ex-vrouw van [verdachte] aanwezig.
Er werd contant betaald door [verdachte] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van
6 augustus 2020, opgenomen op pagina 219 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
V: Wat kan je vertellen over de scooter? Wat voor scooter is het?
A: Peugeot Speedfight 3 of 4.
V: Weet je het kenteken ook?
A: Ik heb het kentekenbewijs. [kenteken]
V: Wanneer heb je deze gekocht?
A: Ik weet het niet meer. De datum van ter naam gestelde is 29 november 2019.
V: Maar de man van de winkel zegt dat je 1275 euro hebt betaald
A: [verdachte] heeft mijn scooter betaald en ik betaal hem nu elke maand nog terug.
V: Heeft [verdachte] alles betaald?
A: Ja
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 15 augustus 2020, opgenomen op pagina 850 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 11 augustus 2020 heeft de officier van justitie aan [bedrijf 3] te Ommen gevorderd dat deze gegevens verstrekt omtrent de verkoop van een aanhangwagen.
Uit de aangeleverde gegevens blijkt dat de aanhangwagen is verkocht aan de [verdachte] op 22-012020 voor een totaalbedrag van 4.100,- euro. Hij werd bij de koop vergezeld door zijn vrouw en zij betaalde de aanhangwagen contant.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit de ICOV-bevraging over verdachte bleek dat hij in 2019 van het UWV een netto inkomen heeft ontvangen van € 13.908,-. Daarnaast heeft verdachte over dat jaar een totaalbedrag van € 3.335,ontvangen aan huurtoeslag. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij onder bewind staat en € 60,- weekgeld ontvangt. Ter zitting heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte vanaf 1 juli 2019 beschermingsbewind heeft.
Op 26 november 2019 heeft verdachte een Volkswagen Tranporter gekocht voor een bedrag van €
10.250,-. Deze auto heeft verdachte contant betaald. Op 11 februari 2020 heeft verdachte de Transporter voor een Volkswagen Polo ingeruild, waarbij de garagehouder een contant bedrag van € 1.500,- aan verdachte heeft betaald.
Op 29 november 2019 is een bromfiets Peugeot Speedfight met kenteken [kenteken] op naam van verdachte gezet. Deze bromfiets is op die dag bij [bedrijf 2] gekocht voor € 1.275,-. De verkoper heeft verklaard dat de scooter door de ex-partner van verdachte is betaald en dat de scooter ook voor haar was. De ex-partner van verdachte betreft [getuige 2]. Zij heeft verklaard dat de scooter voor haar was bedoeld, maar dat zij het geld van verdachte heeft gekregen.
Op 20 januari 2020 heeft verdachte bij voornoemde scooterhandelaar nog een bromfiets Peugeot Speedfight gekocht, voorzien van kenteken [kenteken] . Verdachte heeft hierbij een andere bromfiets ingeruild en heeft uiteindelijk € 1.200,- contant betaald voor de nieuwe bromfiets.
Op 22 januari 2020 heeft verdachte bij een bedrijf een nieuwe aanhangwagen gekocht voor € 4.100,-. Ook deze aankoop is contant betaald.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte een netto jaarinkomen had van rond de
€ 17.243,- maar door het beschermingsbewind beschikte verdachte vanaf juli 2019 maandelijks over een bedrag van ongeveer € 240,-. Van dit bedrag moest verdachte rondkomen.
In de periode tussen november 2019 en februari 2020 (vier maanden) heeft verdachte over een bedrag van € 16.825,- moeten kunnen beschikken om bovengenoemde voertuigen en aanhangwagen te kopen, terwijl uit de gegevens van de officiële instanties zoals de belastingdienst niet is gebleken dat verdachte naast eerdergenoemd jaarinkomen legale inkomsten had om deze goederen te kunnen financieren. Gelet op de onderbewindstelling had verdachte gedurende voornoemde vier maanden feitelijk een inkomen van ongeveer € 960,-.
Voormelde feiten en omstandigheden zijn indicaties voor witwassen en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien het vermoeden dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van deze voorwerpen.
