ECLI:NL:RBNNE:2023:1302

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
02/124930-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor het vervaardigen en verspreiden van phishingpanels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op 11 april 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen en verspreiden van phishingpanels. Phishing is een vorm van fraude waarbij slachtoffers worden misleid en bestolen. De verdachte heeft op grote schaal deze panels vervaardigd en verspreid, en daarbij instructies gegeven voor het gebruik ervan. Hij heeft ook persoonsgegevens en accountgegevens verworven en via Telegram aangeboden aan anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit op grote schaal heeft gedaan, wat kan leiden tot aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM en heeft een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft ook rekening gehouden met zijn positieve ontwikkeling sinds de feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 02/124930-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 3 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 15 mei 2020 tot en met 21 juli 2021 te Hoogeveen, althans in Nederland, met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, één of meerdere technisch(e) hulpmiddel(en) dat/die hoofdzakelijk geschikt gemaakt en/of ontworpen is/zijn tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab eerste lid Wetboek van Strafrecht, heeft vervaardigd, verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid of anderszins ter beschikking heeft gesteld of voorhanden heeft gehad,
met het oogmerk dat daarmee het misdrijf als bedoeld in artikel 138ab eerste lid Wetboek van Strafrecht werd gepleegd, door in één of meerdere Telegramgroep(en) waaronder “ [naam groep] ”, “ [naam groep] ”, “ [naam groep] ” en “ [naam groep] ” :
  • berichten en/of een video’s te plaatsen over de werking van een phishing panel waarbij doorgekliktkan worden naar webpagina’s die leken op die van onder andere Tikkie, BUNQ-bank, Marktplaats, ABN-AMRO-bank en/of
  • phishing panels zoals “ [panel] ”, “ [panel] ”, “ [panel] ” en/of “ [panel] ” te koop of te huur aan tebieden;
2.
hij in of omstreeks de periode 15 mei 2020 tot en met 21 juli 2021 te Hoogeveen, in ieder geval in Nederland, niet-openbare gegevens, te weten persoonsgegevens en/of accountgegevens van o.a. Mediamarkt, Coolblue, Facebook, en/of bol.com al dan niet in combinatie met gegevens over bankrekeningen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of, uit winstbejag voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt door deze persoonsgegevens via Telegram aan te bieden aan anderen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen;

