ECLI:NL:RBNNE:2023:1002

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
18/215201-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving door ex-vriend

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-vriendin. De feiten vonden plaats op 19 augustus 2022 in Appingedam, waar de verdachte de ex-vriendin heeft bedreigd en geslagen om haar huissleutels, autosleutels en telefoon (iPhone 11) te stelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de ex-vriendin met geweld heeft mishandeld en haar heeft beroofd van haar vrijheid door haar in een kast te duwen en op slot te draaien. De rechtbank achtte de verklaringen van de ex-vriendin en getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen heeft. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en voegde bijzondere voorwaarden toe zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.141,29, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/215201-22,
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/124374-20 en 21/003535-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, huissleutels en/of autosleutels en/of een telefoon (Iphone 11), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door in/tegen het gezicht en/of tegen het been van voornoemde [benadeelde partij] te slaan en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A.
hij op of omstreeks 19 augustus 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta [benadeelde partij] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht en/of tegen het been van voornoemde [benadeelde partij] te slaan en/of te schoppen;
B.
hij op of omstreeks 19 augustus 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, huissleutels en/of autosleutels en/of een telefoon (Iphone 11), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
  • voornoemde [benadeelde partij] vast te pakken en/of in een kast te duwen en/of voornoemde kastaf te sluiten en/of op slot te draaien en/of (vervolgens)
  • voornoemde [benadeelde partij] vast te pakken en/of op te tillen en/of die [benadeelde partij] in dedoucheruimte te duwen en/of (vervolgens) onder de koude douche te zetten, terwijl die [benadeelde partij] (meermalen) heeft aangegeven dat zij niet wilde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman primair aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs, gelet op het feit dat de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] en [naam 1] als onvoldoende betrouwbaar zijn aan te merken en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De door aangeefster gegeven beschrijving van de dader is niet dermate kenmerkend dat deze tot de persoon van verdachte is te herleiden. Daarbij komt dat er geen getuigen op de plaats delict zijn geweest die de herkenning van aangeefster ondersteunen. Voorts kan de relationele voorgeschiedenis tussen aangeefster en verdachte de verklaringen van aangeefster hebben beïnvloed. Daarnaast hebben verbalisanten een verklaring van [naam 1] genoteerd, maar is hij niet officieel als getuige nader gehoord, hetgeen twijfels omtrent de betrouwbaarheid van zijn verklaring oproept. De verklaring van [naam 1], dat hij via verdachte de gestolen spullen heeft gekregen en vervolgens aan aangeefster heeft teruggegeven, vindt ook geen ondersteuning in de overige stukken in het procesdossier. In dat kader is het niet onaannemelijk en niet uit te sluiten dat een andere persoon de diefstal heeft gepleegd en aangeefster heeft mishandeld.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de overtuiging ontbreekt, gelet op hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet en het gebrek aan ondersteunende bewijsmiddelen. Er zijn geen camerabeelden op de plaats delict beschikbaar en is er geen nader onderzoek naar de aangetroffen boksbeugel gedaan. Ook is [naam 2], alwaar aangeefster kort voor de beroving is verbleven, niet nader ondervraagd. Tevens is uit het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte geen relevante informatie naar voren gekomen. Verdachte heeft een alibi voorgehouden en de mogelijkheid is aanwezig dat in dat kader een andere persoon de dader is geweest.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, indien wordt aangenomen dat verdachte de dader is geweest, niet bewezen kan worden verklaard dat de goederen op het moment van het voorval bij aangeefster zijn weggenomen. Aangeefster heeft verklaard dat dat tijdens de worsteling moet zijn gebeurd, maar er zijn geen getuigen die dat hebben waargenomen. Bovendien is onduidelijk waar de telefoon van aangeefster en de huissleutels van [naam 2] zijn gebleven, aangezien deze goederen niet zijn teruggevonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen niet als een wederrechtelijke vrijheidsberoving – in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – kunnen worden gekwalificeerd, gelet op de korte tijdsduur ervan en de
