Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota bepleit dat de verklaringen van aangeefster bij de politie moeten worden uitgesloten van het bewijs, voor zover deze niet audiovisueel zijn vastgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’(hierna: de Aanwijzing) weliswaar niet meer gold ten tijde van de verhoren van aangeefster, maar dat het niet audiovisueel registreren van die verhoren raakt aan de belangen van een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De politie heeft nagelaten om de verhoren van aangeefster op beeld vast te leggen zodanig dat niet alleen zij maar ook de ruimte waarin zij zich bevond goed zichtbaar was. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en verdachte is daarmee, gelet op artikel 6 EVRM getroffen in haar verdedigingsbelang. Doordat de verhoren niet op beeld zijn vastgelegd is in de eerste plaats aan de verdediging de kans ontnomen om de beelden te laten analyseren door een gedragsdeskundige die mogelijk iets had kunnen onderzoeken ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. In de tweede plaats kan niet worden gecontroleerd of het aangeefster zelf is geweest, die alleen, zonder aanwezigheid van anderen, haar verklaring(en) heeft afgelegd.
Daarnaast heeft de raadsman gepleit voor bewijsuitsluiting van alle verklaringen van aangeefster, nu de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (hierna: LEBZ) niet is geconsulteerd in onderhavige zaak, terwijl dit wel had gemoeten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat in de Politie-instructie Zeden Kinderpornografie en Kindersekstoerisme is opgenomen dat de LEBZ wordt geconsulteerd bij onder andere herinneringen aan zaken die zich meer dan acht jaar geleden zouden hebben voorgedaan. Dit is in deze zaak niet gebeurd. De verklaringen van aangeefster moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 3 ten laste gelegde, ingeval de verklaringen van aangeefster niet worden uitgesloten van het bewijs, op het standpunt gesteld dat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd -kort en zakelijk weergegeven- dat de verklaringen van aangeefster tegenstrijdig en onvoldoende consistent zijn en daarmee niet aan het bewijs ten grondslag kunnen worden gelegd. Zowel ten aanzien van de momenten waarop de handelingen plaatsvonden als de feitelijke handelingen zelf heeft aangeefster wisselend verklaard. Daarnaast bevindt zich in het dossier geen objectief steunbewijs voor significante onderdelen van de tenlastelegging.
Oordeel van de rechtbank
Verweer audiovisueel registreren verhoren
De rechtbank stelt vast dat op grond van de Aanwijzing een audiovisuele registratie had dienen plaats te vinden. Het gaat in deze zaak immers om verdenking van seksueel misbruik binnen een afhankelijkheidsrelatie, alsook om een minderjarige aangeefster. De Aanwijzing gold tot 1 mei 2021. Hoewel een verplichting op grond van de Aanwijzing ten tijde van het verhoor van aangeefster derhalve niet meer gold, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de achtergrond van het audiovisueel registreren van verhoren -zijnde zowel het belang van de waarheidsvinding (de toetsbaarheid van de verhoren) alsook voorkoming van secundaire victimisatie- dat in een zaak als de onderhavige het verhoor van aangeefster audiovisueel geregistreerd had dienen te worden.
De reden voor het niet audiovisueel registreren van het verhoor van aangeefster is gelegen in maatregelen die ten tijde van het verhoor golden in verband met de coronapandemie. Uit het procesverbaal van aangifte blijkt (pagina’s 29 en 46) dat aangeefster door de zedenrechercheurs ‘middels beeldbellen’ is gehoord en daardoor niet te zien is op de AVR- registratie. De rechtbank begrijpt hieruit dat verbalisanten ten tijde van het verhoor een verbinding met aangeefster hadden met zowel beeld als geluid, maar dat de vastlegging van het verhoor in de politiesystemen enkel auditief geweest.
Ten tijde van het opnemen van de aangifte was de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid van toepassing. Op grond van artikel 27 lid 1 van deze wet kon, indien dit noodzakelijk was in verband met de uitbraak van corona, voor het horen van personen, in plaats van videoconferentie, ook gebruik worden gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het horen van aangeefster middels beeldbellen op grond van deze tijdelijke wet was toegestaan.
