ECLI:NL:RBNNE:2023:1574

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
22/3066
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om informatie onder de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 17 maart 2023, is de rechtbank van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ten onrechte heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiser geen verzoek is in de zin van de Wet open overheid (Woo). Eiser had op 19 januari 2022 een verzoek ingediend om stukken, maar verweerder weigerde dit verzoek te erkennen als een Wob-verzoek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 14 september 2022 is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser gericht was op publieke informatie en dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het verzoek niet als een Woo-verzoek kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder vernietigd moet worden en dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet open overheid en de rechten van burgers om informatie op te vragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(verweerder)
(gemachtigde: H. Roerig).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiser geen verzoek is in de zin van de Wet open overheid (Woo).
1.1
Verweerder heeft in het besluit van 29 april 2022 geconcludeerd dat het verzoek van eiser geen Wob-verzoek is. Verweerder heeft vervolgens besloten (een deel van) de door eiser verzochte stukken te verstrekken en de stukken niet ook openbaar inzichtelijk te maken.
1.2
Eiser heeft op 14 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
1.3
Met het bestreden besluit van 22 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het besluit van 29 april 2022 gebleven.
1.4
Bij brief van 17 oktober 2022 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
1.5
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 19 januari 2022 heeft eiser een verzoek om stukken ingediend bij verweerder.
2.2
Op 10 februari 2022 heeft verweerder aan eiser verzocht zijn verzoek te preciseren.
2.3
Bij e-mail van 18 februari 2022 heeft eiser gereageerd op het verzoek om precisering.
2.4
Eiser heeft op 7 maart 2022 beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een (primair) besluit.
2.5
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen een besluit van 7 maart 2022 bij uitspraak van 8 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een procesbelang.
2.6
De rechtbank heeft het verzet van eiser bij uitspraak van 19 augustus 2022 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 september 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Op 22 september 2022 heeft verweerder alsnog besloten op bezwaar. Het beroep van eiser heeft daarom ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege betrekking op dit alsnog genomen besluit. Om die reden behandelt de rechtbank in deze zaak het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 22 september 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat diens verzoek van 19 januari 2022 een Wob-verzoek is. Het betreft een verzoek om publieke informatie. Het verzoek is erop gericht er inzage in te verkrijgen of de gemeente willekeur heeft toegepast in haar besluitvorming ten aanzien van het opleggen van een last onder dwangsom en het verplichten tot het verwijderen van voorzieningen in een pand van eiser. Ook dient het verzoek ertoe er inzicht in te verkrijgen of een ambtsmisdrijf is gepleegd door een medewerker van de afdeling VTH, ofwel de gemeente Groningen. Verweerder heeft al stukken overgelegd, maar dit zijn niet alle stukken waar eiser om heeft verzocht.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van eiser geen Woo-verzoek is, omdat sprake is van uitzondering ii) zoals geformuleerd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in diens uitspraak van 20 mei 2020. [1] Eiser heeft gevraagd om informatie, vragen gesteld of alleen om toezending van de stukken gevraagd in een procedure waarin hij belanghebbende is. In zijn verzoek van 19 januari 2022 geeft eiser namelijk aan dat hij de stukken nodig heeft voor een zitting bij de rechtbank. De stukken die in die zaak van belang zijn heeft verweerder aan eiser toegestuurd.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.1
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit dateert van na inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022. De Woo voorziet niet in overgangsrecht, waardoor deze wet onmiddellijke werking heeft met ingang van 1 mei 2022. Dit betekent dat op besluiten die dateren van na 1 mei 2022 de bepalingen uit de Woo van toepassing zijn, ook als het Wob-verzoek, zoals in dit geval, is ingediend voor inwerkingtreding van de Woo. [2] In dit geschil ligt daarom de vraag voor of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiser geen Woo-verzoek is.
6.3.2