(relationele) context in onderhavige zaak. Op de camerabeelden is zichtbaar dat verdachte kortstondig – maximaal voor de duur van tien seconden – aangeefster in de kast heeft opgesloten, waarna verdachte zelf de kastdeur heeft opengemaakt. Daarbij komt dat het voorgaande zich in de woning van aangeefster, een omgeving waar verdachte gedurende de relatie veelvuldig is geweest, heeft afgespeeld. Verder betreft de doucheruimte een open vertrek en is onduidelijk op welke manier het voorval is geëindigd, aangezien slechts aangeefster heeft verklaard dat verdachte de douche heeft aangezet (terwijl zij hieronder zou hebben gestaan). Het voorgaande wordt niet door de camerabeelden of andere bewijsmiddelen ondersteund en dat kan dus niet bewezen worden verklaard. Voorts zijn er in de jurisprudentie geen veroordelingen voor soortgelijke zaken, met betrekking tot voornoemde handelingen in de tijdspanne van enkele seconden (in plaats van een aantal minuten), bekend. De wetgever heeft niet beoogd situaties met vorenstaande (relationele) context onder het wetsartikel te scharen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan (de betrouwbaarheid van) de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] en [naam 1]. De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen van aangeefster bevatten een gedetailleerde omschrijving van de herkenning van verdachte – aan diens kleding, ogen en stem – en van het gebeurde. Daarbij komt dat de verklaringen van aangeefster consistent zijn, de aangifte direct na het voorval is afgelegd en de inhoud daarvan ten overstaan van de rechter-commissaris is bevestigd. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster ondersteuning in hetgeen getuige [naam 3], de vader van aangeefster, heeft verklaard; aangeefster heeft deze getuige kort na het voorval (met haar noodtelefoon) gebeld met de mededeling dat zij is overvallen door verdachte, waarbij haar sleutels en telefoon zijn weggenomen. Verder wordt de herkenning van verdachte versterkt door het feit dat aangeefster en verdachte geruime tijd een relatie met elkaar hebben onderhouden. Daarnaast heeft [naam 1], de neef van verdachte, tegenover de politie verklaard dat hij namens verdachte de gestolen goederen bij het ouderlijk huis van aangeefster heeft teruggebracht. Bovendien hebben zowel aangeefster, in een aanvullend verhoor bij de politie, als getuige [naam 3] ook verklaard dat dit is gebeurd en dat [naam 1] namens verdachte spijt heeft betuigd. Het gegeven dat [naam 1] niet als getuige is gehoord doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring niets af.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 augustus 2022,opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022216732 d.d. 8 september 2022, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij]:
Ik heb ruim anderhalf jaar een relatie gehad met [verdachte]. Toen ik de trap opliep, op 19 augustus 2022, wilde ik de hoek omlopen naar mijn woning aan de [adres] in Appingedam. Toen ik net de hoek omliep zag ik ineens iemand met een bivakmuts op de galerij staan. Ik herkende de persoon als [verdachte] vanwege de kleding, diens ogen en diens stem. Ik hoorde [verdachte] namelijk gelijk zeggen dat ik mijn bek moest houden of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [verdachte] in het zwart gekleed was met een zwarte North Face jas, een zwarte muts en zwarte stoffen handschoenen. Ook droeg hij dus een soort van bivakmuts, waarbij ik alleen zijn ogen kon zien. Hierbij droeg hij ook een medisch mondmasker. Voordat ik het wist had [verdachte] mij vast. Ik voelde dat hij een hand op mijn mond hield. In de minuten hierna hoorde ik hem meerdere dingen in de volgende trend zeggen, zoals: "Je moet je bek houden." "Je maakt het alleen maar erger voor jezelf." Ik voelde me zo angstig en ik wist niet wat ik moest doen. Ik voelde dat ik door [verdachte] geslagen werd. Ik voelde verschillende pijnsteken in mijn lichaam, waaronder in mijn gezicht, ter hoogte van mijn kin. Ik voelde tevens een steek bij mijn linkeroogkas en bij mijn linkerbeen net boven mijn knie. Tijdens de mishandeling zei [verdachte] bovengenoemde dingen tegen mij. Ik was erg bang. Uiteindelijk heeft [verdachte] enkele goederen van mij weggenomen: mijn huissleutels, huissleutels van [naam 2], huissleutels van mijn ouders, sleutels van mijn werk, mijn autosleutels en mijn telefoon (iPhone 11).
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 september2022, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3]:
V: [naam 3], ik heb je telefonisch uitgenodigd om een verklaring af te leggen inzake de beroving van uw dochter [benadeelde partij] op 19 augustus van dit jaar. Wat heeft u hiervan meegekregen?
A: Ik werd die nacht, 19 augustus 2022 gebeld door [benadeelde partij]. Ze vertelde mij dat ze was overvallen door haar ex, die [verdachte]. Hij had haar sleutels en telefoon afgepakt.