Door verdachte zijn verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van zijn extra inkomen, maar deze verklaringen zijn niet consistent en op enkele punten zelfs tegenstrijdig. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij in oud ijzer handelde, maar heeft hij niet verklaard dat hij met die inkomsten bedoelde voertuigen heeft gekocht. Eerder blijkt uit zijn verklaring dat de handel in oud ijzer niet veel geld opleverde en/of dat hij het geld met name gebuikte voor zijn eigen onderhoud dan wel voor de kleinkinderen. Bij de politie heeft verdachte verder verklaard dat hij € 10.000,- van zijn moeder had gekregen en dat hij met dit bedrag de Volkswagen Polo heeft gekocht. Gevraagd naar de Volkswagen Transporter heeft verdachte aangeven dat hij deze in opdracht van enkele jongens op zijn naam heeft gezet. Hij heeft de Transporter niet zelf gekocht en betaald. Toen hem werd gevraagd hoe hij de Tranporter dan kon inruilen voor de Volkswagen Polo, heeft verdachte aangegeven dat hij op een gegeven de Transporter van de jongens weer had gekregen. Hij heeft deze toen ingeruild voor de Polo. Ook de hierboven genoemde aanhangwagen heeft verdachte naar eigen zeggen in opdracht van iemand op zijn naam gezet.
Nadat de aanhangwagen is aangeschaft, heeft hij deze niet meer gezien. Verdachte wenste de naam van de jongen dan wel jongens niet te noemen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de Tranpsorter heeft gekocht met geld dat hij zelf had gespaard en met het geld dat hij van zijn moeder had gekregen. De Transporter had op een gegeven moment veel schade omdat die door zijn zoon [naam] werd gebruikt voor de handel in oud ijzer. Hierdoor heeft hij de Transporter op een gegeven moment ingeruild voor de Polo. Ter zitting heeft verdachte niet kunnen aangeven waarom zijn verklaring anders luidde dan zijn verklaringen bij de politie en waarom hij dit niet eerder bij de politie heeft verklaard.
De lezing van verdachte dat hij na het kopen van de aanhangwagen deze niet meer heeft gezien is in strijd met de bevindingen van de politie waaruit blijkt dat bedoelde aanhangwagen op 11 augustus 2020 door verdachte aan een bedrijf is verkocht.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld ziet de rechtbank niet dat verdachte een geheugenprobleem heeft, maar veeleer zijn verklaring telkens aanpast nadat hij wordt geconfronteerd met onderzoeksbevindingen waaruit blijkt dat zijn verklaring niet kan kloppen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de ‘nieuwe’ verklaring die verdachte ter zitting heeft verklaard een poging is om een verklaring af te leggen die zoveel mogelijk in lijn is met de onderzoeksbevindingen.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verschillende verklaringen van verdachte op geen enkele manier met objectieve gegevens zijn onderbouwd. De rechtbank merkt hierbij op dat de moeder van verdachte weliswaar niet bestrijdt dat zij verdachte geld heeft gegeven, maar dit wordt door haar ook niet bevestigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door verdachte geen verklaring is gepresenteerd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk voorkomt, waarvoor het vermoeden van witwassen dient te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de voorwerpen bedoeld in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ten laste gelegde witwassen wordt daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020 in Nederland, van (grote) geldbedragen en voorwerpen, te weten een auto/bedrijfsbus van het merk Volkswagen en/of een bromfiets heeft verworven, heeft overgedragen en heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
Witwassen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de lichamelijke beperkingen van verdachte. Verdachte heeft astma, kan niet lang zitten en heeft moeite met lopen. Ook heeft zij verzocht om er rekening mee te houden dat verdachte niet betrokken is geweest bij het misdrijf waaruit de inkomsten zijn verkregen, maar er naar alle waarschijnlijkheid door anderen bij betrokken is geraakt.
Op basis hiervan heeft de raadsvrouw ervoor gepleit om een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Met uit misdrijf afkomstig geld heeft verdachte onder meer een bestelauto en een bromfiets gekocht.
Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken.
Verdachte heeft zich klaarblijkelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Met zijn houding ter terechtzitting, waar hij bleef volharden in zijn stelling dat er wel degelijk sprake is geweest van legale inkomsten, heeft hij laten blijken weinig inzicht te hebben in het strafwaardige van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de fysieke beperkingen van verdachte zoals door de raadsvrouw aangevoerd.
Gelet op al het voorgaande en gezien de ernst van de feiten is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 80 uren passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. M. van den Steenhoven en mr. E.P.
van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.