Nu bij wet was voorzien in de wijze waarop het verhoor heeft plaatsgevonden, kan niet gesproken worden van verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verhoor kan daarmee de rechtmatigheidstoets doorstaan.
De rechtbank merkt nog op dat ook wanneer zij zou uitgaan van een schending van vormvoorschriften, toetsing aan de beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv, niet zou leiden tot bewijsuitsluiting. Het niet audiovisueel registreren van het verhoor van aangeefster is niet zodanig ernstig dat dit moet leiden tot het vergaande gevolg van bewijsuitsluiting.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het niet audiovisueel registreren van het verhoor van aangeefster heeft geleid tot een schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces. Bij deze beoordeling heeft te gelden dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dient te worden bezien of de procedure als geheel eerlijk is geweest. De rechtbank stelt in dit verband onder meer vast dat aangeefster op 21 september 2022 door de rechter-commissaris in bijzijn van de raadsman van verdachte is gehoord en dat de raadsman namens verdachte uitgebreid vragen heeft gesteld aan aangeefster. Tijdens dit verhoor is veelvuldig verwezen naar de gedane aangifte en heeft [slachtoffer] in dat kader op alle vragen antwoord gegeven. Van een serieuze twijfel bij de verdediging over de identiteit van de gehoorde persoon ten tijde van de aangifte, gaat de rechtbank dan ook niet uit. Evenmin ziet de rechtbank na het verhoor van aangeefster bij de rechter-commissaris aanleiding voor twijfel aan de vraag of zij haar verklaring bij de politie in vrijheid heeft afgelegd. Alles in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat van schending van het recht op een eerlijk proces geen sprake is. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank zal hierna bij de weging van de bewijsmiddelen overgaan tot de inhoudelijke toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Verweer consultatie Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken
De rechtbank stelt met betrekking tot dit verweer voorop dat van een situatie waarin volgens de
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (geldend van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2016) een verplichte consultatie dient plaats te vinden van de LEBZ geen sprake is. Immers is in deze zaak geen sprake van hervonden herinneringen, ritueel misbruik en/of herinneringen aan seksueel misbruik van voor de derde verjaardag. Wanneer het gaat om seksueel misbruik dat langer dan acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden, is volgens de aanwijzing consultatie van de LEBZ facultatief. Nu de duur tussen de aangifte en het begin van de ten laste gelegde periode minder dan acht jaar bedraagt is consulatie van de LEBZ niet verplicht. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat ook op deze grond geen sprake is van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Voor het overige overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte meermalen naaktfoto’s heeft gemaakt van haar minderjarige dochter [slachtoffer] en deze foto’s vervolgens heeft verstuurd naar medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank baseert dit allereerst op de verklaringen van aangeefster bij de politie en ten overstaan van de rechtercommissaris. Aangeefster heeft verklaard dat toen zij negen was verdachte met het voorstel kwam om naaktfoto’s van haar te maken. Die foto’s werden door verdachte naar [medeverdachte] verstuurd en [medeverdachte] gaf dan ook aan hoe aangeefster voor de foto’s moest poseren. Het maken van foto’s gebeurde één of twee keer per week. In totaal zijn er ongeveer 100 foto’s van aangeefster gemaakt. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij moest chatten met [medeverdachte] via de telefoon van verdachte. Toen aangeefster twaalf jaar oud was werden er geen naaktfoto’s meer van haar gemaakt omdat zij zelf had aangegeven dat zij dit niet meer wilde.
Deze verklaringen van aangeefster vinden steun in de verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat zij in eerste instantie foto’s liet maken van zichzelf door [slachtoffer] en dat zij op een gegeven moment, nadat [medeverdachte] hier om vroeg, ook foto’s maakte van [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij op meerdere momenten foto’s van [slachtoffer] kreeg toegestuurd door verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de foto’s die van aangeefster werden gemaakt en verstuurd kinderpornografisch van aard zijn.
