ECLI:NL:RBNNE:2023:2292

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
176867
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijfplaats van kinderen in overrule-procedure na teruggeleidingsprocedure in verband met kinderontvoering naar Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 mei 2023 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van drie minderjarige kinderen, die in een overrule-procedure zijn betrokken na een teruggeleidingsprocedure in verband met kinderontvoering naar Polen. De man, die onbekend is in zijn woon- of verblijfsplaats, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, die in Polen woont, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in Polen zijn geworteld en dat er een lange periode is verstreken zonder contact met de man. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, onder verwijzing naar de beslissing van het Gerechtshof Warschau, dat had geoordeeld dat de kinderen niet terug hoeven te keren naar Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vrouw blijven wonen, en heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176867 / FA RK 21-38
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 25 mei 2023
inzake
[de man],
onbekende woon- of verblijfsplaats,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. Hulshof, kantoorhoudende te Emmeloord,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] (Polen),
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.B. Chylinska, kantoorhoudende te Zaandam.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 oktober 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen aangehouden en de man opgedragen om de rechtbank te informeren over het verloop van de procedure in Polen over de teruggeleiding naar Nederland van de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen), [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen) en [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
1.2.
Bij beslissing van 11 mei 2021 heeft de Arrondissementsrechtbank te Szczecin (Polen) de teruggeleiding van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar Nederland gelast.
1.3.
Bij beslissing van 26 augustus 2021 heeft het Gerechtshof Warschau (Polen) de beslissing van de Arrondissementsrechtbank van 11 mei 2021 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Arrondissementsrechtbank.
1.4.
Bij beslissing van 24 november 2021 heeft het Hooggerechtshof in Polen de beslissing van het Gerechtshof Warschau van 26 augustus 2021 vernietigd.
1.5.
Bij beslissing van 25 augustus 2022 heeft het Gerechtshof Warschau de beslissing van de Arrondissementsrechtbank van 11 mei 2021 gewijzigd, met dien verstande dat het verzoek om de teruggeleiding van de kinderen naar Nederland te gelasten wordt afgewezen.
1.6.
Op 1 november 2022 heeft de rechtbank stukken ontvangen van het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming (hierna: BLIK), te weten een Engelstalige brief van de Poolse Centrale Autoriteit met als bijlagen alle uitspraken die in Polen zijn gedaan met bijbehorende zittingsaantekeningen, alsmede een vertaling van de beschikking van het Gerechtshof Warschau van 25 augustus 2022.
1.7.
Op 8 november 2022 heeft de rechtbank partijen schriftelijk op de hoogte gebracht van het ontvangst van de stukken van het BLIK, de man in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren over zijn actuele standpunt in de onderhavige procedure en de vrouw de gelegenheid gegeven om hierop te reageren.
1.8.
Op 24 november 2022 heeft de man de rechtbank te kennen gegeven dat hij zijn verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen handhaaft en dat hij bij zijn standpunt blijft dat de kinderen teruggeleid moeten worden naar Nederland.
1.9.
Op 2 februari 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van een verweerschrift met bijlagen van de vrouw.
1.10.
Gedurende de procedure heeft de rechtbank verder kennisgenomen van de volgende stukken:
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 3 november 2021;
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 30 maart 2022;
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 21 juni 2022;
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 8 juli 2022;
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 26 oktober 2022;
 een brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2023.
1.11.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren op 10 mei 2023. Bij deze gelegenheid zijn verschenen:
 de advocaat van de man;
 de vrouw (middels een videoverbinding bij de zitting aanwezig), bijgestaan door haar advocaat (fysiek bij de zitting aanwezig);
 namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), mevrouw [naam raadsvertegenwoordiger 1] en mevrouw [naam raadsvertegenwoordiger 2] .
1.12.
De minderjarige [minderjarige 1] en de man zijn opgeroepen, maar niet verschenen.
1.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw [naam tolk] , tolk in de Poolse taal (tolknummer: [tolknummer] ).

2.De verzoeken

2.1.
De rechtbank dient nog te beslissen op het verzoek van de man om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem is. Daarnaast dient de rechtbank te beslissen op de verzoeken van de vrouw om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht en de man te veroordelen in de proceskosten.

