ECLI:NL:RBNNE:2022:940

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/1891
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardedaling van een woning door mijnbouwschade en de berekening van de waardedalingsvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waardedaling van een woning als gevolg van mijnbouwschade. Eiser, die van 3 oktober 2002 tot 14 november 2019 eigenaar was van de woning, heeft een aanvraag ingediend voor een waardedalingsvergoeding bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De aanvraag werd afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bij de berekening van de waardedalingsvergoeding terecht is uitgegaan van de verkoopprijs van de woning in plaats van de WOZ-waarde. Eiser betoogde dat de waardedalingsvergoeding te laag was en dat hij recht had op een hogere vergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat eiser zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft ook de eigendomssituatie van de woning beoordeeld en geconcludeerd dat eiser terecht als 50% eigenaar werd beschouwd in de relevante periode. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de verweerder om de aanvraag voor de waardedalingsvergoeding af te wijzen, werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1891
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats 1] , eiser
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder,
(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer, mr. A.C. Fresacher).
Procesverloop
In het besluit van 14 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een vergoeding van waardedaling afgewezen.
In het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Feiten
1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
1.1. Eiser was van 3 oktober 2002 tot 14 november 2019 eigenaar van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] , met postcode [postcode] . Eiser was voor 50% eigenaar in de periode vanaf de peildatum 16 augustus 2012 tot 14 november 2018, en voor 100% eigenaar in de periode van 14 november 2018 tot 1 januari 2019. Deze zaak ziet op de periode tussen 16 augustus 2012 tot 14 november 2018.
1.2. Op 22 oktober 2020 heeft verweerder een aanvraag van eiser tot vergoeding van waardedaling ontvangen.
1.3. In het primaire besluit heeft verweerder besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat uit bij verweerder bekende informatie is gebleken dat eiser betrokken is bij onderhandelingen met de NAM over de vergoeding van waardedaling.
1.4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij geen vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de NAM. Daarnaast is het waardedalingspercentage volgens eiser niet hoog genoeg vastgesteld, omdat de woning voor €47.000,- minder is verkocht. Ook is volgens eiser de door verweerder gehanteerde WOZ-waarde te laag.
1.5. Eiser heeft zijn bezwaren mondeling toegelicht tijdens de hoorzitting bij verweerder op 16 april 2021.
1.6. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Verweerder heeft een herberekening uitgevoerd, en op basis daarvan geconcludeerd dat eiser in aanmerking komt voor een waardedalingsvergoeding van
€ 6415,19. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat eiser 50% eigenaar was in de periode van 16 augustus 2012 tot 14 november 2018, en 100% eigenaar was in de periode van 14 november 2018 tot 1 januari 2019. In dit besluit heeft verweerder de waardedaling berekend in de periode van 16 augustus 2012 tot 14 november 2018, met een eigendomsrecht van eiser van 50%. Voor deze periode is verweerder uitgegaan van een waardedalingspercentage van 6,42%.
Overwegingen
2. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de waardedalingsvergoeding over de periode 16 augustus 2012 tot 14 november 2018.

3.De woningwaarde

3.1.
Eiser voert aan dat de uitgekeerde waardedalingsvergoeding te laag is. Eiser voert aan dat hij zijn woning voor € 178.000,- heeft gekocht, maar elders in Nederland een waarde van € 345.000,- zou hebben. Eiser geeft aan dat hij graag zijn huis voor minimaal
€ 225.000,- had willen verkopen. Nu dat niet is gelukt, had eiser graag het verschil tussen
€ 225.000 en €178.000 = € 47.000,- vergoed willen zien door verweerder. Daarnaast is eiser van mening dat de WOZ-waarde van het huis destijds te laag is vastgesteld.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht is uitgegaan van de verkoopprijs van de woning van € 178.000,- en niet van de WOZ-waarde van de woning. Daarnaast stelt verweerder, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2021, dat hij bij het berekenen van de vergoeding in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de methode van Atlas. Verweerder ziet niet in hoe eiser zelf tot een verkoopprijs van € 225.000,- is gekomen, nu eiser dit bedrag niet heeft onderbouwd.
3.2.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn stellingen over de waarde van zijn woning niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een taxatierapport, waaruit een waarde hoger dan
€ 178.000 blijkt. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in het betoog dat moet worden uitgegaan van een minimale woningwaarde van € 225.000.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van de verkoopprijs van de woning bij het bepalen van de hoogte van de waardedalingsvergoeding.