Op grond van art. 240b van het Wetboek van Strafrecht is een strafbare afbeelding een afbeelding van een (kennelijk) minderjarige, die (schijnbaar) betrokken is bij een seksuele gedraging. Een seksuele gedraging is in ieder geval iedere gedraging die valt onder de in het Wetboek van Strafrecht beschreven zedendelicten.
Het antwoord op de vraag of een afbeelding wel of niet strafbaar is, hangt af van de mate waarin er sprake is van een normale afbeelding van een (al dan niet geheel of gedeeltelijk ontblote) minderjarige in de gezinssfeer. Er is sprake van een normale afbeelding van een geheel/gedeeltelijk ontblote minderjarige in de gezinssfeer, wanneer de afgebeelde gedraging past bij een minderjarige van die leeftijd en de gedraging is vastgelegd in een omgeving en in een context waarin een minderjarige normaal verkeert. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is een strafbare afbeelding allereerst een ‘afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Daarnaast is ook strafbaar de minder expliciete afbeelding ‘die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling’. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden “onschuldig” zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Hoewel de afbeeldingen van [slachtoffer] zijn gewist door beide verdachten en de politie deze afbeeldingen niet meer heeft kunnen terughalen, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de verklaring van verdachte en de verklaringen van [slachtoffer] worden vastgesteld dat het gaat om afbeeldingen van kinderpornografische aard. Verdachte heeft immers verklaard dat er foto’s van [slachtoffer] werden gemaakt waarbij zij naakt op haar buik op bed lag of rechtop zat. Bovendien heeft [slachtoffer] een gedetailleerde uitleg gegeven over wat voor poses zij moest aannemen voor de naaktfoto’s. Zij moest naakt op haar handen en knieën gaan zitten en dan werden er foto’s van achteren gemaakt. Soms moest zij op haar buik liggen en moest zij met haar handen haar enkels vastpakken. Ook moest zij haar benen spreiden en werden er foto’s gemaakt van haar geslachtsdeel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afbeeldingen van [slachtoffer] expliciet van seksuele aard zijn en derhalve kunnen worden aangemerkt als kinderpornografisch.
De rechtbank acht voorts het ten laste gelegde medeplegen van het vervaardigen, verspreiden, verwerven en het in bezit hebben van kinderporno wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat zij in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] verschillende naaktfoto’s van [slachtoffer] heeft gemaakt en dat [medeverdachte] vervolgens reageerde met hoe trots hij op verdachte was en dat het mooie foto’s waren. Deze verklaring van verdachte geeft steun aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft verklaard dat haar moeder met het voorstel kwam om naaktfoto’s te maken van [slachtoffer] en deze te versturen naar [medeverdachte] . [medeverdachte] gaf tijdens het chatten aan hoe [slachtoffer] moest poseren. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat zij van haar moeder hoorde hoe blij [medeverdachte] werd van de foto’s die hij kreeg. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat van medeplegen kan worden gesproken.
