ECLI:NL:RBNNE:2023:1333

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
18-168055-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak met parketnummer 18-168055-20. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit een hennepkwekerij. De officier van justitie had gevorderd dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 102.396,64, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. Na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de veroordeelde, heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 37.106,83. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de opbrengsten van de hennepkwekerij en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De rechtbank heeft ook de draagkracht van de veroordeelde in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reden was om de betalingsverplichting te matigen. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, maar deze is gecompenseerd in de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-168055-20
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 4 april 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 15 februari 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 102.396,64 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18-168055-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 maart 2023, waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. L.J. van der Heide, heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 102.396,64. Hierbij is de officier van justitie uitgegaan van 9 eerdere oogsten. Op grond van artikel 36e, zevende lid Sr. vordert de officier van justitie dat de betalingsverplichting voor een gedeelte daarvan, te weten € 52.131,52, hoofdelijk wordt opgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de hennepkwekerij door veroordeelde met een ander (te weten [medeveroordeelde] ) is opgebouwd in oktober 2018, zodat de gezamenlijke hennepoogsten slechts vier oogsten, in plaats van de in het rapport benoemde zes oogsten, betreft.
Daarnaast heeft veroordeelde vanaf 12 augustus 2019 de hennepkwekerij alleen voortgezet. Vanaf die periode is er slechts sprake van één geslaagde oogst (aangeduid als de achtste oogst). Eén oogst (aangeduid als de zevende oogst) is mislukt, hetgeen eveneens blijkt uit de verklaring van [naam] . Van de laatste oogst (aangeduid als de negende oogst) is de opbrengst (4.050 gram hennep) in beslag genomen, zodat dit eveneens niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden meegerekend.
Voorts heeft de raadsman bepleit telkens uit te gaan van een opbrengst van 17 gram hennep per plant, gelet op de verklaringen van veroordeelde dat de opbrengst van de 154 hennepplanten ongeveer 2.500-2.600 gram hennep was en de opbrengst van de 235 hennepplanten 4.050 gram hennep was.
De raadsman heeft bepleit bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening te houden met de beperkte draagkracht van veroordeelde nu hij voor 100% is afgekeurd en op basis daarvan een WIAuitkering heeft. Hij heeft dan ook geen verdiencapaciteit.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen
1:
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 4 april 2023 in de onderliggende strafzaak;
  • het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 4 april 2023 in de zaak met parketnummer 18-16805520 onder meer veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr, kan aan iemand die veroordeeld is wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van dat feit of andere strafbare feiten, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Het oordeel van de rechtbank dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, moet binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechtbank worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan.
Bij het berekenen van het behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepteelt dient als uitgangspunt te worden genomen de werkelijke opbrengst die de specifieke hennepkwekerij in de voorliggende casus heeft behaald. Als uit het dossier en het overigens verhandelde ter zitting het werkelijk behaalde voordeel niet is vast te stellen, wordt een verantwoorde schatting gemaakt van het wederrechtelijk behaalde voordeel.
3
Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel is gebruik gemaakt van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende gegevens, waarop ook bovenvermeld Rapport is gebaseerd. Voor zover veroordeelde verklaringen heeft afgelegd die afwijken van de in het Rapport genoemde uitgangspunten (de zogenaamde ‘BOOM-normen’) en deze verklaringen steun vinden in het dossier dan wel overigens niet als volstrekt onaannemelijk terzijde kunnen worden geschoven, zal de rechtbank in afwijking van de berekening in het Rapport uitgaan van hetgeen verdachte heeft verklaard. In de hierna volgende berekening is aangegeven op welke punten en waarom de rechtbank afwijkt van de berekening in het Rapport.
De rechtbank is gelet op het voorgaande uitgegaan van het volgende.