De Afdeling heeft ten aanzien van de Wob overwogen dat de hoofdregel is dat sprake is van een Wob-verzoek wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Awb of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij uitzondering i) kan worden gedacht aan het geval dat iemand inzage in zijn dossier of in zijn persoonsgegevens vraagt. In dat geval is het verzoek aan te merken als een verzoek om inzage als bedoeld in Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de
AVG (https://new.navigator.nl/openCitation/id1420defeec304923be59a8d1f434e3ae)) of een andere wettelijke regeling waarin een recht op inzage is opgenomen. Uitzondering ii) ziet op situaties waarin iemand bijvoorbeeld vraagt om informatie, vragen stelt of alleen om toezending van de stukken vraagt in een procedure waarin hij belanghebbende is. Bij uitzondering onder iii) kan worden gedacht aan de situatie waarin verzoeker aangeeft dat hij niet wil dat de informatie openbaar gemaakt wordt en alleen aan hem wordt verstrekt. Het is aan het bestuursorgaan om als de indiener een beroep heeft gedaan op de Wob aan het bestuursorgaan met een beroep op één van deze uitzonderingen deugdelijk te motiveren dat zich een uitzondering op de hoofdregel voordoet. Daarbij kan het op de weg van het bestuursorgaan liggen zich daarover eerst met de indiener te verstaan. De hoofdregel en de daarop geformuleerde uitzonderingen gelden ook als het verzoek alleen betrekking heeft op (persoons)gegevens van de verzoeker zelf. Wel kan het feit dat het verzoek alleen ziet op gegevens van de verzoeker zelf, een aanwijzing zijn dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Dit geldt in het bijzonder als inwilliging van het verzoek zou betekenen dat (gevoelige) persoonsgegevens van de verzoeker openbaar worden gemaakt. [3]
6.3.3
Een reactie op een verzoek, niet zijnde een Wob-verzoek, is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), mits voor dat verzoek geen andere wettelijke grondslag bestaat. [4]
6.3.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze rechtspraak zijn gelding heeft verloren ten aanzien van de vraag of sprake is van een verzoek in de zin van artikel 4.1, eerste lid, van de Woo.
6.3.5
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn email van 19 januari 2022 verzocht heeft om om informatie zoals vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, ofwel dat hij een verzoek om publieke informatie zoals bedoeld in artikel 4.1van de Woo, heeft gedaan. Eiser heeft niet gevraagd om inzage in zijn dossier of in zijn persoonsgegevens zodat van een verzoek op grond van de AVG niet sprake is en uitzondering i zich niet voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenmin deugdelijk gemotiveerd dat de uitzondering genoemd onder ii) in de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020 zich voordoet. In dat verband acht de rechtbank van belang dat eiser in zijn verzoek van 19 januari 2022 een specifiek beroep heeft gedaan op de Wob en dat hij dit in verdere communicatie alsook op de zitting nogmaals heeft benadrukt. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 20 mei 2020 heeft overwogen betekent het enkele feit dat eiser verzoekt om informatie met het oog op het gebruiken van die informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan niet dat geen sprake is van een Woo-verzoek. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser los van die procedure een separaat verzoek aan verweerder heeft gestuurd en dat niet is gebleken dat de door eiser verzochte stukken enkel zijn aan te merken als proces(stukken) in de procedure waarin eiser belanghebbende is. Verweerder heeft zich bovendien niet tot eiser gewend om te vragen naar het doel van zijn verzoek, hetgeen wel op verweerders weg had gelegen. Verweerders verzoek om precisering zag alleen op de inhoud van dat verzoek.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit van 22 september 2022 ten onrechte heeft geconcludeerd dat het verzoek van 19 januari 2022 geen Woo-verzoek is. Dit betekent eveneens dat de reactie van verweerder van 29 april 2022 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het betoog van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is gegrond, omdat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiser geen Woo-verzoek is. Dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met verbetering van de motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
8.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 6:20

3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Wet open overheid

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
document: een door een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, opgemaakt of ontvangen schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van dat orgaan, die persoon of dat college;
publieke informatie: informatie neergelegd in documenten die berusten bij een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, of informatie die krachtens artikel 2.3. door een bestuursorgaan kan worden gevorderd.

Artikel 4

1. Een ieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
Wet openbaarheid van bestuur (vervallen per 01-05-2022)

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.