In de zaak met parketnummer 18/148254-19 heeft [slachtoffer 1] zich door zijn gemachtigde, mr.
C.C.J. Tuip, advocaat te Diemen, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.576,20 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de zaak met parketnummer 18/079480-20 onder feit 1 heeft [slachtoffer 2] zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 105,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen met wettelijke rente, nu de gevorderde schades voldoende zijn komen vast te staan. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 18/148254-19)
De rechtbank stelt voorop dat het gevorderde bedrag aan materiële en immateriële schade (mede) is gebaseerd op schade aan vijf tandelementen. Uit het strafdossier komt naar voren dat door het bewezenverklaarde feit aan twee tanden van de benadeelde partij schade is veroorzaakt. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij dit verschil niet nader kunnen toelichten. Ook een nadere schriftelijke onderbouwing van recente datum waarin de precieze schade aan het gebit van de benadeelde partij en de daarvoor noodzakelijke behandeling verduidelijkt wordt, ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat voor de rechtbank onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wat de schade aan het gebit van de benadeelde partij (als gevolg van het bewezenverklaarde feit) thans precies is. De vordering is in zoverre onvoldoende onderbouwd. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan in ieder geval twee tandelementen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank zal om deze reden gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en de hoogte van de schade inschatten op € 1.750,-, bestaande uit € 1.250,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn mededader deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummer 18/079480-20 onder 1)
De rechtbank acht het feit waaruit de gevorderde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.