Periode

Op 10 april 2020 wordt in Leeuwarden een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
4De aangetroffen hennepplanten waren tenminste twee weken oud.
5De periode waarin door veroordeelde hennep is gekweekt is vast te stellen aan de hand van het notitieboekje waarvan veroordeelde heeft verklaard dat het van hem is.
6
Uit de aantekeningen in het notitieboekje blijkt dat er negen hennepcyclussen zijn geweest waarbij de eerste hennepcyclus aanving op 21 mei 2018 en de einddatum van de laatste hennepcyclus tussen 17 en 24 maart 2020 lag.
7Veroordeelde heeft verklaard dat hij niet precies weet hoeveel cyclussen er zijn geweest, maar wel dat het er acht tot tien kunnen zijn geweest en dat een hennepcyclus gemiddeld tien tot elf weken duurt.
8Veroordeelde heeft voorts verklaard dat hij vanaf 12 augustus 2019 de hennepkwekerij zonder [medeveroordeelde] alleen heeft voortgezet.
9
De rechtbank is gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, net als de officier van justitie, van oordeel dat sprake is geweest van negen eerdere oogsten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de hennepteelt met [medeveroordeelde] is aangevangen in oktober 2018, nu uit de aantekening in het notitieboekje blijkt dat de eerste teelt is aangevangen op 21 mei 2018 het aantal cycli in het notitieboekje overeenkomt met het geschatte aantal kweken waarover verdachte heeft verklaard.
Daarbij maakt de rechtbank een onderverdeling tussen de zes oogsten die veroordeelde samen met [medeveroordeelde] heeft gehad in de periode van 21 mei 2018 tot en met 26 juli 2019 en de periode van 12 augustus 2019 tot en met 10 april 2020 waarbij veroordeelde de hennepkwekerij alleen heeft voortgezet. Ten aanzien van deze periode heeft de rechtbank niet bewezen geacht dat sprake is geweest van medeplegen, zodat veroordeelde ook alleen het voordeel heeft genoten.

Opbrengst

De rechtbank gaat uit van een lagere opbrengst hennep per plant dan in het Rapport wordt gehanteerd. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de concrete eigen verklaring van veroordeelde op dit punt, te weten dat per hennepplant de opbrengst 15-20 gram was.
10De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat dat past bij een opbrengst van 4.050 gram bij 235 planten. De rechtbank neemt het gemiddelde als uitgangspunt, te weten een opbrengst per hennepplant van 17,5 gram hennep.
De rechtbank ziet ten aanzien van de oogsten van veroordeelde na het vertrek van
[medeveroordeelde] aanleiding om de zevende oogst en negende oogst niet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te betrekken. Ten aanzien van de zevende oogst is door de verdediging onderbouwd gemotiveerd dat deze is mislukt en de rechtbank kan deze stelling niet als hoogst onaannemelijk terzijde schuiven. Ten aanzien van de negende oogst is aannemelijk dat de opbrengst daarvan, te weten 4.050 gram hennep, in beslag is genomen. Gelet op voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat door veroordeelde in de periode 12 augustus 2019 tot en met 10 april 2020 voordeel uit één oogst is genoten. In afwijking van de voorgaande periode gaat de rechtbank ervan uit dat er bij deze oogst sprake is geweest van niet twee, maar drie kweekruimtes, zoals verdachte heeft verklaard.
Periode van 21 mei 2018 tot en met 26 juli 2019; zes oogsten met een ander
Opbrengst per oogst kweekruimte A
In ruimte A zijn 77 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst van hennep per plant is door de rechtbank vastgesteld op 17,5 gram. Dat levert een totaal op van (77 x 17,5 gram) = 1.347,5 gram hennep per oogst. Hennep brengt per kilogram minimaal € 4.070,00 op. De opbrengst van de hennep in kweekruimte A bedraagt derhalve 1.347,5 gram x € 4.070,00 = € 5.484,32 per oogst.
De totale opbrengst van kweekruimte A, voor 6 oogsten, bedraagt € 32.905,95.
Opbrengst per oogst kweekruimte C
In ruimte C zijn ook 77 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst van hennep per plant is door de rechtbank vastgesteld op 17,5 gram. Dat levert een totaal op van (77 x 17,5 gram) = 1.347,5 gram hennep per oogst. Hennep brengt per kilogram minimaal € 4.070,00 op. De opbrengst van de hennep in kweekruimte C bedraagt derhalve 1.347,5 gram x € 4.070,00 = € 5.484,32 per oogst.
De totale opbrengst van kweekruimte C, gelet op 6 oogsten, bedraagt € 32.905,95.
De totale opbrengst van deze zes oogsten met een ander bedraagt dus € 65.811,90.
Periode van 12 augustus 2019 tot en met 10 april 2020; één oogst alleen
Opbrengst kweekruimte A
In ruimte A zijn 77 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst van hennep per plant is door de rechtbank vastgesteld op 17,5 gram. Dat levert een totaal op van (77 x 17,5 gram) = 1.347,5 gram hennep. Hennep brengt per kilogram minimaal € 4.070,00 op. De opbrengst van de hennep in kweekruimte A bedraagt derhalve 1.347,5 gram x € 4.070,00 = € 5.484,32.
Opbrengst kweekruimte B
In ruimte B zijn 81 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst van hennep per plant is door de rechtbank vastgesteld op 17,5 gram. Dat levert een totaal op van (81 x 17,5 gram) = 1.417,5 gram hennep. Hennep brengt per kilogram minimaal € 4.070,00 op. De opbrengst van de hennep in kweekruimte B bedraagt derhalve 1.417,5 gram x € 4.070,00 = € 5.769,22.
Opbrengst kweekruimte C
In ruimte C zijn 77 hennepplanten aangetroffen. De opbrengst van hennep per plant is door de rechtbank vastgesteld op 17,5 gram. Dat levert een totaal op van (77 x 17,5 gram) = 1.347,5 gram hennep. Hennep brengt per kilogram minimaal € 4.070,00 op. De opbrengst van de hennep in kweekruimte C bedraagt derhalve 1.347,5 gram x € 4.070,00 = € 5.484,32 per oogst.
De totale opbrengst van deze ene oogst door veroordeelde alleen bedraagt dus € 16.737,86.

