In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen een toegekend compensatiebedrag in verband met verleende kinderopvangtoeslag in de periode 2007 tot en met 2014. Eiseres had een definitief compensatiebedrag van € 56.131 toegekend gekregen door de Belastingdienst/Toeslagen, maar was het niet eens met de wijze waarop dit bedrag was vastgesteld. Eiseres betoogde dat de Belastingdienst ten onrechte rekening had gehouden met een terugvordering van € 4.480, die eerder aan haar was toegekend maar later was teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het terugvorderingsbedrag in mindering moest worden gebracht op het compensatiebedrag, omdat anders eiseres meer zou ontvangen dan waar zij recht op had. De rechtbank concludeerde dat de verjaring van de terugvordering geen reden was om van het beleid af te wijken, aangezien dit zou leiden tot een dubbele compensatie voor eiseres.
Daarnaast betoogde eiseres dat een eerder toegekend bedrag van € 3.000 niet als voorschot op de compensatie moest worden beschouwd, maar als een aanvullende noodvoorziening. De rechtbank verwierp dit betoog en stelde vast dat het bedrag van € 3.000 duidelijk als voorschot was bedoeld, met de mogelijkheid van een nabetaling na beoordeling van de situatie van eiseres. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het toegekende compensatiebedrag van € 56.131 in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.