ECLI:NL:RBNNE:2023:134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
18/266287-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met betrekking tot schuld aan verkeersongeval

Op 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 26 november 2021 te Annerveenschekanaal. De verdachte werd beschuldigd van schuld aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte schuld had aan het ongeval. De rechtbank baseerde deze beslissing op de inhoud van het dossier en de verklaringen van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de voorruit van zijn voertuig deels beslagen was. Echter, de rechtbank concludeerde dat deze enkele constatering onvoldoende was om aan te nemen dat de verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid had gehandeld.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van een overtreding van artikel 5 WVW, dat de grondnorm voor veilig verkeer op de weg vastlegt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gevaar had veroorzaakt door deel te nemen aan het verkeer met een voorruit die niet volledig vrij was van condens, wat leidde tot een aanrijding met een voetganger. De rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en zijn niet-previous criminal record, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/266287-22

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

18.januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende aan [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari 2023.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2021 te Annerveenschekanaal, gemeente Aa en Hunze, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Annerveenschekanaal zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • met dat voertuig is gaan rijden zonder de voorruit van dat voertuig behoorlijk schoon te maken,althans zonder voldoende zicht op de weg te hebben en/of
  • ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand tebrengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was: immers bevond zich een voetganger op of vlak naast de rijbaan van die Eppinge waardoor een ander (genaamd mw [slachtoffer] ) daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2021 te Annerveenschekanaal, gemeente Aa en Hunze, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Eppinge, met dat voertuig heeft gereden
  • zonder de voorruit van dat voertuig behoorlijk schoongemaakt te hebben, althans zonder voldoendezicht op de weg te hebben en/of
  • ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstandte brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was: immers bevond zich een voetganger op of vlak naast de rijbaan van die Eppinge,
waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij die voetganger zeer ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het aan het verkeer deelnemen met een deels beslagen voorruit is gelet op de daarmee gepaard gaande risico’s reeds op zichzelf onvoorzichtig. Verdachte heeft nagelaten de ruit voldoende schoon te maken en is daardoor verantwoordelijk voor het ongeval.
De officier van justitie baseert zich hierbij op het proces-verbaal van bevindingen, een proces-verbaal onderzoek ongeval van de afdeling Specialistische Ondersteuning (VOA), de foto’s van de autoruit van verdachte, de verklaring van getuige [naam] en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting.
De officier van justitie kwalificeert het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en acht
daarmee wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van schuld van verdachte aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft voordat hij vertrok de voorruit schoongemaakt (geveegd) en de motor enkele minuten stationair laten lopen met de blower aan. Verdachte heeft verklaard dat toen hij wegreed de voorruit nagenoeg schoon was en hij goed zicht had. Verdachte heeft niet te hard gereden, integendeel, verdachte reed met aangepaste snelheid (ongeveer 40 km/u). Verdachte heeft het slachtoffer, die in donkere kleding rechts van de weg in de ter plaatse onverlichte berm heeft gelopen, niet gezien. Het was donker en miezerig weer. Verdachte werd verblind door een tegemoetkomende auto en is naar rechts uitgeweken. Voornoemde omstandigheden zijn de oorzaak dat het ongeval heeft plaatsgevonden, en dus niet de beslagen ruit van verdachte. Van andere omstandigheden die in de risicosfeer van verdachte liggen, is niet gebleken. Op basis van het voorliggende dossier kan niet worden vastgesteld dat het ongeval is veroorzaakt door een (deels) beslagen voorruit van verdachte. De in het dossier aanwezige foto van de beslagen voorruit van de auto is pas 18 minuten na het ongeval door de politie gemaakt. Het portier van de auto van verdachte heeft al die tijd open gestaan. Deze foto geeft derhalve geen waarheidsgetrouw beeld van de situatie tijdens het rijden en tijdens het ongeval.
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt en voornemens is het proces-verbaal van bevindingen met de foto’s van de condensvorming voor het bewijs te bezigen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht de zaak aan te houden en te verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde een getuige-deskundige te benoemen om te rapporteren over het ontstaan en verergeren van condensvorming tussen het moment van het ongeval en de bevindingen van de politie ter plaatse (met name het moment van het maken van de foto van de ruit).
