3.2.Ten aanzien van de creditnota’s is de rechtbank van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van deze creditnota’s in 2017 ten laste van het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de door hem overgelegde creditnota’s realiteitszin hebben. Reeds daarom bestaat er geen aanleiding om de omzet met het bedrag van deze creditnota’s te verlagen. De rechtbank overweegt daartoe dat onduidelijk is welke facturen aan [O] en [M] eiser met deze creditnota’s heeft wensen te crediteren. Dit blijkt niet uit de overgelegde creditnota’s waarop geen enkele aanduiding van te crediteren facturen staat vermeld. Ook desgevraagd ter zitting heeft eiser hierover geen enkele duidelijkheid kunnen geven. Eiser heeft verder, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt wat de reden van de vermeende creditering van eerdere facturen aan [O] en [M] is geweest. Eiser heeft als reden voor de relatief forse creditering aangedragen dat hij te veel had gefactureerd en dat deze klanten daar tegen protesteerden. Eiser heeft evenwel niets overgelegd dat ter onderbouwing van deze stelling kan dienen. Ook de stelling van eiser dat de crediteringen verband houden met oninbare vorderingen heeft eiser niet nader onderbouwd. Van enige (afgewaardeerde) vordering op de werkzaamhedenbalans van eiser is ook niet gebleken. Verder heeft eiser over het moment van het opstellen en het uitreiken van de creditnota’s, ook desgevraagd ter zitting, geen uitsluitsel kunnen geven en niet eenduidig verklaard. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij de creditnota’s op 30 december 2017 heeft opgesteld, maar anderzijds verklaard dat hij de creditnota’s pas heeft opgesteld, nadat hij kennis had genomen van het voornemen van verweerder om de opbrengsten van zijn adviesbureau te corrigeren. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat vaststaat dat eiser de creditnota’s pas in de bezwaarfase tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017, in 2021, heeft overgelegd. Eiser heeft de creditnota’s ook op enig moment nog aangepast. Uit de verschillende overgelegde creditnota’s volgt namelijk dat eiser later omzetbelasting aan de nota’s heeft toegevoegd (1.8. en 1.9.). De omstandigheid dat de creditnota aan [M] in de administratie van. [M] is verwerkt, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat aan het realiteitsgehalte van die nota niet hoeft te worden getwijfeld. De administratie van [M] heeft eiser zelf opgesteld. De rechtbank kent daarom aan hetgeen eiser over de administratie van [M] heeft verklaard geen bewijswaarde toe.
4. Eiser heeft bij zijn brief van 11 januari 2022, ontvangen door de rechtbank op 19 januari 2022, nog stukken overgelegd die, naar de rechtbank begrijpt, zien op creditnota’s van eiser die hij in 2014 heeft opgemaakt. Eiser heeft gesteld dat deze creditnota’s destijds wel door verweerder zijn geaccepteerd. De rechtbank is van oordeel dat voor zover eiser met deze stelling een beroep op het vertrouwensbeginsel wil doen, deze beroepsgrond niet kan slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser aan de enkele omstandigheid dat verweerder in 2014 opgemaakte creditnota’s heeft geaccepteerd, wat daar overigens ook van zij, niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat verweerder ook de onder 1.8. en 1.9. genoemde creditnota’s zou accepteren. De acceptatie van creditnota’s in voorgaande jaren zegt immers niets over de realiteitszin van de creditnota’s in latere jaren, die verweerder nu betwist.
5. Verweerder heeft een bedrag van € 3.715 geaccepteerd als kosten die verband houden met de werkzaamheden van het advieskantoor van eiser in 2017. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder het bedrag aan kosten te laag heeft vastgesteld, volgt de rechtbank eiser niet in deze stelling. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat hij voor een hoger bedrag dan € 3.715 aan zakelijke kosten heeft gemaakt voor zijn adviesbureau. Uit een door verweerder opgesteld overzicht volgt dat eiser kosten voor verschillende hotelovernachtingen in Nederland, kosten voor de reparatie van een kunstgebit, reparatiekosten van een televisie, kosten voor het herstellen van lekkage aan een loods en kosten voor de aanschaf van artikelen bij winkels als [tuincentrum] en [bouwmarkt] wenst op te voeren als zakelijke kosten van zijn adviesbureau. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter volstrekt niet in te zien waarom eiser deze kosten met het oog op de zakelijke belangen van het adviesbureau heeft gemaakt.
6. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift nog aftrekbare bedragen opgenomen in verband met kosten voor de eigen woning en uitgaven voor specifieke zorgkosten (zie 1.7.). Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard zich ook in beroep op het standpunt te stellen dat deze bedragen ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen recht heeft op aftrek van deze kosten voor de eigen woning en uitgaven voor specifieke zorgkosten. Eiser op wie in deze de bewijslast rust, heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, nog niet het begin van bewijs geleverd dat deze bedragen in aftrek op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning mogen worden gebracht.
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aanslag IB/PVV 2017 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de aanslag Zvw 2017 heeft ingebracht en ter zitting heeft verklaard dat deze de aanslag IB/PVV 2017 volgt, concludeert de rechtbank dat verweerder de aanslag Zvw 2017 eveneens op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
8. Nu reeds volgens de gewone regels van de bewijslastverdeling verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen niet te hoog heeft vastgesteld, hoeft de rechtbank de vraag of eiser voor 2017 de vereiste aangifte IB/PVV en Zvw heeft gedaan en zo nee, of als gevolg daarvan de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, niet te beantwoorden.
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente.
10. De beroepen van eiser tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.