3.De nadere standpunten van partijen

Het standpunt van de man
3.1.
De man heeft in zijn brief van 24 november 2022 te kennen gegeven dat hij bij zijn standpunt blijft dat de kinderen teruggeleid moeten worden naar Nederland. De man maakt zich zorgen over de leef- en opvoedomstandigheden van de kinderen, zo verblijven de vrouw en de kinderen in Polen volgens de man in een ongeschikte woning. Bovendien isoleert de vrouw de kinderen van de man, door niet toe te staan dat zij contact met elkaar hebben. De man heeft de kinderen sinds zij naar Polen zijn ontvoerd nog maar één keer gezien. Hij stelt dat de vrouw niet in het belang van de kinderen denkt en handelt, maar haar eigen belangen en behoeften voorop stelt en dat de kinderen door haar handelswijze niet meer opgroeien in de aanwezigheid van hun beide ouders. Ter zitting heeft de advocaat van de man toegelicht dat zij gepoogd heeft om de vertaalde Poolse stukken met de man te bespreken, maar dat hij niet bij deze bespreking is komen opdagen. Aangezien het haar ook op een andere manier niet is gelukt om een reactie van de man te krijgen, kon de advocaat ter zitting niets zeggen over het actuele standpunt van de man. In het algemeen heeft de advocaat opgemerkt dat het erop lijkt dat vooral tijdsverloop een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de huidige situatie waarin de kinderen Nederland ontwend zijn. Uit de Poolse rapporten blijkt volgens de dat de kinderen in eerste instantie moeite hadden om in Polen te wennen. Ook blijkt volgens de advocaat uit de rapporten dat de vrouw de kinderen heeft beïnvloed in het beeld van de man en dat zij de kinderen betrekt bij de procedures. De advocaat maakt zich gelet op de manier waarop de kinderen zich van de man distantiëren zorgen over ouderverstoting, maar geeft aan ook niet te weten hoe de situatie moet worden opgelost. Volgens de advocaat zou er in dergelijke situaties normaal gesproken worden aangestuurd op de inzet van hulpverlening, maar is niet goed te bedenken hoe dat in dit geval zou moeten worden gerealiseerd. De advocaat heeft de man niet kunnen spreken over hoe hij het contact met de kinderen voor zich ziet nu zij in Polen wonen.
Het standpunt van de vrouw
3.2.
De vrouw heeft in haar verweerschrift en ter zitting vooropgesteld dat zij vanwege de uitzichtloze situatie in Nederland met toestemming van de man naar Polen is vertrokken. De vrouw had dan ook niet verwacht dat de man vervolgens actie zou gaan ondernemen. In het kader van de teruggeleidingsprocedure heeft het Gerechtshof in Warschau op basis van een uitgebreid psychologisch onderzoek geoordeeld dat de kinderen niet terug hoeven te keren naar Nederland. Deze terugkeer zou zeer negatieve gevolgen hebben voor de kinderen en absoluut niet in hun belang zijn. Los van het feit dat het verzoek van de man alleen al om deze reden afgewezen zou moeten worden, is de vrouw van mening dat de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Gelet op het chronologische verloop van de verschillende procedures kan het verzoek van de man niet gezien worden als een overrule procedure. Een toewijzing van het verzoek zou neerkomen op een verkapte teruggeleiding naar Nederland, hetgeen in de optiek van de vrouw niet gehonoreerd kan worden. De vrouw en de kinderen wonen op dit moment in een driekamerwoning, waar de kinderen hun eigen kamers hebben. De kinderen zijn geworteld in Polen, willen absoluut niet terugkeren naar Nederland en zijn bang voor de man. Zowel de vrouw als de kinderen hebben veel vrienden en kennissen, waardoor zij over een groot netwerk beschikken om op terug te vallen. De vrouw heeft haar best gedaan om het contact tussen de man en de kinderen te stimuleren. Sinds de vrouw en de kinderen in Polen wonen, heeft de man de kinderen echter slechts tweemaal opgezocht, waarbij de omgang tussen hem en de kinderen in ieder geval de tweede keer niet goed verliep. Ook was de afspraak dat de man en de kinderen telefonisch contact zouden hebben, maar de man is deze afspraak slechts een week nagekomen. De man heeft op het gebied van de kinderen geen enkel initiatief getoond. Ook toen partijen nog in Nederland woonden, nam de man geen verantwoordelijkheid voor de kinderen en heeft hij lange tijd geen uitvoering gegeven aan zijn ouderlijke taken. De man zorgde voor zeer onveilige situaties, waarbij sprake was van huiselijk geweld, alcohol- en drugsgebruik. Hij kwam eens in de twee maanden bij de kinderen kijken, wat geen toegevoegde waarde had. Hoewel de man wel procedeert, onderneemt hij feitelijk geen enkele actie om de vrouw te helpen of zijn band met de kinderen te herstellen. De vrouw acht de man niet in staat om voor de kinderen te zorgen.
Het advies van de RvdK
3.3.
De RvdK heeft aangegeven dat de kinderen hun draai lijken te hebben gevonden in Polen. Daarnaast is het de RvdK duidelijk geworden dat de kinderen de man al lange tijd niet meer hebben gezien, waarbij onduidelijk is hoe het zou gaan als dit contact ineens weer zou worden hervat. De RvdK maakt zich zorgen over de gevolgen van de eventuele beslissing dat de kinderen in verband met het hoofdverblijf weer naar Nederland moeten verhuizen en komt tot de conclusie dat deze beslissing de kinderen meer schade toe zal brengen dan wanneer zij bij de vrouw in Polen mogen blijven. De RvdK benadrukt dat dit niet wegneemt dat er grote zorgen zijn over de afstand tussen de man en de kinderen en het feit dat zij al zo lang geen contact met elkaar hebben. In dit kader zou het wenselijk zijn dat er hulpverlening voor de kinderen wordt georganiseerd.