V: Ik heb vernomen dat de gestolen spullen van [benadeelde partij] terug zijn gebracht bij u thuis en dat u daar bij was. Kunt u mij vertellen wat er gebeurd is?
A: Om half 1 in de nacht ging de deurbel. Dit was dus op 20 augustus 2022. Ik zag een getinte jongeman staan. [benadeelde partij] herkende de jongeman wel als een neef van [verdachte]. [benadeelde partij] ging met de jongen in gesprek bij de voordeur. Ik hoorde de jongen zeggen dat hij wist wat er gebeurd was en dat [verdachte] spijt had. Ik hoorde de jongen ook zeggen dat hij de spullen teruggaf.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2022,opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 19 augustus 2022 sprak ik naar aanleiding van de straatroof twee buurtbewoners. Zij vertelden mij het volgende: "Wij zagen vervolgens twee personen op de eerste verdieping van de duplexwoningen aan de [adres] te Appingedam. Wij zagen dat ze op de gang voor de woningen stonden. Wij zagen dat het om een man en een vrouw ging. Wij zagen dat de vrouw wegrende voor de man. Wij zagen dat ze geslagen en geschopt werd terwijl ze wegrende. Wij zagen dat ze de trap afliep. Wij zagen dat de vrouw op de grond werd gegooid door de man. Wij zagen vervolgens dat ze in het gezicht werd geschopt door de man. Wij zagen dat de man hard tegen het gezicht van de vrouw aanschopte."
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2022,opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 26 augustus 2022 waren wij, verbalisanten, in burger, bij de woning van [naam 1]. Wij vroegen [naam 1] of hij de neef van [verdachte] is. [naam 1] bevestigde dit. [naam 1] vertelde ons dat hij zelf aan [verdachte] had verteld dat [verdachte] de spullen van [benadeelde partij] moest teruggeven. [naam 1] zei dat hij het niet goed vond dat [verdachte] de spullen van [benadeelde partij] had gepakt. [naam 1] verklaarde dat hij de spullen had teruggebracht naar de ouders van [benadeelde partij]. Dit was in Hoogezand.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, van het onder 2 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte ter zitting van 2 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben de man die op de camerabeelden van 4 juli 2022 te zien is. Er was wrijving in de relatie tussen mij en aangeefster [benadeelde partij]. Ik was heel boos. Ik heb haar in de kast opgesloten. Ik heb gedreigd haar onder de koude douche te zetten.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2022,opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022216732 d.d. 8 september 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Wij ontvingen van aangeefster [benadeelde partij] opnames van haar RING.com camera welke geplaatst is in haar woning in Appingedam en staat gericht op haar voordeur. Ik verbalisant heb de opnames van de RING.com bekeken en beluisterd. De beelden worden hieronder beschreven.
04-07-202200190 11.59.17 tot 12.00.08
Buiten voor de deur staat een persoon, zichtbaar via de mat glazen ruit in de deur. In de hal een vrouw. Zij loopt, met een rood gezicht, achteruitkijkend, vanaf de buitendeur de woning in en verdwijnt door de openstaande deur achter de camera.
V: Huilend, wat doe je me aan. Wat doe je me aan.
De man maakt bewegingen met zijn handen en opent de deur waarna hij naar binnen komt en de deur achter zich sluit. Hij loopt de gang in langs de kapstok en als hij onder de camera staat, komt ook de vrouw rechts naast de man weer in beeld.
V: Nee NEE NEE.
De man heeft de vrouw met zijn linkerarm vast en opent de deur die zich direct onder de camera bevindt met zijn rechterhand.
Gerommel.
De vrouw zet haar handen tegen de wand naast de deur de man tilt haar wat op en duwt haar de ruimte achter de deur in.
V: Nee, nee nee.
M: Hou je dan op. Hou je dan op. Hou je dan op. Ja. Ga maar huilen.
De man drukt de deur dicht.
V: Au nee AAUU Au.
M: Ik ben klaar met jou.
Dit gaat moeilijk en hij drukt nog een keer tegen de deur en draait deze op slot.
V: Au AU [verdachte].
V: Au.
De man loopt de woning in en komt na 10 seconden terug, opent de deur en zit een tijdje voorover gebogen in de gang bij de geopende deur.
M: Wat nou wat wat.
V: Au.
M: Wat. Wat wat. Je wilt toch testen met mij of wat.
V: Niet doen.
M: Niet de hele dag met mij ouwehoeren.
