ECLI:NL:RBNNE:2022:968

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21372
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van kinderrechter in jeugdrechtzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kinderrechter mr. S.T. Kooistra. Verzoekster, de moeder van een minderjarige, had het verzoek ingediend naar aanleiding van een eerdere behandeling door dezelfde kinderrechter in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van haar dochter. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van de Weerd, stelde dat de kinderrechter de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat hij eerder betrokken was bij een zaak van verzoekster en waarde hechtte aan een rapport van Fultura. De kinderrechter heeft in een brief van 21 maart 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt en betoogd dat verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen.

De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de enkele eerdere behandeling door dezelfde rechter en de discussie over het onderzoek naar de minderjarige niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en besloot dat de procedure in de oorspronkelijke stand voortgezet zou worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Leeuwarden
Rekestnummer: C/18/21372 KG RK 22-16
Zaaknummer: C/17/182733 / FJ RK 22-176
Beslissing van de meervoudige kamer van 29 maart 2022
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. M.A. van de Weerd.

1.De procedure

1.1
Bij de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, is een jeugdrecht zitting aanhangig, te weten de behandeling op 18 maart 2022 van de zaak met nummer C/17/182733 / FJ RK 22-176, over kort gezegd een verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de dochter van verzoekster.
1.2
In het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter is het door verzoekster op die zitting mondeling gedane wrakingsverzoek opgenomen zoals toegelicht door de advocaat.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. S.T. Kooistra, kinderrechter, die belast is met de behandeling van de zaak met nummer C/17/182733 / FJ RK 22-176.
Verzoekster is de moeder van het minderjarige kind.
2.2
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. M.A. van de Weerd (blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 18 maart 2022) aangevoerd dat de kinderrechter de schijn wekt van vooringenomenheid doordat verzoekster niet het idee heeft dat de kinderrechter er blanco in staat. Hij heeft immers eerder een zaak van verzoekster betreffende de minderjarige dochter behandeld. Daarnaast heeft verzoekster niet het idee dat de kinderrechter haar gelooft, omdat hij heeft aangegeven waarde te hechten aan het onderzoek(srapport) van Fultura.

3.Het standpunt van mr. S.T. Kooistra

3.1
De kinderrechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft zijn standpunten ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 21 maart 2022.
3.2
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien aan het verzoek geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid. Het subjectieve oordeel van verzoekster is geen grond voor wraking.

4.4. Beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. S.T. Kooistra geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
De enkele eerdere behandeling door dezelfde rechter is daarvoor geen reden. Ditzelfde geldt voor de ontstane discussie over (de omvang van) het onderzoek naar de minderjarige. Dit raakt niet aan de onpartijdigheid van de rechter.
4.4
Het verzoek is dan ook kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

5.5. De beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
- bepaalt dat de procedure (met zaaknummer: C/17/182733 / FJ RK 22-176) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoekster en haar advocaat mr. M.A. van de Weerd;
- mr. S.T. Kooistra (kinderrechter);
- de Gecertificeerde Instelling met mevrouw R. Lawerman als vertegenwoordiger;
- de Raad voor de Kinderbescherming met mevrouw C. Heins als vertegenwoordiger;
- de minderjarige: [naam].
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Idzenga en
mr. C.W. Couperus-van Kooten en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.