Kosten

De rechtbank gaat, anders dan het Rapport, uit van een kostprijs van € 5,00 per hennepstek, aangezien zij geen redenen heeft om te twijfelen aan de verklaring van veroordeelde op dit punt.
11
Periode van 21 mei 2018 tot en met 26 juli 2019; zes oogsten met een ander
Kosten per oogst kweekruimte A
  • afschrijvingskosten (bij 0–199 planten) = € 150,00;
  • hennepstekken (77 x € 5,00) = € 385,00; - variabele kosten (77x € 3,88) = € 298,76; - totaal kosten per kweek € 833,76.
De totale kosten van kweekruimte A, gelet op 6 oogsten, zijn € 5.002,56.
Kosten per oogst kweekruimte C
  • afschrijvingskosten (bij 0–199 planten) = € 150,00;
  • hennepstekken (77 x € 5,00) = € 385,00; - variabele kosten (77x € 3,88) = € 298,76; - totaal kosten per kweek € 833,76.
De totale kosten van kweekruimte C, gelet op 6 oogsten, zijn € 5.002,56.
De totale kosten van deze zes oogsten met een ander zijn dus € 10.005,12.
Periode van 12 augustus 2019 tot en met 10 april 2020; één oogst alleen
Kosten kweekruimte A
  • afschrijvingskosten (bij 0–199 planten) = € 150,00;
  • hennepstekken (77 x € 5,00) = € 385,00; - variabele kosten (77x € 3,88) = € 298,76; totaal kosten: € 833,76.

Kosten kweekruimte B

  • afschrijvingskosten (bij 0–199 planten) = € 150,00;
  • hennepstekken (81 x € 5,00) = € 405,00; - variabele kosten (81x € 3,88) = € 314,28 totaal kosten: € 869,28.

