Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte in de zaken met parketnummers 18/202412-20 en 18/162784-20 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/202412-20 heeft zij in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Door verdachte is een personenauto ter waarde van € 2.500,- gekocht en de inboedel van verdachte bestaat uit nieuwe goederen, terwijl verdachte onder bewind staat en leefgeld krijgt van tussen de € 80,- en € 100,- per week. De verklaringen van de ouders en tante van verdachte dat ze verdachte geld hebben gegeven om bedoelde goederen te kopen, komen niet geheel overeen en belangrijke details lijken door iedereen te zijn vergeten. Deze verklaringen zijn daarom niet voldoende om het vermoeden van witwassen te weerleggen.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/162784-20 heeft de officier van justitie betoogd dat op basis van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde schuldheling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/202412-20 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw onder verwijzing naar de verklaringen van de familie van verdachte gesteld dat er bij verdachte geen vermogensbestanddelen zijn aangetroffen die niet kunnen worden geverifieerd als zijnde van legale herkomst. Er is sprake van legale bronnen van inkomsten waaruit de auto en de inboedel konden worden bekostigd en daarmee is er geen bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/162784-20 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is gebleken dat de prijs die medeverdachte [medeverdachte] voor de lasapparaten heeft betaald aanleiding moest zijn om te vermoeden dat deze apparaten gestolen waren. Voorts is geen sprake van een situatie die schreeuwt om een verklaring, waardoor het zwijgen van verdachte als steunbewijs kan worden meegenomen. Het enkel aantreffen van lasapparaten die achteraf gestolen blijken te zijn, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/202412-20: witwassen
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/202412-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de beperkte inkomsten waarover verdachte en zijn partner J. Werink beschikten, er een gegrond vermoeden was dat de inkomsten waarmee zij het voertuig ter waarde van € 2.500,- en de nieuwe inboedelgoederen hebben aangeschaft, van misdrijf afkomstig waren. Verdachte, zijn moeder en zijn tante hebben bij de politie verklaard dat bedoeld voertuig en de goederen van de inboedel door de moeder en de tante zijn gefinancierd. Uit de bankafschriften van de rekening van de moeder blijkt dat vanuit haar rekening geld is overgemaakt naar verdachte dan wel betalingen zijn verricht ten behoeve van verdachte die in verband kunnen worden gebracht met het kopen van inboedelgoederen. De rechtbank merkt hierbij op dat door de politie is geconstateerd dat de inboedel van verdachte nieuw is, maar onduidelijk is gebleven uit welke goederen de inboedel precies bestond. Ook is de inboedel niet getaxeerd noch is de waarde ervan op een andere manier vastgesteld. De bedoelde bankafschriften bieden daarom genoeg ondersteuning voor voornoemde verklaringen. Voorts overweegt de rechtbank dat de prijs die voor het voertuig is betaald niet zodanig hoog is, dat maakt dat de afgelegde verklaringen als onjuist of als onaannemelijk moeten worden aangemerkt.
Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte ten aanzien van de herkomst van de inkomsten waarmee hij het voertuig en de inboedelgoederen heeft gekocht, welke verklaring de verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd en welke verklaring door anderen wordt ondersteund, had het openbaar ministerie nader onderzoek moeten doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van de voorwerpen in de tenlastelegging - in het bijzonder de inboedel - met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten.
Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
parketnummer 18/162784-20: schuldheling
In de zaak met parketnummer 18/162784-20 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.