Ten aanzien van feit 1
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop. Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te
komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn. In deze zaak gaat het om drie personen, te weten aangeefster, verdachte en medeverdachte. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de verklaring van de aangeefster in combinatie met een geringe mate aan steunbewijs, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs. Nu beide verdachten het onder 1 ten laste gelegde stellig ontkennen, zal de rechtbank eerst beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of haar verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
Op 13 oktober 2021 vond er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer] . Tijdens dit gesprek vertelde [slachtoffer] dat zij vanaf haar negende tot haar twaalfde levensjaar seksueel is misbruikt door haar moeder (verdachte) en [medeverdachte] , de vriend van haar moeder (medeverdachte [medeverdachte] ). Het begon allemaal met het maken van naaktfoto’s van haar moeder voor de vriend van haar moeder. Later werden er ook naaktfoto’s van [slachtoffer] gemaakt. Ook moest [slachtoffer] naakt chatten met de vriend van haar moeder. Op een gegeven moment werden er ontmoetingen geregeld waarbij [slachtoffer] seksuele handelingen moest verrichten met [medeverdachte] waar haar moeder bij was. Ze moest ook samen met haar moeder seksuele handelingen verrichten bij [medeverdachte] . Op haar twaalfde stopte het seksueel misbruik en het maken van naaktfoto’s omdat [slachtoffer] zelf seksuele gevoelens kreeg en merkte dat het wat er gaande was niet klopte. Tijdens het informatief gesprek zeden liet [slachtoffer] weten dat zij twijfelde over het doen van aangifte tegen haar moeder omdat die tegen haar had gezegd dat zij zelfmoord zou plegen als [slachtoffer] aangifte zou doen. Ongeveer een maand later, namelijk op 10 november 2021, deed [slachtoffer] in eerste instantie alleen aangifte tegen medeverdachte [medeverdachte] . Tijdens dit verhoor geeft [slachtoffer] aan dat zij twijfelt over het doen van aangifte tegen haar moeder omdat zij denkt dat haar moeder psychisch niet in staat is geweest om de ernst van het misbruik in te zien. Op 15 november 2021 werd het verhoor vervolgd en besloot [slachtoffer] ook aangifte te doen tegen haar moeder. [slachtoffer] vroeg daarbij nadrukkelijk of haar moeder ook hulp kan krijgen, omdat zij vindt dat haar moeder dit nodig heeft.
Opvallend aan elk van de door [slachtoffer] vanaf het informatief gesprek afgelegde verklaringen acht de rechtbank dat die verklaringen niet alleen op hoofdlijnen maar ook voor wat betreft tal van details consistent zijn. Dit geldt eveneens voor wat zij op 21 september 2022 in het verhoor bij de rechtercommissaris heeft verteld. Dat ook geconstateerd kan worden dat [slachtoffer] ten aanzien van bepaalde onderdelen van haar verklaringen anders heeft verklaard, op enkele onderdelen is terug gekomen of juist verduidelijking heeft gegeven, kan niet leiden tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. Deze inconsistenties maken niet dat aangeefster zichzelf tegenspreekt op essentiële onderdelen en passen daarmee juist bij het gegeven dat het geheugen niet consistent is. De verklaring van aangeefster, is in de kern -de aanleiding/start van het misbruik, de aard van de seksuele handelingen, welke seksuele handelingen niet hebben plaatsgevonden en de reden waarom het misbruik is gestopt- steeds consistent geweest. Dit geldt in dit geval nog meer aangezien de aangifte ziet op langdurig seksueel misbruik, waarbij veel verschillende seksuele handelingen werden verricht. In die veelheid aan gegevens is [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank dermate consistent en consequent gebleven, dat dit de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstreept.
Daarnaast acht de rechtbank ondersteunend voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, het gegeven dat verdachte naaktfoto’s heeft gemaakt van [slachtoffer] in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] . Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank dat aangeefster werd betrokken in de seksuele relatie die bestond tussen verdachte en medeverdachte.
De rechtbank heeft, anders dan de raadsman, geen aanleiding om te veronderstellen dat bij
[slachtoffer] een ander motief ten grondslag heeft gelegen aan het doen van de aangifte. Zij twijfelde juist over het doen van aangifte tegen haar moeder. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] ook heeft verklaard over seksuele handelingen waarvan geen sprake is geweest. Zo heeft ze heeft steeds verklaard dat er geen penetratie in de vagina heeft plaatsgevonden. Verder is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaringen van de broers van aangeefster evenmin kunnen leiden tot de conclusie dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Voor zover de broers verklaren dat wat er is gebeurd praktisch onmogelijk is geweest, wordt dit door de gebruikte bewijsmiddelen tegengesproken.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] draagt ook bij dat zij openheid van zaken geeft, ook over dingen die voor haar wellicht lastig zijn om te erkennen. De rechtbank doelt dan vooral op het feit dat [slachtoffer] verklaart dat ze het aanvankelijk leuk vond wat er gebeurde, maar dat zij zich pas realiseerde wat er gebeurd was toen ze zelf seksuele gevoelens kreeg.
