ECLI:NL:RBNNE:2022:826

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
18/202412-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en schuldheling in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2022, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van witwassen en schuldheling. De zaak betreft twee parketnummers: 18/202412-20 en 18/162784-20. In de eerste zaak werd de verdachte beschuldigd van het witwassen van een auto en inboedelgoederen, waarvan de herkomst niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de goederen uit een misdrijf afkomstig waren, ondanks het vermoeden dat de verdachte niet over legale inkomsten beschikte. De verklaringen van de verdachte en zijn familie over de herkomst van de goederen werden als voldoende geacht om het bewijs van witwassen te weerleggen.

In de tweede zaak, betreffende schuldheling, werd de verdachte beschuldigd van het verwerven van twee lasapparaten die vermoedelijk gestolen waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat de lasapparaten door misdrijf verkregen waren, maar dat er onvoldoende bewijs was om de schuldheling wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren voor de bewezenverklaring van schuldheling, maar sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er geen causaal verband was tussen de schade en het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/202412-20 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/162784-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mevrouw mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/202412-20 dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2019 tot en met 4 augustus 2020, te Hoogeveen, althans in Nederland, van (grote) geldbedragen en/of één of meerdere voorwerpen, te weten een auto van het merk Volkswagen en/of een hoeveelheid huisraad - de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
en in de zaak met parketnummer 18/162784-20 dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2020, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer lasapparaten heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte in de zaken met parketnummers 18/202412-20 en 18/162784-20 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/202412-20 heeft zij in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Door verdachte is een personenauto ter waarde van € 2.500,- gekocht en de inboedel van verdachte bestaat uit nieuwe goederen, terwijl verdachte onder bewind staat en leefgeld krijgt van tussen de € 80,- en € 100,- per week. De verklaringen van de ouders en tante van verdachte dat ze verdachte geld hebben gegeven om bedoelde goederen te kopen, komen niet geheel overeen en belangrijke details lijken door iedereen te zijn vergeten. Deze verklaringen zijn daarom niet voldoende om het vermoeden van witwassen te weerleggen.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/162784-20 heeft de officier van justitie betoogd dat op basis van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde schuldheling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/202412-20 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw onder verwijzing naar de verklaringen van de familie van verdachte gesteld dat er bij verdachte geen vermogensbestanddelen zijn aangetroffen die niet kunnen worden geverifieerd als zijnde van legale herkomst. Er is sprake van legale bronnen van inkomsten waaruit de auto en de inboedel konden worden bekostigd en daarmee is er geen bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/162784-20 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is gebleken dat de prijs die medeverdachte [medeverdachte] voor de lasapparaten heeft betaald aanleiding moest zijn om te vermoeden dat deze apparaten gestolen waren. Voorts is geen sprake van een situatie die schreeuwt om een verklaring, waardoor het zwijgen van verdachte als steunbewijs kan worden meegenomen. Het enkel aantreffen van lasapparaten die achteraf gestolen blijken te zijn, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/202412-20: witwassen
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/202412-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de beperkte inkomsten waarover verdachte en zijn partner J. Werink beschikten, er een gegrond vermoeden was dat de inkomsten waarmee zij het voertuig ter waarde van € 2.500,- en de nieuwe inboedelgoederen hebben aangeschaft, van misdrijf afkomstig waren. Verdachte, zijn moeder en zijn tante hebben bij de politie verklaard dat bedoeld voertuig en de goederen van de inboedel door de moeder en de tante zijn gefinancierd. Uit de bankafschriften van de rekening van de moeder blijkt dat vanuit haar rekening geld is overgemaakt naar verdachte dan wel betalingen zijn verricht ten behoeve van verdachte die in verband kunnen worden gebracht met het kopen van inboedelgoederen. De rechtbank merkt hierbij op dat door de politie is geconstateerd dat de inboedel van verdachte nieuw is, maar onduidelijk is gebleven uit welke goederen de inboedel precies bestond. Ook is de inboedel niet getaxeerd noch is de waarde ervan op een andere manier vastgesteld. De bedoelde bankafschriften bieden daarom genoeg ondersteuning voor voornoemde verklaringen. Voorts overweegt de rechtbank dat de prijs die voor het voertuig is betaald niet zodanig hoog is, dat maakt dat de afgelegde verklaringen als onjuist of als onaannemelijk moeten worden aangemerkt.
Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte ten aanzien van de herkomst van de inkomsten waarmee hij het voertuig en de inboedelgoederen heeft gekocht, welke verklaring de verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd en welke verklaring door anderen wordt ondersteund, had het openbaar ministerie nader onderzoek moeten doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van de voorwerpen in de tenlastelegging - in het bijzonder de inboedel - met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten.
Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
parketnummer 18/162784-20: schuldheling
In de zaak met parketnummer 18/162784-20 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2020,opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020051610 van 1 juli 2020, inhoudend als verklaring [naam 1] namens [benadeelde partij] :
Op 25 februari omstreeks 17.30 uur verliet ik mijn bedrijf. Het pand was in zijn geheel afgesloten toen ik vertrok. Op 26 februari omstreeks 06.00 uur werd er door mijn werknemers ontdekt dat er is ingebroken. De daders zijn ons pand binnengekomen door aan de rechterzijde van het pand een ruitje in te slaan. Je komt dan binnen in een kleine ruimte en deze ruimte geeft je toegang tot de grote productiehal waar wij onze aluminium kozijnen maken. In deze ruimte aan de linkerzijde stonden twee lasapparaten. Deze twee apparaten zijn weggenomen.
Lasapparaat 1: Dit lasapparaat is een Kemppi Kempomig 3500 lasapparaat.
Lasapparaat 2: Dit lasapparaat is een Messer model EWM Tig450 AC/DC.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2020,opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 26 februari 2020, omstreeks 12.10 uur, surveilleerde ik, verbalisant [verbalisant 1] samen met collega [verbalisant 2] op de Stephensonstraat te Hoogeveen. Ik zag links in mijn ooghoeken dat er een verlengde grijze bus van het merk Renault, voorzien van een cabine, met daarachter een laadbak vanaf de rotonde kwam en zijn weg vervolgde richting Hoogeveen, eveneens op de Stephensonstraat. Ik zag dat het voertuig was voorzien van het kenteken [kenteken].
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat de Renault afsloeg naar Amigo tankstation te Hoogeveen. Ik zag dat de Renault stopte bij een van de pompen en dat er twee mannen uitstapten. Ik hoorde mijn collega zeggen, dat de mannen die uitstapten de heer [medeverdachte] en de heer [verdachte] betrof, hierna te noemen [medeverdachte] en [verdachte] . Ik, verbalisant, kende [medeverdachte] en [verdachte] eveneens ambtshalve aan de hand van eerdere meldingen. Wij verbalisanten, parkeerden ons dienstvoertuig eveneens bij het tankstation en
liepen in de richting van eerder genoemde [medeverdachte] en [verdachte] . Ik hoorde de heer [medeverdachte] zeggen: "Jullie zetten ons zeker aan de kant, omdat de auto nog niet verzekerd is?" Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vertelde de heer [medeverdachte] dat dit een van de redenen was.
Ik zag dat de Renault voorzien was van twee deuren, met daarin ramen die doorzichtig waren. Ik keek vervolgens door het raam van de Renault. Ik zag dat voorin de laadbak van de Renault twee lasapparaten stonden, beide voorzien van een gasfles. Ik zag dat het voorste lasapparaat blauw van kleur was. Verder zag ik dat de laadbak van de Renault leeg was. [verbalisant 2] kwam eveneens naar de achterkant van de bus gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zei tegen [verbalisant 2] , dat ik vanochtend op de briefing had gehoord dat er tijdens een inbraak bij bouwbedrijf [naam 1] en [benadeelde partij] te Hoogeveen, in de afgelopen nacht twee lasapparaten gestolen waren. Nadat er door [verdachte] betaald was voor het tanken, vertelde [verbalisant 2] , dat hij de bus een eindje verderop de parkeerplaats mocht zetten, om het gesprek te vervolgen.
Ik hoorde [medeverdachte] vervolgens vragen aan mij, verbalisant [verbalisant 1] , of er iets met de lasapparaten aan de hand was. Tevens hoorde ik hem zeggen dat hij deze vanochtend
26 februari 2020 gekocht had, omdat hij wel vaker handel had. [medeverdachte] vertelde ons dat wij de deuren van de Renault mochten openen en foto's van de lasapparaten mochten maken. [medeverdachte] zei dat wij de apparaten desnoods mochten meenemen, maar dat hij er geen afstand van ging doen. Tevens hoorde ik [medeverdachte] zeggen tegen [verdachte] : "Ik zei het toch, ik had al het idee, dat het niet klopte, ik heb hem er nog nagevraagd." Ik hoorde
[medeverdachte] zeggen dat hij niet wilde vertellen van wie hij deze lasapparaten had gekocht.
Ik zag dat [verbalisant 2] met toestemming van [medeverdachte] de laadbak van de bus betrad en foto's nam van de lasapparaten. [medeverdachte] vertelde vervolgens tegen mij, verbalisant [verbalisant 1]
,
dat hij de apparaten te goeder trouw gekocht had. Ik vroeg hem vervolgens om een bon, deze kon hij mij niet tonen.
Op 26 februari 2020 te 12.19 uur zocht ik telefonisch contact met aangever [naam 1] , die aangifte gedaan had. Hij verwees mij naar medewerker [naam 2] . In het telefonische contact wat ik vervolgens had met medewerker [naam 2] vroeg ik hem om de uiterlijke kenmerken van de weggenomen lasapparaten. Ik hoorde [naam 2] vervolgens zeggen dat een van de lasapparaten een klein rechthoekig lasapparaat, rood van kleur betrof met op de zijkant het merk KEMPPI, op de voorkant van dit apparaat zat een gele sticker van het bedrijf [bedrijf] uit Emmen. Verder stond op de voorkant van het apparaat Kempomi 3500, dit zouden witte letters zijn.
Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat het andere lasapparaat blauw van kleur was, met op zijkant de naam Messer/EWM beschreven stond. Via de openstaande deuren van de laadbak van de Renault, zag ik dat deze beschrijving van de lasapparaten overeenkwamen met de lasapparaten die achter in de Renault stonden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 27 februari 2020,opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Ik had die handel gekocht in de ochtend. En toen reed ik op de industrie bij de rotonde van Bouwman. Ik zag de politie rijden.
Toen zijn we naar de pomp gereden. Daar werden we aangesproken toen ik ging tanken, ik werd toen aangesproken door een politieagent. Hij zag die lasapparaten staan en vroeg of dat mijn dagelijkse handel was. Toen deed hij de bus weer dicht. Toen vroeg de andere ook of hij even mocht kijken. Later kreeg ik te horen dat het wel die gestolen spullen betroffen.
V: Je zei dat je die ochtend die lasapparaten had gekocht, waar heb je die gekocht? A: Dat ga ik niet zeggen. Ik los het zelf wel op met degene van wie ik het gekocht heb.
[verdachte] heeft uiteindelijk met mijn geld betaald. Ik heb er 1500 euro voor betaald.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte 27 februari2020, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
We hebben die dingen in goed vertrouwen gekocht. Ik heb het over die lasapparaten die in die bus lagen. Die bleken gestolen te zijn. Het bedrag en van wie we dit gekocht hebben vertel ik niet.
O: Citaat: "Tevens hoorde ik [medeverdachte] zeggen tegen [verdachte] : "Ik zei het toch, ik had al het idee, dat het niet klopte, ik heb hem er nog nagevraagd." V: Wat bedoelde [medeverdachte] hiermee te zeggen?
A: [medeverdachte] had er geen goed gevoel bij toen we die lasapparaten hadden gekocht.
Bewijsoverweging
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Tussen 25 februari 2020 te 17.30 uur en 26 februari 2020 te 6.00 uur zijn twee lasapparaten uit het pand van een bedrijf te Hoogeveen weggenomen. Op 26 februari 2020 ‘s middags heeft de politie medeverdachte [medeverdachte] bij een tankstation aangesproken onder meer wegens onverzekerd rijden door verdachte en [medeverdachte] in de bestelbus waarin zij reden. Tijdens het gesprek met [medeverdachte] constateerden de verbalisanten dat in de laadbak van de bestelbus twee lasapparaten met gasflessen stonden. Nadat [medeverdachte] aan de verbalisanten vroeg of er iets aan de hand was met de lasapparaten, zei [medeverdachte] dat hij de apparaten die ochtend had gekocht en dat de verbalisanten foto’s mochten maken van de lasapparaten. Daarbij hoorden de verbalisanten dat [medeverdachte] tegen verdachte zei dat hij al het idee had dat het niet klopte. Bij de politie is deze opmerking van [medeverdachte] aan verdachte voorgehouden, waarop hij heeft verklaard dat [medeverdachte] geen goed gevoel had bij het kopen van de lasapparaten. Bij het kopen van de goederen had [medeverdachte] ook geen bon gekregen. Verdachte was bij de aankoop aanwezig, heeft met het geld van [medeverdachte] de goederen betaald en heeft samen met [medeverdachte] de bedoelde goederen in ontvangst genomen en daarna vervoerd. Verdachte wilde niet zeggen van wie de lasapparaten waren gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachten ten tijde van het voorhanden krijgen van de lasapparaten de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. De verdachten hebben dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten destijds redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat voornoemde lasapparaten door misdrijf verkregen goederen betrof. De ten laste gelegde schuldheling kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/162784-20 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2020 in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander, twee lasapparaten heeft verworven, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving van deze goederen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18/162784-20: Medeplegen van schuldheling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van schuldheling van twee lasapparaten. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze goederen verworven, terwijl ze op het moment van verwerven redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Heling is een laakbaar feit aangezien zij voor de slachtoffers financieel nadeel en overlast met zich meebrengt. Bovendien vormt heling een extra prikkel voor anderen om diefstallen te plegen, nu de heler zorgt voor een afzetkanaal van gestolen goederen. De verdachte heeft daarmede bijgedragen aan het in stand houden van deze afzetmarkt.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden. De rechtbank kiest voor een andere strafmodaliteit dan de officier van justitie heeft gevorderd, mede omdat zij, anders dan de officier van justitie een feit en niet twee feiten bewezen acht.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de personenauto van het merk Volkswagen, type Polo voorzien van kenteken [kenteken] , moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.797,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw heeft gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moeten verklaard wegens het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezen verklaarde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de gestelde schade betrekking heeft op de inbraak in het pand van de benadeelde partij. De gestelde schade staat in een te ver verwijderd causaal verband met het bewezen verklaarde, zodat die schade redelijkerwijs niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/202412-20 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/162784-20 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van kenteken [kenteken] .
ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/162784-20

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.

Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A van Capelle, voorzitter, mr. M. van den Steenhoven en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.