De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft er bij haar vordering rekening mee gehouden dat het feit verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest en daarnaast een deel voorwaardelijk op te leggen. De raadsman heeft zich niet verzet tegen de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met uitzondering van de dagbesteding, omdat verdachte daartoe niet in staat zou zijn gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat bij de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met het feit dat is geadviseerd het delict in sterk verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Ook dient in de straf te worden verdisconteerd dat verdachte zelf het vuur grotendeels heeft gedoofd.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het meest recente reclasseringsrapport, het psychiatrisch onderzoek, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn op de derde etage gelegen portiekwoning. Middels papier en een aansteker heeft verdachte op zijn tafel brand gesticht en toen hij dacht dat het vuur gedoofd was heeft hij de tafel omgeslagen en is hij op de bank gaan liggen. Getuige [naam 2] werd gealarmeerd door buren dat rook uit de woning van verdachte kwam en is polshoogte gaan nemen. Hij betrad eerst alleen en later samen met buurman [naam 3] de woning van verdachte. Beide keren wilde verdachte de woning niet verlaten en het is uiteindelijk de brandweer geweest die verdachte uit de woning heeft gekregen.
Brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en wordt als een zeer ernstig strafbaar feit gekwalificeerd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen gemeen gevaar voor goederen in zijn woning en de aangrenzende woningen heeft veroorzaakt. Door zo te handelen heeft hij de getuigen hevige schrik aangejaagd en tevens gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht, nu bij brandstichting al gauw gedacht wordt aan levensbedreigende situaties.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 februari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 1 februari 2023, opgesteld door drs. R.J. de Gelder, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. S.J. Roza, psychiater.
De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, naast een mogelijke voorgeschiedenis van psychotrauma en chronische stress bij gemarginaliseerde psychosociale omstandigheden. Tevens gebruikt verdachte op regelmatige basis cannabis en alcohol, wat de psychotische symptomen kan doen verergeren dan wel in stand kan houden. Ten tijde van het ten laste gelegde was dan ook sprake van een psychotische ontregeling, mogelijk verergerd door cannabisgebruik, doch niet alleen het gevolg van een drugsintoxicatie. Geadviseerd is om verdachte het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Voornoemde psychiater schat het herhalingsrisico in als matig. De respons op behandeling was tot op heden beperkt, met zorgmijdend gedrag en gebrekkig ziektebesef, en zal naar verwachting nog niet verbeterd zijn als het voorarrest beëindigd wordt. Zijn gebrekkig tot afwezig probleeminzicht in zijn beperkingen, zijn psychische stoornis en het risico van gewelddadig gedrag is risicoverhogend, evenals zijn affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Ook prognostisch is de beperkte behandelstrouw en responsiviteit (bij gebrekkig probleembesef), de gebrekkige persoonlijke steun (ontbreken van sociaal netwerk) en de te verwachten problemen in het omgaan met stress en frustraties (inadequate coping) risicoverhogend. Het risico op ernstig lichamelijk letsel of acuut dreigend geweld is lager, omdat verdachte tot op heden geen ernstig fysiek geweld heeft getoond richting personen.
Geadviseerd is de oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht, een behandeling met instellen op medicatie en het vinden van een zinvolle dagbesteding.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 15 februari 2023, opgesteld door [naam 4], reclasseringswerker van Reclassering Nederland te Leeuwarden, blijkt dat vanuit de reguliere GGZ gedurende ongeveer anderhalf jaar hulp is geboden aan verdachte, deels vrijwillig, deels in het kader van een zorgmachtiging. Dit bleek echter niet afdoende om zijn delictgedrag te voorkomen. Naast de psychische problematiek waarmee verdachte kampt, is er ook sprake van financiële problemen, een ontbrekend steunend netwerk van familie en vrienden en het ontbreken van passende dagbesteding. Positief is dat verdachte inmiddels zelfstandig medicatie inneemt waardoor dwangbehandeling kon worden gestaakt, dat hij over het algemeen meewerkend is ten aanzien van de begeleiding die hij ontvangt van een maatschappelijk werker en dat hij ook nu bereid is hulp te aanvaarden. Zonder passende behandeling, waarvan psycho-educatie en de inname van medicatie onderdeel moeten uitmaken, en langdurige begeleiding wordt de kans op herhaling door de reclassering hoog ingeschat.
Geadviseerd is een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en inname verplichting van medicatie, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zou worden. De rechtbank zal een deel van deze vrijheidsstraf
voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en ook oplegging van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, aangezien behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank vindt het van belang dat deze behandeling meteen kan beginnen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 304 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren voldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank legt daarbij als bijzondere voorwaarden op een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van een klinische opname en het innemen van medicatie niet opleggen. De rechtbank is van oordeel dat hierover te veel onduidelijkheid bestaat nu niet vaststaat in welke zorginstelling verdachte zal verblijven en er geen concreet plan of opnamedatum bekend is. De verplichte inname van medicatie wordt door de rechtbank thans niet noodzakelijk geacht nu blijkt dat verdachte op vrijwillige basis zijn medicatie inneemt. Het opleggen van een algemene verplichting tot het innemen van niet nader bepaalde medicatie is naar het oordeel van de rechtbank te weinig specifiek om in het kader van een bijzondere voorwaarde aan verdachte te kunnen opleggen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde van dagbesteding wel opleggen, omdat uit de rapporten en de behandeling ter zitting is gebleken dat verdachte feitelijk buiten de maatschappij staat zonder vrienden of familie. Enige vorm van dagbesteding acht de rechtbank van belang om herhaling te voorkomen.