Gelet op het al voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de door haar betrouwbaar geachte verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier genoeg steunbewijs biedt voor de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank ziet voor de verklaring van aangeefster steun in de Whatsapp-gesprekken tussen haar en haar vriend [naam 1] . Aangeefster heeft [naam 1] als eerste op de hoogte gebracht van haar ‘geheim’ toen hij eind februari 2021 bij haar op bezoek was. Na zijn vertrek naar huis wordt het gesprek tussen beiden voortgezet via Whatsapp. Gedurende meerdere dagen wordt er tussen beiden geappt over wat aangeefster is overkomen.
In deze app-gesprekken vertelt aangeefster wat er is voorgevallen tussen haar, verdachte en medeverdachte. Zij vertelt hoe het is begonnen, hoe zij het in eerste instantie heeft ervaren en vanaf wanneer zij anders tegen de seksuele handelingen is gaan aankijken. Zij vraagt zich af of er wel sprake is geweest van seksueel misbruik omdat zij heeft ingestemd (“but I did consent”). Wanneer [naam 1] haar vertelt dat een 9-jarige niet kan instemmen, komt ze er de volgende dag bij hem op terug. Aangeefster vertelt aan [naam 1] dat ze er wel mee zat, maar dat ze het zelf nooit zag als misbruik. Ze appt verder dat het is alsof ze het zelf voor het eerst hoorde toen ze het aan [naam 1] vertelde. Daarna appt ze dat ze zichzelf haat, dat ze niks had hoeven doen, dat ze een keuze had en dat zij nu degene is die huilt om iets wat ze veel eerder had kunnen stoppen. Dit alles terwijl er een heleboel kinderen zijn die die keuze niet hebben, zo appt ze [naam 1] .
Dit via Whatsapp gevoerde gesprek is door aangeefster op verzoek van de politie verstrekt. Noch zij, noch [naam 1] heeft de politie erop gewezen dat zij dit gesprek nog beschikbaar hadden. In dit gesprek dat plaatsvindt op 25, 26 en 27 februari 2021 vertelt aangeefster voor het eerst haar verhaal. Haar weergave van wat er is gebeurd, past bij wat aangeefster vertelt in haar aangifte en in haar verklaring bij de rechter-commissaris. De rechtbank acht de reactie van aangeefster authentiek. Uit deze reactie blijkt dat aangeefster, hoewel ze na verloop van tijd een ander gevoel had gekregen bij wat er gebeurde, zich niet realiseerde dat wat verdachten deden verkeerd was. Ze had er immers zelf mee ingestemd. De reactie van aangeefster nadat bij haar het besef ontstaat dat de seksuele handelingen zijn gestopt op het moment dat zij zei dat ze niet meer wilde, acht de rechtbank tekenend. Aangeefster verwijt zichzelf in zeer hoge mate dat ze niet veel eerder heeft gezegd dat ze wilde stoppen en zij zet dit ook af tegen andere kinderen voor wie die mogelijkheid geen optie was. Een authentieke en, vanuit het perspectief van aangeefster op dat moment, logische reactie, die de rechtbank geloofwaardig en overtuigend acht.
