ECLI:NL:RBNNE:2023:1841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
18-220502-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met mishandeling en vernieling van een auto in Stadskanaal

Op 9 maart 2019 heeft de verdachte in Stadskanaal openlijk geweld gepleegd tegen een persoon en een auto. Het slachtoffer, die onder invloed van alcohol was, heeft verklaard dat hij mishandeld werd door de verdachte en anderen, waarbij hij licht lichamelijk letsel opliep. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij slechts een duw heeft gegeven en mogelijk een schoppende beweging heeft gemaakt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, wat blijkt uit getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en heeft een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade, in totaal € 11.375,38, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.220502.19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 mei 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2023.
De verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2019 te Stadskanaal, op of aan de openbare weg, te weten op (een oprit gelegen aan) de [adres] aldaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten tegen [slachtoffer] en/of een goed, te weten een auto (Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] ), door:
  • op/tegen het gezicht, althans elders tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te stompen en/of teslaan en/of
  • tegen het hoofd, althans elders tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappenen/of
  • tegen de spiegel(s) en/of de ruit(en) en/of de bestuurderskant van voornoemde auto te slaan en/ofte schoppen (terwijl die [slachtoffer] zich in die auto bevond).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde, waarbij verdachte niet het openlijk geweld tegen de auto heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te hebben geduwd en mogelijk een trappende beweging te hebben gemaakt. Voor het overige ontkent verdachte geweldhandelingen te hebben verricht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte ter zitting van 25 april 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 maart 2019 was ik op het feest aan de [adres] in Stadskanaal. Toen werd ik ook wel [verdachte] genoemd. We liepen op [slachtoffer] af om hem weg te sturen. Iemand anders gaf toen de eerste tik. Ik bleef daar op de oprit staan. Ik heb wel geduwd. Het kan zijn dat ik een schoppende beweging heb gemaakt.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart2019, opgenomen op pagina 142 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019060175 d.d. 6 mei 2019, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: "Een leren hesje, kort haar, smal postuur, kleiner dan ik, tussen 30 en 40 jaar oud en wat tatoeages." Dit komt uit een verklaring. Wie is dat?
A: Dat ben ik.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 maart 2019,opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Hij verklaarde over het incident, dat plaatsvond op de [adres] te Stadskanaal, op 9 maart 2019 tussen 01:30 uur en 02:10 uur. Zij stonden dus op de oprit. Ook werden zij direct agressief naar mij. [medeverdachte] duwde mij direct, hij haalde ook uit. Vervolgens begon iedereen zich ermee te bemoeien. Hiermee bedoel ik dat iedereen op mij begon in te slaan. Uiteindelijk kom ik ten val, ik vermoed dat dit gebeurd is door een vuistslag in mijn gezicht. Op het moment dat ik nog sta ben ik omcirkeld door die 15 personen. Ik word geschopt en geslagen. Ik ken maar 2 personen uit deze groep, namelijk [medeverdachte] en [naam] . Ik zag dat zowel [medeverdachte] als [naam] mij hebben geschopt en geslagen. Ik weet nog dat de eerste klap tegen mijn hoofd door
[medeverdachte] is gegeven, dit was een vuistslag. Als ik op de grond lig blijven ze mij schoppen en slaan, ook [medeverdachte] en [naam] . Ik weet nog dat [naam] mij een trap tegen mijn hoofd gaf. Ik ben omhoog gesprongen en snel in mijn auto gesprongen. Ik zie dat de personen die ook op de oprit staan zich rondom mijn auto plaatsen. Vervolgens zie ik ook dat [naam] en [medeverdachte] in de kring staan. Ik zie dat ze als gekken tegen mijn auto schoppen en slaan. Mijn spiegels zijn er afgeslagen en mijn achterruit is ingeslagen. (...)
Er was ook nog een jongen bij met een leren hesje, kort haar, smal postuur. Kleiner dan ik ben, ik ben zelf 1.86 meter lang. Ik schat hem tussen de 30 en de 40 jaar. Deze personen hebben mij ook geslagen en geschopt. (...)
Mijn auto is voor onderzoek in beslag genomen.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 maart 2019,opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik zag dat er allemaal mensen buiten stonden en een auto voor de inrit van de [adres] . Ik zag [slachtoffer] op de grond liggen. Ik zag dat er meerdere mensen op hem intrapten. Ik heb gezien dat hij tegen zijn hoofd werd getrapt. Ik weet niet zeker of [verdachte] ook echt het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 maart 2019,opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Wij waren bij het feestje van [naam] en [medeverdachte] . Op het moment dat ik vanaf de tent over de oprit naar de straat liep, zag ik een man op me af komen. Dit was een dunne man, van ongeveer 34 à 39 jaar oud, ongeveer 1.67 meter lang, met blond haar en tatoeages. Ik hoorde hem tegen zijn vrouw roepen: "Kom op de politie komt er aan, we moeten nu weg anders raken we alles kwijt." Ik hoorde hem trots tegen me zeggen: "We hebben hem goed te pakken gehad." Ik weet dat deze man ook familie van [naam] was.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 maart 2019,opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
0: Jij bent getuige geweest van het hele gebeuren van zaterdag 9 maart 2019 te [adres] te Stadskanaal.
V: Je hebt het dan over [slachtoffer] ?
