ECLI:NL:RBNNE:2023:1989

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/1365
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving bedrijfsactiviteiten in strijd met woonbestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving van bedrijfsactiviteiten op een perceel met woonbestemming beoordeeld. Eiseres had op 23 augustus 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen activiteiten die volgens haar in strijd waren met de woonbestemming. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had dit verzoek op 8 oktober 2021 afgewezen, met de stelling dat er geen overtreding van het bestemmingsplan was geconstateerd. Eiseres was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank heeft op 19 april 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het gebruik van het perceel. Eiseres heeft hinder ondervonden van de activiteiten die door een derde op het perceel worden uitgevoerd, en de rechtbank oordeelt dat de bedrijfsactiviteiten in strijd zijn met de woonbestemming zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van het college. Het college moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is verplicht om de proceskosten en het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De rechtbank benadrukt dat het college deugdelijk moet motiveren waarom het al dan niet handhavend optreedt in het nieuwe besluit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigde: mr. drs. I. Simonides).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek van 23 augustus 2021 om handhavend op te treden tegen bedrijfsactiviteiten die in strijd met de woonbestemming zouden plaatvinden op het perceel aan de [adres] in [plaats].
1.1.
Het college heeft dit verzoek op 8 oktober 2021 afgewezen omdat er geen overtreding van het bestemmingsplan is geconstateerd. De ruimtelijke uitstraling van de activiteiten is volgens het college passend binnen de woonbestemming. Met het bestreden besluit van 7 maart 2022 op het bezwaar van eiseres, is het college bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college met J.K. de Vries.
1.4.
Derde-belanghebbende (derde) is in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan de procedure maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen bedrijfsactiviteiten die in strijd met de woonbestemming zouden plaatvinden op het perceel aan de [adres] in [plaats]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college voldoende onderzoek verricht?
4. Eiseres voert aan dat zij hinder ondervindt van de activiteiten die door de derde worden verricht op het perceel aan de [adres] in [plaats] in het kader van hun bedrijf in zonwering, raamdecoratie en rolluiken. De activiteiten die volgens eiseres tot geluidsoverlast leiden zijn het afleveren van goederen, het ophangen van zonwering om te drogen, (telefonische) communicatie over de bedrijfsvoering, het plaatsen en verwijderen van ladders op en van de bedrijfsbus en geluid veroorzaakt door werkzaamheden aan de zonwering. Daarnaast vinden de activiteiten regelmatig voor de oprit van eiseres plaats. Volgens eiseres is het onderzoek van het college te summier geweest. De frequenties van het laden en lossen vanuit de woning is vaker dan het college aanneemt en het college heeft zonder onderzoek gesteld dat niet wordt getimmerd, gezaagd en geboord. De meldingen van eiseres en de foto’s die zij heeft toegestuurd hadden aanleiding kunnen vormen voor een zorgvuldiger onderzoek.
4.1.
Het college stelt dat de toezichthouder een groot aantal keren ter plaatse is geweest om de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten vast te stellen. Ook is de derde tijdens de hoorzitting in bezwaar, uitgebreid bevraagd over de activiteiten.
4.2.
Deze grond van eiseres slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft verricht naar het gebruik van het perceel aan de [adres] in [plaats]. Hier woont de derde. Op het perceel is Own Design ingeschreven, een bedrijf in montage, reiniging, onderhoud en opslag van zonwering, raamdecoratie en rolluiken. De toezichthouder heeft tussen het moment van het indienen van het verzoek op 23 augustus 2021 en het primaire besluit van 8 oktober 2021, 5 onaangekondigde bezoeken aan het perceel gebracht op verschillende tijdstippen. Het college heeft bij zijn beoordeling ook de controles betrokken die zijn uitgevoerd voorafgaand aan het verzoek om handhaving. Na het indienen van het bezwaarschrift heeft de toezichthouder opnieuw een bezoek gebracht aan de locatie. De bevindingen die gedaan zijn door de toezichthouder, komen grotendeels overeen met de meldingen die eiseres heeft gedaan en hetgeen de derde in de bezwaarprocedure heeft meegedeeld. Tussen partijen bestaat discussie over de frequentie van de verrichte activiteiten maar niet ter discussie staat dat op het perceel zonwering van klanten te drogen worden gehangen en er goederen voor het bedrijf worden geleverd. De geleverde goederen worden na ontvangst in de bedrijfsbus opgeslagen. De bedrijfsbus wordt geparkeerd op het eigen terrein van de woning aan de [adres]. Verder staat niet ter discussie dat de reiniging van de zonwering en de overige opslag elders plaats vindt. Het college heeft niet geconstateerd dat er op het perceel goederen werden bewerkt of konden worden bewerkt. Eiseres heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Haar enkele verklaring dat zij af en toe zaaggeluiden hoort, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat er ook zonwering op het perceel bewerkt wordt.
Is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
5. Eiseres voert verder aan dat er sprake is van strijd met de woonbestemming. Daarvoor is ook relevant dat de werkzaamheden in het kader van een bedrijf worden gedaan.
5.1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken. Dat is geregeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag welk gebruik van de gronden in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Omwille van de rechtszekerheid moet een planregel zo veel mogelijk letterlijk worden uitgelegd.
5.2.
Het perceel aan de [adres] in [plaats] ligt in het bestemmingsplan [naam] en heeft daarin de bestemming Wonen. In lid 11.5 van de planregels is bepaald dat het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit niet uitdrukkelijk op grond van lid 11.1 is toegestaan, in strijd is met de woonbestemming. Het college heeft de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels, in die zin dat kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten onder voorwaarden kunnen worden toegestaan.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Er wordt gewoond in overeenstemming met de bestemming maar niet ter discussie staat dat op het perceel aan de [adres] in [plaats] een bedrijf ingeschreven is en dat er bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Conform de letterlijke uitleg van de betrokken planregel zijn bedrijfsmatige activiteiten niet bij recht toegestaan. Dat de ter plaatse verrichte bedrijfsmatige activiteiten de ruimtelijke uitstraling van de woonbestemming niet zouden aantasten zoals het college stelt, doet niet af het feit dat de planwetgever in lid 11.5 bedrijfsmatige activiteiten, anders dan uitdrukkelijk genoemd in lid 11.1, als gebruik in strijd met het bestemmingsplan heeft aangemerkt. De door de derde verrichte bedrijfsmatige activiteiten vallen niet onder lid 11.1. Dat betekent dat het bedrijfsmatig gebruik van het perceel door de derde ten behoeve van Own Design, niet in overeenstemming is met de woonbestemming als bedoeld in artikel 11 van de planregels. Het college heeft daarom in het bestreden besluit zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft het verzoek om handhaving van eiseres op onjuiste gronden afgewezen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het verzoek om handhaving te nemen. Dit omdat het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar deugdelijk zal moeten motiveren waarom van handhavend optreden wordt afgezien of handhavend zal moeten optreden.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Het college zal daarover moeten beslissen met het nieuw te nemen besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 maart 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3010