Hij komt overeind en tilt de vrouw voor zich in zijn armen. Hij opent met zijn rechterhand de deur van achterste ruimte rechts in de hal en duwt de vrouw daar naar binnen.
V: Niet doen.
M: Hier koude douche.
V: Nee nee.
Op de binnenkant van de achterste deur hangen kledingstukken. Beide verdwijnen in die ruimte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr kan worden gesproken, indien sprake is van het iemand doen verblijven zonder dat de dader daartoe gerechtigd is op een plaats waarvan of waaruit deze persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. Ook in dat geval is immers sprake van een situatie waarin iemand is beroofd van de vrijheid om te gaan en te staan waar zij wil door haar dat zonder enig recht te beletten.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende feitencomplex vast te stellen. Verdachte is de woning van aangeefster binnengekomen, heeft de buitendeur achter zich gesloten en is in de richting van aangeefster gelopen. Vervolgens heeft aangeefster herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij op dat moment reeds niet van verdachtes handelen gediend is. Daarna heeft verdachte aangeefster vastgepakt, de kastdeur geopend, aangeefster opgetild en haar in de kast geduwd. Hierop heeft aangeefster wederom aangegeven dat dit tegen haar wil is gebeurd, waarop verdachte zich niet om aangeefster heeft bekommerd door meermalen verbaal agressief te reageren. Hierna heeft verdachte de kastdeur dichtgedrukt, waarna aangeefster pijn heeft geleden en verdachte nogmaals tegen de deur heeft gedrukt en deze op slot heeft gedraaid. De kastdeur wordt na tien seconden weer door verdachte geopend. Voorts heeft aangeefster verdachte laten weten nog steeds pijn te ondervinden en de gedragingen van verdachte niet op prijs te stellen. Hieraan heeft verdachte geen gehoor gegeven. Hij heeft aangeefster opnieuw opgetild, de deur van de doucheruimte geopend en aangeefster naar binnen geduwd. Ten slotte heeft verdachte aangeefster gedreigd haar onder een koude douchte te zetten. Uit de beschrijving van de camerabeelden is op te maken dat het gebeuren ten minste 52 seconden heeft geduurd.
De rechtbank is, gelet op de vorenbedoelde omstandigheden, van oordeel dat verdachte aangeefster bewust van haar vrijheid heeft beroofd, door haar vanaf het moment dat verdachte de voordeur van de woning achter zich heeft gesloten tot en met de situatie dat verdachte en aangeefster in de badkamer zijn verdwenen, door gebruik te maken van zijn fysieke en mentale overwicht aangeefster bepaalde handelingen heeft doen ondergaan, waarbij zij niet de mogelijkheid heeft gehad zich hieraan te onttrekken. Dat het voorval slechts korte tijd – ongeveer gedurende een minuut – heeft geduurd doet daaraan niets af, nu aangeefster meerdere malen op verschillende wijzen verdachte heeft getracht zijn handelwijze te staken. Concluderend acht de rechtbank de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, sleutels en een telefoon(iPhone 11) die aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door in/tegen het gezicht en tegen het been van voornoemde [benadeelde partij] te slaan en te schoppen.
hij op 4 juli 2022 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door:
  • voornoemde [benadeelde partij] vast te pakken, in een kast te duwen, voornoemde kast af tesluiten, op slot te draaien en vervolgens
  • voornoemde [benadeelde partij] vast te pakken, op te tillen, en die [benadeelde partij] in dedoucheruimte te duwen, terwijl die [benadeelde partij] meermalen heeft aangegeven dat zij dit niet wilde.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen,gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte dienen de bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht bij de reclassering en de ambulante behandeling, te worden gekoppeld zoals door de reclassering in haar rapport van 30 januari 2023 zijn geformuleerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel, in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, in de vorm van een contactverbod en locatieverbod – in een straal van 500 meter – met aangeefster op te leggen en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren, gelet op het feit dat verdachte in het verleden bij meerdere incidenten betrokken is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van driehonderd dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast dienen aan het voorwaardelijke gedeelte de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te worden gekoppeld. In strafverminderende zin dient rekening te worden gehouden met de korte duur van de vrijheidsberoving en dat er sprake van licht geweld is geweest. Ook zal een veroordeling tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve levensontwikkeling van verdachte doorkruisen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en de psychologische rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal, met geweld en bedreiging met geweld, en een wederrechtelijke vrijheidsberoving. In beide gevallen is de ex-vriendin van verdachte het slachtoffer van zijn handelen geworden. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog steeds als gevolg van de gebeurtenissen geestelijke klachten ondervindt. Verdachte heeft ter zitting deels verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en spijt betuigd. De rechtbank rekent het verdachte echter zwaar aan dat hij het leven van zijn toenmalige levensgezel, die juist op verdachte had moeten kunnen vertrouwen, op gewelddadige wijze heeft getracht te controleren.