ECLI:NL:RBNNE:2023:2040

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
18-032053-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing met geweld tijdens een tankstationoverval

Op 19 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, heeft op 25 januari 2023 geprobeerd een tankstation te overvallen. Hij betrad het tankstation met een mes en bedreigde de medewerker met de woorden "ik wil al je geld". De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid, omdat de medewerker weigerde geld te geven en de verdachte weggestuurd heeft. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte van de medewerker.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 245 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder het volgen van een klinische behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de medewerker van het tankstation, behandeld. De vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van € 1.000, terwijl de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk is verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een reclasseringstraject. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel afgewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.032053.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 mei 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.A.E.J. Koster, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2023 te [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het tankstation [bedrijf] gelegen aan de [adres] in [adres] , in elk geval aan dat tankstation [bedrijf] en/of een derde toebehoorde(n)
  • met gezichts- en/of hoofdbedekking op (een hoodie) dat tankstation [bedrijf] binnen is gegaan
  • een (groot) (vlees)mes heeft gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer]
  • ( daarbij) de woorden "ik wil al je geld" en/of woorden van gelijke afpersende en/of bedreigendestrekking heeft gezegd en/of geroepen naar die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 januari 2023,opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023022862 van 22 februari 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2023 te [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan het tankstation [bedrijf] gelegen aan de [adres] in [adres] toebehoorde
  • met gezichts- en/of hoofdbedekking op (een hoodie) dat tankstation [bedrijf] binnen is gegaan
  • een mes heeft getoond aan die [slachtoffer] - daarbij de woorden "ik wil al je geld" heeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. poging tot afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 253 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om eerder dan de gebruikelijke termijn van 14 dagen uitspraak te doen, zodat verdachte op 23 mei 2023 kan worden opgenomen in
[instelling] .
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting aan de rechtbank en de verdediging heeft laten weten dat de door hem genoemde datum niet klopt en dat verdachte eerst op 30 mei 2023 opgenomen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een tankstation te overvallen, door een mes te tonen aan de medewerker van het tankstation en hem te zeggen dat hij al zijn geld wilde hebben. Het is niet aan verdachte te danken dat de overval niet is voltooid; de medewerker weigerde geld te geven en heeft verdachte weggestuurd. Het ging verdachte alleen om snel financieel gewin en hij heeft daarbij niet stilgestaan bij de angstgevoelens die hierdoor bij de medewerker zijn ontstaan. Ook zorgen dit soort feiten in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit dan ook zwaar aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf onder meer rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS, die uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden voor een voltooide overval. De rechtbank gaat echter van een gevangenisstraf van lagere duur uit, nu het bij een poging is gebleven, waarbij verdachte na een resolute weigering van de medewerker van het tankstation om op de wensen van verdachte in te gaan zich meteen liet wegsturen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte problemen heeft op vrijwel alle leefgebieden, waaronder verslavingsproblematiek, en dat hij zich realiseert dat hij patronen moet doorbreken om deze problemen het hoofd te bieden. Het recidiverisico wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat. De reclassering heeft een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met daaraan gekoppeld verschillende bijzondere voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat verdachte zich klinisch zal laten behandelen in [instelling] . Verdachte heeft zich bereid verklaard om aan de voorgestelde voorwaarden mee te werken. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte het voorgestelde reclasseringstraject volgt ter voorkoming van recidive en zal daarom een groot gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 245 dagen voorwaardelijk en daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank overweegt daarbij dat het niet de bedoeling van de rechtbank is dat het op te leggen onvoorwaardelijke strafdeel langer is dan de duur van het voorarrest. De rechtbank heeft berekend dat het voorarrest 120 dagen heeft geduurd tot de opnamedatum in [instelling] van 30 mei 2023.
De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld tot hoog en de rechtbank stelt vast dat de verslaving van verdachte op dit moment onbehandeld is. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte onder deze omstandigheden wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de hierna genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 334 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • € 20: twee keer reiskosten [adres] – [adres] .
  • € 50: drie keer reiskosten [adres] – [adres] .
  • € 264: drie keer acht uren niet kunnen werken.
De immateriële schade is als volgt opgebouwd:
- € 1000: € 1000: vier weken niet kunnen werken. - € 500: mentale klachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende onderbouwd is en hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze onvoldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich niet verzet tegen toewijzing tot een bedrag van € 1000.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte tot € 1.000 niet door verdachte is betwist en die door de rechtbank in zoverre ook niet kennelijk onredelijk wordt geacht, zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 januari 2023. De rechtbank zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 245 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclasseringvan Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op het adres Laan Corpus den Hoorn 102 te Groningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich gedurende een jaar, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt,zal laten opnemen in [instelling] althans een soortgelijke intramurale instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Verdachte zal op 30 mei 2023 door DV&O worden vervoerd naar [instelling] , [adres] , waar de opname start om 10:00 uur.Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich aansluitend aan de klinische behandeling onder behandeling zal stellenvan de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde, indien de reclassering dit nodig acht, gedurende de gehele proeftijd of zoveelkorter als de reclassering dit nodig vindt, aansluitend aan de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
dat de veroordeelde meewerkt aan dagbesteding ten behoeve van het opbouwen van structuur.Dagbesteding kan zowel betaalde als onbetaalde werkzaamheden evenals het volgen van een opleiding inhouden.
dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen vanafbetalingsregelingen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol, zolang dereclassering dit nodig acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine-, adem- en speekselonderzoek. De reclassering bepaalt welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. In geval van geconstateerd gebruik houdt de veroordeelde zich aan de aanwijzingen van de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1000,-- (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige ten aanzien van de materiële schade nietontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige ten aanzien van de immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1000,-- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 mei 2023.