4.Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De rechtbank constateert dat deze zaak een aantal internationale aspecten kent. Zowel partijen als de kinderen hebben de Poolse nationaliteit en daarnaast verblijven de vrouw en de kinderen op dit moment in Polen. Voordat wordt overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, dient de rechtbank dan ook te beoordelen of zij bevoegd is te beslissen op de verzoeken en zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
4.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheden en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Artikelen 9, 10 en 12 van Brussel II-bis bevatten bevoegdheidsbepalingen die voorrang genieten boven artikel 8 Brussel II-bis.
4.3.
Op grond van artikel 10 Brussel II-bis blijven in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verkregen in een andere lidstaat en:
enige persoon, instelling of ander lichaam die gezagsrecht bezit, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
het kind gedurende ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het lichaam met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind;
een door de persoon met het gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer is ingetrokken en binnen de onder i) gestelde termijn is geen nieuw verzoek ingediend;
een voor een gerecht in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, dienende zaak is overeenkomstig artikel 11, lid 7, gesloten verklaard;
een gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had.
4.4.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de rechtbank in Polen, zoals die blijken uit de beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Szczecin van 11 mei 2021 en zoals die zijn onderschreven door het Gerechtshof Warschau, dat de kinderen onmiddellijk voor het niet doen terugkeren hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Dat was immers de plaats waar de kinderen verbleven, ingeschreven stonden en naar school gingen. In november 2020 heeft de vrouw, met toestemming van de man, de kinderen mee naar Polen genomen om daar de kerstvakantie door te brengen. Een verder verblijf van de kinderen in Polen na afloop van de vakantieperiode was echter niet met de man afgestemd en voor een verhuizing van de kinderen naar Polen heeft de man geen toestemming verleend. Aangezien partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen zijn belast en de toestemming van de man hierdoor vereist was voor de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Polen, is sprake van ongeoorloofd niet doen terugkeren van de kinderen naar Nederland in de zin van artikel 10 Brussel II-bis.
4.5.
De man heeft in de situatie niet berust en is een teruggeleidingsprocedure gestart bij de rechterlijke autoriteiten in Polen, teneinde de terugkeer van de kinderen naar Nederland te bewerkstelligen. Op 25 augustus 2022 heeft het Gerechtshof Warschau de eerdere beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Szczecin gewijzigd, met dien verstande dat het verzoek om de teruggeleiding van de kinderen naar Nederland te gelasten is afgewezen. Deze beslissing tot niet-terugkeer is een ordemaatregel, die in beginsel een tijdelijk karakter heeft. De beslissing ten gronde over de vraag bij wie de kinderen uiteindelijk hun hoofdverblijfplaats zullen hebben, moet worden genomen door de rechter van de lidstaat waar het kind onmiddellijk vóór overbrenging zijn gewone verblijfplaats had. Een dergelijke procedure heeft te gelden als een zogeheten 'overrule-procedure' als bedoeld in artikel 11 lid 7 van Brussel II-bis. Ook onderhavige procedure heeft, in tegenstelling tot hetgeen de advocaat van de vrouw heeft aangevoerd, te gelden als een ‘overrule-procedure’. Een gezagsbeslissing van de Nederlandse rechter in onderhavige procedure op grond van de Verordening Brussel II-bis kan immers de (tijdelijke) beslissing van de Poolse rechter op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 (hierna: HKOV 1980) tot niet-terugkeer van de kinderen naar Nederland 'overrulen' en daarmee dus tot gevolg hebben dat de kinderen alsnog naar Nederland moeten terugkeren. De Verordening Brussel II-bis heeft immers voorrang boven het HKOV 1980.
4.6.
Ingevolge artikel 11 lid 6 Brussel II-bis wordt de bevoegde rechtbank in de lidstaat van herkomst op de hoogte gesteld van de beslissing tot niet-teruggeleiding. Via het BLIK heeft de rechtbank op 1 november 2022 de uitspraak, de processtukken en het verslag van de zitting van het Poolse Gerechtshof ontvangen. Nu de man zich met onderhavige procedure reeds tot de rechtbank heeft gewend met een verzoek over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, dient deze zaak op de wijze zoals beschreven in artikel 11 lid 7 Brussel II-bis te worden afgedaan. In dit kader heeft de rechtbank de man bij brief van 8 november 2022 in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren over zijn actuele standpunt. Op 24 november heeft de man de rechtbank laten weten dat hij zijn verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen handhaaft en dat hij bij zijn standpunt blijft dat de kinderen teruggeleid moeten worden naar Nederland. Vervolgens heeft mr. Chylinska zich op 30 januari 2023 gesteld namens de vrouw, waarna op 2 februari 2023 een verweerschrift is ingediend.
4.7.
Gelet op het voorgaande en nu één van de andere situaties genoemd in artikel 10 sub b Brussel II-bis niet, of vooralsnog niet, van toepassing is, is de Nederlandse rechter (nog steeds) bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man. Omdat de kinderen voor de ongeoorloofde overbrenging hun gewone verblijfplaats binnen het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland hadden, is deze rechtbank relatief bevoegd.
4.8.
Ingevolge artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKV 1996), zal Nederlands recht op de verzoeken worden toegepast.