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport van 30 januari 2023 volgt dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven, waardoor de reclassering op basis van het justitiële verleden van verdachte het recidiverisico op hoog heeft geïndexeerd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 1 december 2022, opgemaakt door deskundige H.A de Jonge, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake. Verdachte heeft niet geweigerd mee te werken aan het onderzoek, maar hij heeft zich ontkennend getoond. Door deze belemmering van het onderzoek is voorts niet duidelijk geworden of voornoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige waar het de geconstateerde persoonlijkheidskenmerken betreft. Nu onduidelijk blijft of en in hoeverre betreffende persoonlijkheidskenmerken hebben bijgedragen aan het ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde geheel aan verdachte dient te worden toegerekend.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 7 maart 2023 blijkt dat verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor gelijksoortige strafbare feiten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt nemen. Het oriëntatiepunt schrijft ter zake van veelvuldige recidive, in geval van een straatroof met licht geweld en verbale bedreiging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden voor. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. De rechtbank acht daarnaast, met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving, een forse voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk als stok achter de deur.
De rechtbank is voorts van oordeel – mede gelet op de eerder aangehaalde rapportages over de persoon van de verdachte – dat de hoge kans op recidive oplegging van een contact- en locatieverbod rechtvaardigt. Met deze verboden beoogt de rechtbank dat het slachtoffer rust in haar leven krijgt en dat de kans op recidive door de verdachte wordt verminderd. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Bij het opleggen van een contact- en locatieverbod op grond van artikel 38v en 14c tweede lid van het Wetboek van Strafrecht ligt het – gelet op mogelijke complicaties bij de tenuitvoerlegging – in de rede om een keuze te maken in het opleggen van of de vrijheidsbeperkende maatregel dan wel een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden. De rechtbank volgt het advies van de reclassering en legt aan de verdachte, als bijzondere voorwaarden, een contact- en locatieverbod op gedurende de proeftijd. De politie zal toezien op de naleving van deze verboden.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest passend en geboden. De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 691,33 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de schadepost “reiskosten” oordeelt de rechtbank als volgt. Wat betreft de reiskosten die benadeelde partij heeft gemaakt voor het kantoor van Slachtofferhulp en het slachtoffergesprek met de officier van justitie, beslist de rechtbank dat deze worden afgewezen. Uit jurisprudentie volgt dat reiskosten voor de bezoeken aan het kantoor van Slachtofferhulp en de officier van justitie voor een slachtoffergesprek niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast wijst de rechtbank de vordering ter zake van de reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting af. Reiskosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Nu de benadeelde partij ter zitting bijstand heeft ontvangen van slachtofferhulp, zal de rechtbank de vordering van deze reiskosten afwijzen.
Ten aanzien van het overige materiële en het immateriële gedeelte van de vordering oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juli 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Ten aanzien van parketnummer 18/124374-20:
Bij onherroepelijk vonnis van 30 september 2020 van de politierechter in de rechtbank NoordNederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 15 oktober 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 9 november 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van parketnummer 21/003535-19:
Bij onherroepelijk arrest van 11 september 2020 van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 november 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 9 november 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 5 maanden gevangenisstraf), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de Reclassering Nederland, locatie Groningen, zovaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak. Dit kan ook huisbezoeken inhouden. De veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar de veroordeelde aan zal werken deze te behalen;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalendoor de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De veroordeelde is door de reclassering reeds aangemeld bij de AFPN;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt metaangeefster [benadeelde partij], geboren op 3 november 2000, gedurende de proeftijd; 4. dat de veroordeelde zich niet bevindt in de [adres] te Appingedam, gedurende de proeftijd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden 3. en 4. en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.141,29 (zegge: tweeduizend honderdeenenveertig euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 641,29 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 18/124374-20 en 21/003535-19:
Ten aanzien van parketnummer 18/124374-20:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 30 september 2022, te weten: 2 weken gevangenisstraf.
Ten aanzien van parketnummer 21/003535-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 11 september 2020, te weten: 2 weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. E.P. van Sloten en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.