De verklaring van [slachtoffer] wordt daarnaast ook ondersteund door de verklaring van verdachte zelf, in die zin dat zij heeft verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte] in het voorjaar van 2013 leerde kennen en een paar maanden later een BDSM-relatie met hem kreeg. Verdachte was, naar eigen zeggen, de sub binnen deze relatie en moest opdrachten van haar meester (medeverdachte [medeverdachte] ) opvolgen en hem 24 uur per dag dienen. Op een gegeven moment werd [slachtoffer] ook bij deze relatie betrokken aangezien zij naaktfoto’s moest maken van verdachte in opdracht van [medeverdachte] . [medeverdachte] vroeg later ook om naaktfoto’s van [slachtoffer] en deze foto’s werden vervolgens gemaakt en verstrekt. Ook heeft verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] seksuele voorlichting heeft gegeven, in het bijzonder dat zij [slachtoffer] heeft voorgedaan op een dildo hoe ze moet pijpen en ze heeft [slachtoffer] dit ook zelf laten doen op een dildo. [slachtoffer] was hier enthousiast over en wilde er van alles over weten. Verdachte vond dat ze het [slachtoffer] beter kon uitleggen dan dat ze het op latere leeftijd zelf zou moeten ontdekken.
De verklaring van [slachtoffer] vindt ook in belangrijke mate bevestiging in het audiogesprek tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] en het audiogesprek tussen [slachtoffer] en verdachte. In het gesprek met [slachtoffer] verklaart [medeverdachte] dat het niet had moeten gebeuren en dat hij dacht dat [slachtoffer] zich destijds bewust was van alles. [medeverdachte] geeft verder in dat gesprek aan dat hij zelf de situatie ook heeft overschat en dat hij zich heeft laten meeslepen omdat hij dacht dat [slachtoffer] oud en wijs genoeg was om zelf te kunnen beslissen. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat voornoemd gesprek werd gevoerd in het kader van de naaktfoto’s die van [slachtoffer] werden gemaakt en dat het gesprek ook zou slaan op de seksuele voorlichting die [slachtoffer] van haar moeder heeft gekregen en op die keer dat [slachtoffer] verdachte en [medeverdachte] op de bank betrapt zou hebben. De rechtbank acht die uitleg van medeverdachte [medeverdachte] ongeloofwaardig, te meer nu [slachtoffer] in dit gesprek spreekt over ‘wat wij met ons drieën hadden’ en dat [medeverdachte] heeft gezegd dat hij geen pedofiel is en na reactie van aangeefster zegt hij dat hij geen kinderverkrachter is. Naar het oordeel van de rechtbank passen deze opmerkingen bij een situatie waarin wel seksuele handelingen plaatsvonden, maar waarin deze niet bestonden in het vaginaal penetreren, zoals dat in het normaal spraakgebruik wordt gebruikt.
Uit het uitgewerkte audiogesprek tussen verdachte en [slachtoffer] blijkt dat verdachte tijdens dit gesprek ervoor probeert te zorgen dat [slachtoffer] niks tegen anderen gaat zeggen. Bovendien zegt verdachte dat [slachtoffer] het moet laten rusten en dat zij het niet veel groter moet maken dan het is. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] in dat gesprek stelt dat het nu met [naam 1] ‘een andere setting’ betreft en dat alles wat er nu gebeurt vanuit haarzelf komt, waarop verdachte zegt: ‘Nou, toen ook hoor’.
De rechtbank wijst verder ter ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] naar het uitgewerkte tapgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en zijn vrouw, [naam 2] . In dat gesprek laat [naam 2] aan [medeverdachte] weten dat zij in het verhoor met de politie het gehad heeft over ‘een stukje van het gesprek op de bank’, waarna zij de volgende uitleg geeft: ‘
Dat dat [verdachte] met euhm eh haar op de bank zit en met jou en dat de dan vraagt of nee dat ze dan zegt van euh je kant het beter van mij zien en leren dan euh dan in het fietsenhok of zoiets’. Vervolgens laat [naam 2] aan [medeverdachte] weten dat zij dit stuk niet in zijn verslagen heeft teruggelezen en hij bij deze op de hoogte is van het feit dat [naam 2] dit wel tegenover de politie heeft verklaard. Voorgaande weerspreekt ook de stelling van verdachte dat de aangifte van [slachtoffer] gestoeld is en kan worden verklaard uit de waarneming van aangeefster toen zij een keer verdachte en medeverdachte heeft overlopen terwijl zij seks hadden.