4.De eigendomssituatie van de woning

4.1.
Eiser voert daarnaast aan dat de woning feitelijk van 2002 t/m 2018 geheel op zijn eigen naam heeft gestaan. Eiser is in 2006 getrouwd en in 2011 gescheiden. Eiser betoogt dat hij de woning bij het Kadaster op eigen naam had staan gedurende de jaren dat hij getrouwd was. In 2018 is de hypotheek weer volledig op naam van eiser gekomen. Eiser geeft aan dat daarvan in 2018 pas een melding is gemaakt bij het Kadaster, maar dat hij alle kosten voor de woning al die tijd geheel zelf heeft gedragen. Eiser vindt het, gelet daarop, onterecht dat hij maar 50% van de totale waardedalingsvergoeding heeft uitgekeerd gekregen.
4.2.
Verweerder stelt dat hij terecht is uitgegaan van een eigendom van 50%.
Van 6 juni 2008 tot 19 juli 2011 was eiser gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot die gemeenschap behoorde de woning. Door het inschrijven van de akte van verdeling op 14 november 2018 is de juridische eigendom van de woning overgegaan. Verweerder beschouwt eiser daarom als 50% eigenaar in de periode 16 augustus 2012 tot 14 november 2018 en 100% eigenaar in de periode 14 november 2018 tot 1 januari 2019. Over dat aandeel in de woning wordt de waardedaling vergoed, conform het bepaalde in artikel 3.4, zesde lid, van de Werkwijze die verweerder hanteert. Verweerder merkt op dat hij geen enkele aanwijzing heeft gezien voor de conclusie dat voor eiser een ander eigendomspercentage zou gelden. Daarnaast is verweerder ook niet gebleken dat eiser een eventuele vordering voor waardedalingsvergoeding overgedragen heeft gekregen van zijn ex-partner.
4.3.
De rechtbank overweegt dat eiser feitelijk al voor de datum van de beving in Huizinge (16 augustus 2012) gescheiden was van zijn ex-partner. Uit de akte van verdeling van 14 november 2018 volgt dat het huwelijk van eiser en zijn ex-partner is ontbonden door de aantekening in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente [gemeente] op
29 augustus 2011. Ter zitting is gesproken over het feit dat de akte van verdeling pas lange tijd daarna in 2018 is ingeschreven. Volgens eiser heeft het huis nooit officieel mede op naam van zijn ex gestaan. Wel heeft zij zich op de hypotheek van eiser laten bijschrijven als eventuele financiële aansprakelijkheid voor het dragen van de hypothecaire lasten.
4.4.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de juridische eigendom van de woning eerst met het inschrijven van de akte van verdeling op 14 november 2018 is overgegaan op eiser.
Dat eiser feitelijk al voor de datum van de beving in Huizinge was gescheiden, doet niet af aan het feit dat er tot 14 november 2018 nog geen verdeling van de gemeenschap heeft plaatsgevonden. Dat betekent aldus dat eiser en zijn ex-partner tot die datum elk voor 50% eigenaar waren van de woning. Het lange tijdsverloop tussen inschrijving van de echtscheiding en inschrijving van de akte van verdeling kan op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat verweerder 100% van de waardedalingsvergoeding aan eiser had moeten uitkeren. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat uit andere omstandigheden of gemaakte afspraken met zijn ex-partner een andersluidend oordeel moet volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5.Motivering van het bestreden besluit

5.1.
Eiser voert aan dat verweerder in het verslag van de hoorzitting in bezwaar de situatie onjuist heeft weergegeven, waardoor zijn bezwaar verkeerd is beoordeeld. Ook zijn volgens eiser een paar punten van zijn bezwaar in het geheel niet door verweerder behandeld.
5.2.
Verweerder stelt dat het bestreden besluit geen overzicht hoeft te bevatten
van de bevingshistorie in het postcodegebied van de woning van eiser, omdat dit
al verwerkt is in de toepassing van het model van Atlas. Desalniettemin heeft verweerder als bijlage bij het verweerschrift een tabel opgenomen met daarin een overzicht van maximaal opgetreden trillingssnelheden ter plaatse. Verweerder stelt dat eiser een vergoeding heeft ontvangen voor het imago-effect en de ter plaatse opgetreden bevingen met een minimale snelheid van 2,9 mm/s. Verweerder volgt het standpunt van eiser niet dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk zou zijn gemotiveerd.
5.3.
In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd zou zijn. In dat kader overweegt de rechtbank dat eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.