Kosten kweekruimte C

  • afschrijvingskosten (bij 0–199 planten) = € 150,00;
  • hennepstekken (77 x € 5,00) = € 385,00; - variabele kosten (77x € 3,88) = € 298,76; totaal kosten: € 833,76.
De totale kosten van deze ene oogst alleen bedragen dus € 2.536,80 exclusief huurkosten.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde in de periode dat hij de hennepkwekerij alleen heeft voortgezet ook de huur à € 825,00 per maand van het pand in Leeuwarden heeft doorbetaald.
12De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat alleen in de achtste oogst een opbrengst is geweest en overweegt dat bij een hennepcyclus van 11 weken de huurkosten in aftrek genomen moeten worden. Omgerekend bedragen de huurkosten voor 11 weken € 2.094,23.
De totale kosten van deze ene oogst inclusief huur bedragen € 4.631,03.

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel

Periode van 21 mei 2018 tot en met 26 juli 2019; zes oogsten met een anderOpbrengst € 65.811,90.
Kosten € 10.005,12 -/Totaal € 55.806,78.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij en [medeveroordeelde] de netto winst verdeelden tussen hen beiden. Ieder kreeg de helft.
13De rechtbank is van oordeel dat de netto opbrengst daarom gedeeld moet worden door twee. Dat levert een bedrag op van € 27.903,39. Veroordeelde heeft echter ook verklaard dat hij [medeveroordeelde] wat extra’s heeft gegeven omdat [medeveroordeelde] een kind had.
14
De rechtbank maakt gelet op het voorgaande gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde in de periode van 21 mei 2018 tot en met 26 juli 2019 op een bedrag van
€ 25.000,00.
Periode van 12 augustus 2019 tot en met 10 april 2020; één oogst alleen
Opbrengst € 16.737,86
Kosten € 4.631,03 -/-

Totaal € 12.106,83

Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve € 25.000,00 + € 12.106,83 =
€ 37.106,83.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde
€ 37.106,83voordeel heeft genoten.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Daaronder valt ook de omstandigheid dat de positie van de betrokkene in belangrijke mate wordt beïnvloed door een specifiek op voordeelsontneming gerichte beslaglegging op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering.
Daarvan is in dit geval sprake en die termijn heeft een aanvang genomen op het moment dat het onder veroordeelde gelegde conservatoir beslag aan hem is betekend, te weten op 21 juli 2020.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De eindbeslissing is op 4 april 2023 gewezen. Hieruit leidt de rechtbank af dat in dit geval sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met acht maanden is overschreden en dat de redelijke termijnoverschrijding bij de oplegging van de straf in het vonnis al voldoende is gecompenseerd, zodat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Draagkrachtbeginsel
Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer. Weliswaar staat vast dat veroordeelde volledig arbeidsongeschikt is verklaard en een WIA-uitkering heeft, maar uit de verklaring van veroordeelde is gebleken dat hij momenteel ook aflost op een in een andere zaak opgelegde betalingsverplichting vanwege wederrechtelijk verkregen voordeel.
15
De rechtbank stelt de betalingsverplichting dan ook vast op het geschatte voordeelsbedrag, te weten
€ 37.106,83.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op €
37.106,83.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van €
37.106,83(zegge: zevenendertigduizend honderd en zes euro en drieëntachtig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 742 dagen.
Deze uitspraak is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. B. Broerse, rechters, bijgestaan door mr. M. Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2023.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL01002020138805, doorgenummerd 1 tot en met 562.
Pagina’s 519 tot en met 528.
Zie Oriëntatiepunten en afspraken LOVS, www.rechtspraak.nl 4 Pagina’s 347 tot en met 350.
5. Pagina 426.
6. De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 21 maart 2023.
7. Pagina’s 258 tot en met 261.
8. Pagina 472.
9. Pagina 473.
10. Pagina’s 473 en 474.
11. Pagina 477.
12. Pagina 473.
13. Pagina 478.
14. Pagina 478.
15. De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 21 maart 2023.