ECLI:NL:RBNNE:2023:1849

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/2497
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering verbeurde dwangsom en proceskostenveroordeling

Op 1 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf besloten tot invordering van een dwangsom van € 17.500,- omdat verzoekster, handelend onder de naam [verzoekster], schroot inzamelde op een perceel en daarmee niet voldeed aan een eerder opgelegde last onder dwangsom. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard op 23 mei 2022. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 13 april 2023 heeft verweerder echter meegedeeld dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom was verjaard en dat zij afzag van invordering. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de betaalde griffiekosten en proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-, dat aan de rechtsbijstandverlener moet worden betaald, aangezien verzoekster een toevoeging heeft ontvangen. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], handelend onder de naam [verzoekster], uit [plaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. A.J. Roos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, verweerder
(gemachtigde: J. van Weperen).

Procesverloop

1. Op 1 november 2021 heeft verweerder besloten tot invordering van een dwangsom van € 17.500,- omdat eiseres schroot inzamelde op het perceel aan de [adres] en daarmee niet voldaan werd aan de op 24 juni 2021 opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
In het besluit van 23 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
Op 13 april 2023 heeft verweerder meegedeeld dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom is verjaard en dat verweerder daarom afziet van invordering.
1.4.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.5.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.6.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij bereid is de betaalde griffiekosten en de proceskosten te vergoeden.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3.1.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3.2.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
3.3.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
3.4.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.