Ten slotte acht de rechtbank ter ondersteuning van de verklaring van aangeefster, de zogenoemde KIK-gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van belang. Verdachte en medeverdachte hadden deze KIK-gesprekken verwijderd, maar de digitale recherche heeft voornoemde gesprekken kunnen terughalen. In deze gesprekken wordt over en weer gesproken over de aangifte die [slachtoffer] zou doen en over belastend bewijs dat [slachtoffer] zou hebben. Op een gegeven moment lijkt [medeverdachte] verdachte te behoeden voor het feit dat de politie haar telefoon in beslag zou kunnen nemen en de gewiste teksten op haar KIK-account misschien kunnen worden teruggehaald. Ook stuurt [medeverdachte] naar verdachte dat zij ‘het grootste gevaar is in deze met haar roekeloze uitspraken’ en ‘Dus in een politieverhoor breken ze jou ook? Lekker vooruitzicht dan’.
Tussenconclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van [slachtoffer] en het hierboven beschreven steunbewijs acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2017 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] .
Seksueel binnendringen
Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt dat zij medeverdachte [medeverdachte] heeft gepijpt en dat [medeverdachte] met zijn vingers tussen de binnenste en buitenste schaamlippen van [slachtoffer] heeft gewreven. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen deze handelingen ook worden gekwalificeerd als seksueel binnendringen. Met betrekking tot het wrijven met de penis tussen de schaamlippen overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft bij de rechtercommissaris verklaard dat het ongeveer twee of drie keer is gebeurd dat [medeverdachte] met zijn penis tussen haar schaamlippen wreef. Dit gebeurde vlak voordat het misbruik stopte. Zij was toen elf of twaalf jaar oud. Verder acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] verdachte meermalen heeft moeten pijpen. De rechtbank acht het wrijven met de penis tussen de schaamlippen voor haar twaalfde niet bewezen, nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze seksuele handeling heeft plaatsgevonden voordat [slachtoffer] twaalf jaar oud werd.
Medeplegen
Aan verdachte wordt het medeplegen van ontucht verweten. Van medeplegen is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake wanneer de dader(s) en medepleger(s) bewust, nauw en volledig hebben samengewerkt.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen vervulde verdachte een essentiële en sturende rol, die voor medeverdachte van wezenlijk belang is geweest om de strafbare feiten te kunnen (blijven) plegen. Verdachte nam het initiatief, faciliteerde en stimuleerde het misbruik. Ondertussen hoopte en wenste zij dat [slachtoffer] haar genen had en ook een sub zou zijn. Zij had op ieder moment het misbruik kunnen en moeten stoppen. Zij heeft er echter al die tijd – bewust en steeds opnieuw – voor gekozen het misbruik in stand te laten en zelfs actief te bevorderen. Zowel de actieve als de passieve bijdrage die verdachte aan het plegen van de feiten heeft geleverd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van zodanig gewicht dat van medeplegen kan worden gesproken. Dat verdachte zelf geen seksuele handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] , maakt dat niet anders.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigen bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht op basis van de hierboven vastgestelde feiten bewezen dat verdachte opzettelijk heeft bevorderd en teweeggebracht het plegen van ontucht van haar minderjarige dochter
[slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan koppelarij, zoals onder 3 ten laste is gelegd.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 geldt dat sprake is van steeds één samenstel van verschillende gedragingen dat twee zelfstandige strafbare feiten oplevert. Verdachte heeft immers omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2017 meermalen het plegen van ontucht van haar minderjarige dochter bevorderd en teweeggebracht, maar zij is in diezelfde periode ook betrokken bij het plegen van ontucht met haar minderjarige dochter. Deze gedragingen vloeien voort uit (steeds) één en hetzelfde wilsbesluit. Hierbij geldt dat deze naar maatstaven van tijd en plaats zodanig samenvallen dat sprake is van één feit dat onder meer strafbepalingen is te rubriceren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2017 te Beilen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten telkens