5.Inhoudelijke beoordeling

Hoofdverblijf
5.1.
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
5.2.
Bij de te nemen beslissing over het verzoek van de man is het uitgangspunt dat deze in het belang van de kinderen moet zijn. Voorts dient de rechtbank bij het nemen van de beslissing onder meer rekening te houden met de redenen die aan de beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind ten grondslag liggen.
5.3.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat er aan de uitspraak van het Gerechtshof in Polen van 25 augustus 2022 en de beslissing dat de kinderen niet terug hoeven te keren naar Nederland zorgen over de situatie van de man ten grondslag hebben gelegen. In de uitspraak van het Gerechtshof wordt bijvoorbeeld gesproken van middelengebruik en een instabiele psychische situatie. Het is de rechtbank op grond van de overgelegde stukken onbekend wat de huidige situatie van de man is, of er nog problematiek speelt en hoe hij aankijkt tegen zijn rol in het leven van de kinderen. Aangezien de advocaat van de man de afgelopen tijd geen contact met hem heeft kunnen krijgen en de man zelf niet ter zitting is verschenen, is er ook tijdens de mondelinge behandeling geen nader zicht gekomen op hoe het op dit moment met de man gaat en hoe zijn leven eruit ziet. Los van de door het Gerechtshof in Polen geschetste zorgen, staat voor de rechtbank vast dat de kinderen inmiddels gewend zijn geraakt aan hun situatie in Polen, daar een leven hebben opgebouwd en zich daar hebben geworteld. In dit kader heeft de vrouw toegelicht dat de kinderen weliswaar even moesten wennen in Polen, maar dat het inmiddels goed met hen gaat, hetgeen door de man niet is betwist. Volgens de vrouw heeft zij samen met de kinderen een netwerk opgebouwd in Polen waar zij op kunnen terugvallen en willen de kinderen zelf absoluut niet terug naar Nederland. Daarnaast heeft de vrouw onbetwist gesteld dat de kinderen al lange tijd geen contact meer hebben met de man. Hierbij heeft zij opgemerkt dat de man ten aanzien van dit contact weliswaar beloftes heeft gedaan, maar dat hij deze niet is nagekomen. De zorgen die in de procedure in Polen aan het licht zijn gekomen, het feit dat nergens uit is gebleken dat er zich in het leven van de man inmiddels veranderingen hebben voorgedaan en de huidige situatie van de kinderen in Polen, maken dat de rechtbank met de RvdK van oordeel is dat het schadelijk en niet in het belang van de kinderen is dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man wordt bepaald en dat zij om die reden terug zouden moeten verhuizen naar Nederland. Dit betekent dat het verzoek van de man zal worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat het afwijzen van het verzoek met zich brengt dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zal worden bepaald.
Nu de vrouw hier ook om heeft verzocht, betekent dit dat het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
Proceskostenveroordeling
5.4.
Het petitum van het verweerschrift van de vrouw wordt afgesloten met de woorden "kosten rechtens". Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van een uitdrukkelijk verzoek tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank vat de woorden "kosten rechtens" op als een referte ten aanzien van het al dan niet uitspreken van een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daartoe ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden echter geen aanleiding.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen), [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen) en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
6.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 859