ECLI:NL:RBNNE:2023:1654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
22/2733
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 21 april 2023, is het beroep van eiseres tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres had verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013, maar haar verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor compensatie, omdat de Belastingdienst niet onterecht had gehandeld en er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de compensatie terecht was, en dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Stojkovic en drs. E. Velsink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om eiseres compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek om compensatie met het besluit van 14 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft verweerder op 12 maart 2020 telefonisch verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013.
2.1.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 26 april 2021 geïnformeerd dat hij voorlopig geen reden zag om eiseres de forfaitair vastgestelde compensatie van € 30.000,- toe te kennen. In die brief heeft verweerder aangekondigd dat hij op een later moment een besluit zou nemen over de compensatie.
2.2.
Eiseres heeft op 6 juni 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van 26 april 2021.
2.3.
Verweerder heeft op 14 februari 2022 twee besluiten genomen. In het ene besluit heeft hij geweigerd om aan eiseres compensatie toe te kennen, omdat verweerder niet te streng was bij het uitvoeren van de regels van de kinderopvangtoeslag. In het andere besluit heeft verweerder geweigerd om de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013 te herzien, omdat hij bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over die jaren geen fouten heeft gemaakt.
2.4.
Op 17 februari 2022 heeft eiseres via haar gemachtigde verweerder geïnformeerd dat haar bezwaarschrift van 6 juni 2021 geacht moet worden te zijn gericht tegen de twee besluiten van 14 februari 2022.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder om eiseres geen compensatie toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Het besluit om geen compensatie toe te kennen moet worden onderscheiden van het besluit om de kinderopvangtoeslag niet te herzien. Met het bestreden besluit heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering om de kinderopvangtoeslag te herzien ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd en tijdens de zitting heeft zij bevestigd dat het beroep alleen is gericht op de weigering om compensatie toe te kennen. De rechtbank beoordeelt het deel van het bestreden besluit dat gaat over het herzieningsverzoek daarom niet.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Had verweerder eiseres compensatie moeten toekennen?
5. Eiseres voert aan dat er in het bijzonder ten aanzien van het toeslagjaar 2008 vooringenomen is gehandeld. De verlaging van de kinderopvangtoeslag op basis van non-respons is niet terecht. Verweerder heeft over dat jaar informatie opgevraagd en eiseres heeft daarop gereageerd. In de ogen van verweerder was de reactie niet volledig: over de laatste grofweg twee maanden was geen onderbouwing gegeven door eiseres. Daarover stelt eiseres dat dat niet het geval is nu zij op verzoek van verweerder heeft aangegeven waar de buitenschoolse opvang werd afgenomen en welke kosten zij daarvoor heeft gemaakt. Door vervolgens over te gaan tot het verlagen van de kinderopvangtoeslag over 2008 heeft verweerder vooringenomen gehandeld.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet het slachtoffer is geworden van institutionele vooringenomenheid. Omdat eiseres de opvanggegevens van de buitenschoolse opvang niet heeft aangetoond en onderbouwd met een jaaropgave van een kinderopvanginstelling, heeft verweerder over de betreffende periode geen recht op kinderopvangtoeslag kunnen vaststellen. Verweerder heeft daarom alleen kinderopvangtoeslag over 2008 toegekend voor de periode 1 januari tot en met 18 november. Van institutioneel vooringenomen handelen is geen sprake als verweerder een (reguliere) controle heeft ingesteld naar de naleving van de wettelijke regels voor de toepassing van de kinderopvangtoeslag en daarbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen. Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan toch geoordeeld zou kunnen worden dat er sprake is geweest van vooringenomenheid.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.1.
Bestaande herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
5.2.2.
Uit artikel 2.1 van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan (kort samengevat:) een aanvrager die schade heeft geleden doordat er sprake was van institutionele vooringenomenheid, of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Eiseres is van mening dat zij het slachtoffer is geworden van institutionele vooringenomenheid.