De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252). Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en de afgelegde verklaringen niet is komen vaststaan dat verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte bij de politie af dat de voorruit van zijn voertuig deels beslagen was, hetgeen ook door de politie wordt geconstateerd als zij ter plaatse komen. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele constatering dat de voorruit van verdachte deels beslagen is geweest echter onvoldoende voor de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld en staat evenmin vast dat hierdoor het ongeval is ontstaan. Er kan immers niet met zekerheid worden vastgesteld in welke mate de ruit ten tijde van het ongeval beslagen was en in hoeverre dat heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De foto van de voorruit die zich in het dossier bevindt kan daartoe in elk geval niet dienen nu deze foto 18 minuten na het ongeval is gemaakt en aan de hand van deze foto niet zonder meer is vast te stellen hoe het zicht door de voorruit was op het moment van de aanrijding. De vraag of verdachte het slachtoffer had kunnen zien als zijn voorruit wel geheel schoon was geweest is op grond van dit dossier niet te beantwoorden. Verder heeft verdachte zelf verklaard dat hij wel de gehele rijbaan kon overzien, het tegendeel blijkt niet uit het dossier. Ook van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken. Gelet op het voorgaande zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 januari 2023, onder meer inhoudende:
Op het moment dat ik in de auto reed was de voorruit bijna helemaal schoon. De blower stond aan. U houdt mij mijn verklaring van 20 januari 2022 bij de politie voor (pagina 18 van het procesdossier vraag 2 en 3). U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat de voorruit niet helemaal ontwasemd was. Dat er bovenin nog wat zat. U vraagt in hoeverre de ruit bovenin beslagen was. Een beetje.
2. Een proces-verbaal van politie Noord-Nederland met PV-nummer PL0100-2021324305-1 (hierna: het procesdossier), opgemaakt en gesloten op 24 februari 2022 door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende:
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant1] en opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd procesdossier;
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 november 2021, opgemaakt door verbalisant[verbalisant 2] en opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend de verklaring van verdachte [verdachte] ;
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 januari 2022, opgemaakt door verbalisant
[verbalisant 1] en opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van verdachte [verdachte] :
  • een proces-verbaal van verhoor betrokkene d.d. 20 januari 2022, opgemaakt door verbalisant[verbalisant 1] en opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
  • een proces-verbaal onderzoek ongeval (VOA) met nummer 02.08.2022.16.00.5016 d.d.
3 augustus 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] .
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 26 november 2021 als bestuurder van een auto heeft gereden terwijl de binnenzijde van de voorruit van deze auto deels beslagen was waardoor het zicht vanuit de auto op de (rechter) zijkant van de weg (de berm) werd beperkt. Vervolgens is verdachte in botsing gekomen met een voetganger, [slachtoffer] , zijnde het slachtoffer. Als gevolg van deze botsing heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Artikel 5 WVW bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie. Het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de norm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Bij overtreding van artikel 5 WVW hoeft schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar niet te worden bewezen. Er moet sprake zijn van een concreet aan te duiden gevaar dat in strijd is met het verkeersbelang en daardoor redelijkerwijs is toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door deel te nemen aan het verkeer met een voorruit die niet in zijn geheel vrij was van condens en waardoor hij in elk geval geen volledig zicht had zoals hij zelf ook heeft erkend, gevaar heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het proces-verbaal onderzoek ongeval van het VOA blijkt, dat het schijnen van verlichting op een gecondenseerde voorruit strooilicht veroorzaakt doordat de lichtstralen worden gebroken op het condens, en dat het zeer goed mogelijk is dat verdachte mede hierdoor verblind is geraakt. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
hij op 26 november 2021 te Annerveenschekanaal, gemeente Aa en Hunze, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Eppinge, met dat voertuig heeft gereden
  • zonder voldoende zicht op de weg te hebben,
  • terwijl zich een voetganger bevond op of vlak naast de rijbaan van die Eppinge, waardoor eenverkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij die voetganger zeer ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet subsidiair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW zal worden veroordeeld tot een geldboete van
€ 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij bewezenverklaring van artikel 5 WVW te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 november 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door aan het verkeer deel te nemen terwijl hij onvoldoende vrij zicht had door zijn voorruit. Hierdoor heeft verdachte gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een aanrijding van het slachtoffer [slachtoffer] die naast de weg in de berm liep met haar hond. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeval zwaar gewond geraakt en ondervindt tot op heden de gevolgen van het verkeersongeval.
Artikel 5 WVW verbiedt iedere verkeersdeelnemer zich zo te gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. De op te leggen straf dient dan ook in het bijzonder gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat het verkeersongeval ook op verdachte een grote impact heeft gehad. Verdachte heeft zich het lot van het slachtoffer zeer aangetrokken en was merkbaar aangedaan. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank zal aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt. Om die reden is de rechtbank tevens van oordeel dat oplegging van een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid in onderhavige zaak niet passend is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 500,-, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, voldoende recht doet aan het bewezenverklaarde.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het subsidiair bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 500,-(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2023.
Mr. A. Jongsma en mr. E.P. van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.