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en burgerlijke vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden. Verdachte was ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten minderjarig. Het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht maakt dat de strafrechtelijke reactie snel moet zijn. De redelijke termijn bedraagt bij minderjarigen daarom zestien maanden. Dit maakt dat in deze zaak de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat van niet-ontvankelijkheid geen sprake kan zijn.
Oordeel van de rechtbank
De niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt, bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering valt, niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk zodanig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat ‘the proceedings as a whole were not fair’. Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen.
Verdachte is geboren op 11 april 2003. Dit maakt dat hij voor het grootste gedeelte van de ten laste gelegde periode minderjarig was. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 21 juli 2021, de dag waarop de woning van verdachte is binnengetreden, zijn telefoons en computers in beslag zijn genomen en hij aldus bekend is geworden met de verdenking tegen hem. Het vonnis is gewezen op 3 april 2023.
Het jeugdstrafrecht dient in hoofdzaak een positieve pedagogische ontwikkeling van verdachten. Dit pedagogische hoofddoel van het jeugdstrafrecht maakt dat de strafrechtelijke reactie snel, doeltreffend en op maat moet zijn. Wanneer die reactie te lang op zich laat wachten, gaat dit ten koste van het effect van een pedagogische interventie. Om die reden wordt bij minderjarigen een redelijke termijn van zestien maanden gehanteerd. Dat belang van een voortvarende afdoening maakt echter nog niet dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging het rechtsgevolg zou moeten zijn. Dit rechtsgevolg is zelfs niet aan de orde wanneer sprake zou zijn van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.
1Hoewel de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, is dat slechts in geringe mate het geval zodat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in deze zaak niet aan de orde is, temeer omdat in deze zaak de overschrijding van de redelijke termijn niet alleen voor rekening van het openbaar ministerie komt: Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 26 oktober 2021 geen verklaring willen afleggen, waarna hij een tweede uitnodiging voor verhoor in november 2021 heeft geweigerd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor beide ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2021,opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer ZBRDD21003 d.d. 20 november 2021, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2021,opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2021,opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021,opgenomen op pagina 146 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 mei 2020 tot en met 21 juli 2021 in Nederland, met een of meer anderen, meermalen, technische hulpmiddelen die geschikt gemaakt en ontworpen zijn tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab eerste lid Wetboek van Strafrecht, heeft vervaardigd, verkocht, verworven, verspreid of anderszins ter beschikking heeft gesteld, met het oogmerk dat daarmee het misdrijf als bedoeld in artikel 138ab eerste lid Wetboek van Strafrecht werd gepleegd, door in meerdere Telegramgroepen, waaronder “ [naam groep] ”, “ [naam groep] ”, “ [naam groep] ” en “ [naam groep] ”, berichten en een video te plaatsen over de werking van een phishingpanel waarbij doorgeklikt kan worden naar webpagina’s die leken op die van onder andere Tikkie, BUNQ-bank, Marktplaats, ABN-AMRO-bank en phishingpanels zoals “ [panel] ” en “ [panel] ” te koop of te huur aan te bieden;
2.
hij in de periode van 15 mei 2020 tot en met 21 juli 2021 in Nederland, niet-openbare gegevens, te weten persoonsgegevens en accountgegevens van onder andere Mediamarkt, Coolblue, Facebook en Bol.com al dan niet in combinatie met gegevens over bankrekeningen heeft verworven, uit winstbejag voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt door deze persoonsgegevens via Telegram aan te bieden aan anderen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerstelid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigen, verkopen, verwerven, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen, meermalen gepleegd;
niet-openbare gegevens verwerven of voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van de verwervingof het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf zijn verkregen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. Hij heeft aangevoerd dat hij bij het bepalen van zijn strafeis rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de positieve ontwikkeling die verdachte sinds het bewezen verklaarde heeft doorgemaakt. Gebleken is dat de kans op recidive klein is. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke jeugddetentie te bekorten tot zes maanden.
Verdachte is bereid en in staat om een werkstraf voor de duur van 120 uren uit te voeren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 maart 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en verspreiden van diverse phishingpanels. Phishing is een geraffineerde vorm van fraude waarbij slachtoffers worden misleid en bestolen. Deze panels maken het mogelijk om op grote schaal deze vorm van fraude te plegen, waarmee in potentie grote financiële schade kan worden aangericht. Verdachte heeft, door zo te handelen, fraude gefaciliteerd. Hij voorzag meerdere personen van zijn panels en verstrekte daarbij een instructie voor het gebruik van deze panels. Daarnaast heeft hij persoons- en accountgegevens voorhanden gehad en via Telegram aangeboden aan anderen. Uit het strafdossier komt naar voren dat verdachte dit op grote schaal heeft gedaan. Het is daarmee niet denkbeeldig dat het om grootschalige fraude ging die met aanzienlijke schade gepaard is gegaan. Verdachte heeft geen oog gehad voor de financiële schade die hij de slachtoffers heeft toegebracht. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Een toenemend aantal burgers wordt slachtoffer van deze ernstige en hardnekkige vorm van criminaliteit. Door deze vorm van fraude wordt het vertrouwen dat consumenten moeten kunnen hebben in het betalingsverkeer, het bankwezen en bedrijven ondermijnd. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer.
De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op voormeld rapport van de Raad. Verdachte was voor het grootste gedeelte van de bewezenverklaarde periode minderjarig. Verdachte kent een belast verleden en heeft vanaf zijn veertiende levensjaar bij verschillende instellingen gewoond. Bij hem is een diagnose van autisme en ADHD vastgesteld. Op dit moment is verdachte een jongvolwassene, die op een aantal leefgebieden ondersteuning nodig heeft. Verdachte heeft al wel een groei doorgemaakt. Hij woont in een instelling voor begeleid wonen en dat gaat goed. Verdachte neemt zelf initiatieven, volgt onderwijs, houdt zich aan afspraken en is eerlijk. Na de doorzoeking van de politie heeft verdachte zich nooit meer ingelaten met dergelijke praktijken; hij is niet meer in beeld geweest bij de politie. Bij verdachte is inmiddels het besef aanwezig dat zijn handelen fout is geweest. De Raad schat -gelet daarop- het risico op recidive laag in. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou de positieve ontwikkelingen doorkruisen en is daarom vanuit pedagogisch oogpunt onwenselijk.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden en zal nadrukkelijk rekening houden met dit tijdsverloop. Omdat de genoemde positieve ontwikkelingen niet moeten worden doorkruist, maar ook gelet op het tijdsverloop, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank wel een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar, opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van drie maanden

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters, rechter, en mr. K. Bunk, kinderrechter, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2023.
De voorzitter, mr F. Sieders, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Vgl. HR 8 september 2015 (ECLI:NLHR:2015:2465) en HR 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1009).