5.2.3.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1 van de Wht [1] is toegelicht dat van institutionele vooringenomenheid in een onderzoek op twee niveaus sprake kan zijn geweest. Ten eerste kan dit – zoals bij de zogenoemde CAF 11-zaak – hebben plaatsgevonden op groepsniveau. Ten tweede kan dit hebben plaatsgevonden op het niveau van een individuele ouder. Het gaat om institutionele vooringenomenheid zoals is beschreven in het interim-advies Omzien in verwondering en het eindadvies Omzien in verwondering 2 van de Adviescommissie uitvoering toeslagen. Wat betreft de institutionele vooringenomenheid van verweerder gaat het niet alleen om collectieve stopzetting van de kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande individuele beoordeling, maar vooral ook om het opvragen bij belanghebbenden van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren; gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met soms een tweede controle, wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing van de aanspraak kinderopvangtoeslag was gevonden. Ook was sprake van het niet nader opvragen van informatie bij belanghebbenden bij een gebleken tekortkoming daarin en het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken. Met een zerotolerance-onderzoek wordt, conform de beschrijving van die Adviescommissie uitvoering toeslagen, een aanpak bedoeld waarbij op excessieve wijze strikt werd gehandhaafd, vanuit de gedachte dat iedere gebleken overtreding of onregelmatigheid een indicatie was van stelselmatig misbruik of fraude. Voor de beoordeling van de vergelijkbaarheid met de CAF 11-zaak, waarin de institutionele vooringenomenheid aanwezig is geoordeeld, gaat het niet om de optelsom van de genoemde kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een dossier van een belanghebbende. Ieder element afzonderlijk hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op institutionele vooringenomenheid, net zomin als dat het ontbreken van een van deze elementen wijst op de afwezigheid daarvan. Juist de samenhang vormt een aanwijzing dat belanghebbenden mogelijk op voorhand reeds werden verdacht van misbruik, zonder dat zij een reële mogelijkheid kregen om zich daartegen te verweren, tot het tegendeel bleek uit het feit dat niets kon worden gevonden. Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid.
5.2.4.
Eiseres voert aan dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld omdat zij wel een schriftelijke onderbouwing heeft gegeven van de laatste anderhalve maand opvang in 2008 en omdat verweerder de definitieve berekening heeft gemaakt zonder nogmaals om de relevante jaaropgave te vragen. Verweerder en eiseres verschillen van mening over de vraag of eiseres de noodzakelijke bijlagen heeft toegestuurd, die nodig zijn om de hoogte van de kinderopvangtoeslag te bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op die vraag een rol spelen bij de beoordeling van de herziening van de kinderopvangtoeslag, die in deze procedure niet ter discussie staat. Aan dat antwoord kan echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend voor wat betreft het recht op compensatie. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag over 2008 namelijk alleen gedeeltelijk herzien omdat eiseres volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar het volledige jaar recht op had. In het kader van een reguliere, individuele controle op de naleving van de wettelijke regels voor de kinderopvangtoeslag, heeft verweerder eiseres bij brief van 8 september 2010 in de gelegenheid gesteld om de opvangkosten en de periode van buitenschoolse omvang nader te onderbouwen, nadat op grond van gegevens die eiseres eerder had gestuurd bleek dat aanvullende gegevens nodig waren. Er was geen sprake van het opvragen van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten. Ook is er geen sprake van excessieve handhaving. Verweerder heeft namelijk het recht op kinderopvangtoeslag niet voor het gehele jaar op nihil vastgesteld, maar alleen voor de beperkte periode waarover eiseres volgens hem geen onderbouwing heeft aangeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze handelswijze van verweerder niet worden gelijkgesteld met institutionele vooringenomenheid zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wht. Eiseres heeft ook overigens geen aanknopingspunten gegeven om te oordelen dat zij daarvan het slachtoffer is geworden.
5.2.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen compensatie krijgt in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1.
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
2. De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
5. De compensatie en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade blijven achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien of voor zover aan de aanvrager een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6 is toegekend.
Artikel 9.2. Inwerkingtreding
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en werkt terug ten aanzien van:
(…)
e. de artikelen 2.1 tot en met 2.6, 2.7, met uitzondering van het tweede lid, tweede en derde zin, 2.8, 2.9, 2.18, 2.21, 5.1, 5.2, 6.1, eerste lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste en derde lid, en 2.6, eerste en derde lid, 6.2, eerste lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en artikel 2.6, eerste lid, 6.3, 6.7, 6.8, eerste lid, en zevende en achtste lid juncto eerste lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van de artikelen 2.1, 2.6, 2.7, eerste lid, 2.8 en 2.18, 6.9, eerste tot en met derde lid, 6.12, eerste lid, en elfde lid, met betrekking tot nadere regels ter uitvoering van het eerste lid, 8.2, onderdeel A, 8.5 en 8.6 tot en met 26 januari 2021;
(…)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, blz. 70 en 71.