A: Ja over [slachtoffer] .
A: Hij had weer eerst een woordenwisseling met [verdachte] en [medeverdachte] en wat drukkerij. [medeverdachte] en [verdachte] kwamen er weer aan en begonnen op hem in te trappen. Ik zag dat hij zo binnen 2 minuten ongeveer in zijn auto kon komen.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2019,opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 10 maart 2019 onderzocht ik de in beslag genomen personenauto, Volkswagen
Golf met het kenteken [kenteken] , op de opslaglocatie. Ik zag dat deze Volkswagen Golf beschadigd was. Ik zag dat de achterruit eruit lag. In de auto zag ik glassplinters liggen die van de achterruit afkomstig waren. Ik zag dat er een flinke deuk in het linkervoorportier zat. Ik zag dat de linkerbuitenspiegel verdraaid en beschadigd was.
8.
Een geneeskundige verklaring, op 18 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door arts G.J.J.
Botterblom, opgenomen op pagina 65 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend zijn verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel: bloeduitstorting bovenop het hoofd. Linkerjukbeen drukpijn.
Rechteroog zwelling. Rechterribben drukpijnlijk. Rechterschouder drukpijn. Rechterbovenbeen zwelling.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11/3/2019.
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.). Er is waarschijnlijk sprake van een hersenschudding.
Geschatte duur van de genezing: 1-2 weken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het besprokene ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte verklaart een van de personen uit de groep te zijn geweest die op de betreffende oprit de confrontatie met aangever heeft gezocht. Verdachte verklaart hierop volgend een duw te hebben uitgedeeld en mogelijk een schoppende/trappende beweging te hebben gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat, blijkens getuigenverklaringen, het aandeel van verdachte ten aanzien van de geweldshandelingen jegens aangever omvangrijker is geweest dan verdachte aangeeft. Immers hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 3] waargenomen dat verdachte aangever, al dan niet tegen het hoofd, heeft geschopt. Daarbij komt dat aangever in zijn verklaring personen omschrijft die hem hebben geschopt en geslagen. Een van deze personen komt overeen met het signalement van verdachte. Voorts verklaart getuige [getuige 2] dat een man, met vergelijkbare uiterlijke kenmerken als verdachte, tegen haar heeft gezegd: "We hebben hem goed te pakken gehad." Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte actief aan de geweldspleging heeft deelgenomen door aangever te schoppen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2019 te Stadskanaal, aan de openbare weg, te weten een oprit gelegen aan de [adres] aldaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en een auto (Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] ), door:
  • tegen het hoofd, althans elders tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te stompen, te slaan en teschoppen en
  • tegen de spiegels en de ruiten en de bestuurderskant van voornoemde auto te slaan en teschoppen (terwijl die [slachtoffer] zich in die auto bevond).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren. De officier van justitie neemt daarbij in ogenschouw dat het weliswaar een ernstig feit betreft, maar dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het tijdsverloop niet meer passend is.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft niet inhoudelijk gereageerd op de door de officier van justitie gevorderde strafeis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 9 maart 2019 in Stadskanaal schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer eerst is mishandeld en vervolgens zijn auto is vernield. Onder invloed van de nodige alcohol heeft verdachte hier aan bijgedragen. Het slachtoffer heeft aan het voorval licht lichamelijk letsel overgehouden. Zijn auto heeft door het incident flinke schade opgelopen. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer zich als gevolg van de belaging langdurig zeer onveilig heeft gevoeld. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft ook naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte gekeken. De reclassering is er recentelijk niet in geslaagd een adviesrapportage over verdachte op te stellen. Op zitting is naar voren gekomen dat verdachte momenteel zijn leven op de rit heeft. Daarnaast volgt uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 17 maart 2023 dat verdachte, nadat het onderhavige strafbare feit heeft plaatsgevonden, niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, acht de rechtbank in beginsel slechts oplegging van een onvoorwaardelijke straf toepasselijk. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de sanctie de door de officier van justitie geëiste straf als uitgangspunt nemen. Gelet op het tijdsverloop van de zaak – sinds de pleegdatum van het misdrijf zijn er ten tijde van de berechting ruim vier jaren verstreken – en het feit dat verdachte in de tussentijd niet opnieuw de fout is ingegaan, ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf geheel in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van tachtig uren met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.875,38 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de materiële schade de vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen – ten aanzien van de boxershort en de spijkerbroek voor een totaalbedrag van € 85,- – met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van hoofdelijkheid. Voorts dient de gevorderde materiële schade aangaande de auto – ten bedrage van € 9.730,38 – niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de reparatiekosten daarvan en dit derhalve een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
Ten aanzien van het immateriële gedeelte heeft de officier van justitie aangevoerd de vordering toe te wijzen voor een bedrag ter hoogte van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting niet inhoudelijk gereageerd op de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de vordering van de benadeelde partij niet heeft betwist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan het standpunt van de officier van justitie, voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering zal, gelet op het voorgaande, daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 maart 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 11.375,38 (zegge: elfduizend driehonderdvijfenzeventig euro en achtendertigeurocent), bestaande uit € 9.875,38 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade; - de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.375,38 (zegge: elfduizend driehonderdvijfenzeventig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 9.875,38 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 91 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2023.
Mr. H. van der Werff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.