ECLI:NL:RBNNE:2023:1210

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/2249
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in Wajong-uitkeringszaak met deskundigenkosten

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster uit Drachten en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een beroep dat de verzoekster had ingesteld tegen een besluit van het Uwv. In het primair besluit van 16 december 2021 werd de aanvraag van verzoekster voor een Wajong-uitkering afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit werd in het bestreden besluit van 19 mei 2022 ongegrond verklaard. Echter, op 20 februari 2023 trok het Uwv het bestreden besluit in en besloot verzoekster met terugwerkende kracht in aanmerking te brengen voor de Wajong-uitkering, waardoor verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat het Uwv tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster en dat de proceskosten vergoed dienden te worden. De rechtbank stelde de kosten voor de rechtsbijstand vast op € 837,- en de kosten voor de ingeschakelde deskundige op € 1.073,88, wat resulteerde in een totale proceskostenveroordeling van € 1.910,88. De rechtbank achtte de deskundigenkosten redelijk, ondanks dat de deskundige geen verslag had uitgebracht, en besloot tot vergoeding van deze kosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van griffier H. Siebers, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2249

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Drachten, verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Schutrups),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.B. Froentjes).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
In het besluit van 19 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 20 februari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten verzoekster met ingang van 30 juni 2021 in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij akkoord gaat met een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verweerder heeft in zijn besluit van 20 februari 2023 een vergoeding van de door verzoekster in bezwaar gemaakte proceskosten opgenomen. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 837,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van de deskundige die zij heeft ingeschakeld voor een medische contra-expertise. Verzoekster heeft aangegeven dat deze kosten € 1.073,88 bedragen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoekster het Expertise Instituut te Apeldoorn heeft ingeschakeld voor het uitbrengen van een contra-expertise, dat zij de kosten van de contra-expertise (te weten € 2.147,75) vooruit heeft betaald, dat de afspraak die zij met het Expertise Instituut heeft gemaakt niet is doorgegaan vanwege de beslissing van verweerder om verzoekster alsnog in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering en dat het Expertise Instituut in verband met dit laatste 50% van de door verzoekster gemaakte kosten (te weten € 1.073,88) aan haar heeft terugbetaald.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb kan, voor zover hier van belang, een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Alhoewel in dit geval de deskundige die verzoekster heeft ingeschakeld geen verslag heeft uitgebracht, ziet de rechtbank toch aanleiding om verweerder tevens te veroordelen tot vergoeding van de kosten van deze deskundige. Zij gaat er daarbij van uit dat het inroepen van de deskundige door verzoekster redelijk was en de deskundige, indien verweerder zijn besluit van 20 februari 2023 niet zou hebben genomen, verslag zou hebben uitgebracht. De rechtbank acht verder de deskundigenkosten redelijk. Zij merkt daarbij op dat het bedrag van € 1.073,88 dat door verzoekster is opgevoerd iets minder is dan het bedrag vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De kosten voor het inschakelen van een deskundige stelt de rechtbank daarom vast op € 1.073,88.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank verweerder veroordeelt in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal € 1.910,88.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.910,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van H. Siebers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.