ECLI:NL:RBNNE:2023:2374

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
18-148254-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake zware mishandeling en openlijke geweldpleging met schadevergoeding

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats in 2018, waarbij de verdachte samen met anderen op verschillende momenten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdsverloop van vijf jaar sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.750,-, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor de gepleegde feiten, maar ook dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers heeft benadrukt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/148254-19
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer: 18/079480-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 juni 2023 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2023.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Veen.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/148254-19 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2018 te Veenhuizen, gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten scheefstand uitwendige neus, (een) afgebroken tand(en), heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] , meerdere malen, althans eenmaal te slaan en/of te stompen in het gezicht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juni 2018 te Veenhuizen, gemeente Noordenveld tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meerdere malen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen in het gezicht; Ten aanzien van parketnummer 18/079480-20 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1) hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Stadskanaal openlijk, te weten aan de [adres] en/of [adres] en/of [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door meermalen, althans eenmaal,
  • tegen het hoofd, de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of teschoppen/trappen en/of
  • met een mes in de zij en/of de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/snijden,terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten
  • een huidverwonding rechts in de flank van enkele centimeters diep en/of
  • een huidverwonding links naast de wervelkolom van enkele centimeters diep, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
2) hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Stadskanaal [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal met de vuist in/tegen het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan/stompen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer
18/148254-19 primair en onder parketnummer 18/079480-20 onder 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder parketnummer 18/079480-20 onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd tot:
  • partiële vrijspraak van de onderdelen ‘- met een mes in de zij en/of de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten
  • een huidverwonding rechts in de flank van enkele centimeters diep en/of
  • een huidverwonding links naast de wervelkolom van enkele centimeters diep, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;’
  • veroordeling voor het overige onder 1 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit met parketnummer 18/079480-20
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat op grond van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft mishandeld, nu zowel [slachtoffer 3] als zijn broer [slachtoffer 2] hebben verklaard dat [naam 6] , de Somalische jongen, [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 18/148254-19 en het onder 1 tenlastegelegde feit met parketnummer 18/079480-20
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 18/148254-19 en het onder 1 tenlastegelegde feit met parketnummer 18/079480-20 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 18/148254-19
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 juni 2018, opgenomenop pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018150287 van 1 juni 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 9 juni 2018 ben ik te Veenhuizen mishandeld. [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] kwam naar de keuken en vroeg mij naar buiten te komen omdat [naam 1] met mij wilde praten. Ik ben toen met [verdachte] naar beneden gelopen. Beneden sloeg [naam 1] direct met zijn hoofd tegen mijn hoofd. Ik zag dat [naam 1] weg wilde lopen. Ik kreeg toen plotseling een harde klap van [naam 1] in mijn gezicht. Op dat moment kreeg ik een paar harde klappen van opzij, mijn rechterzijde, van [verdachte] . Vervolgens staan [naam 1] en [verdachte] aan weerszijden van mij. Beiden sloegen op mij in. Ik kreeg steeds klappen op mijn hoofd en op mijn lichaam. Het waren als het ware flitsen en het werd zwart voor mijn ogen. Vervolgens voelde ik dat ik weer drie of vier stoten tegen mijn hoofd kreeg. Die klappen kwamen van twee kanten. Ten gevolge van deze mishandeling heb ik een gebroken neus en twee gebroken voortanden opgelopen.
2. Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 15 vanvoornoemd dossier, op 3 juli 2018 opgemaakt en ondertekend door [naam 2] , KNO-arts, voor zover inhoudend, als diens verklaring:
- Uitwendig waargenomen letsel: scheefstand uitwendige neus naar rechts.
3. Een geneeskundige verklaringbetreffende [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier, op 9 juli 2018 opgemaakt en ondertekend door [naam 3] , tandarts, voor zover inhoudend, als diens verklaring:
- Uitwendig waargenomen letsel: grote hoek van rechter voortand afgebroken (bovenkaak). - Klein stukje linker ondervoortand afgebroken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] : Ik had gezien dat [verdachte] op 9 juni 2018 naar de andere groep was gelopen om daar contact te leggen met zijn broertje [naam 5] . Ik zag ze communiceren. We kregen door dat [naam 5] naar buiten ging. [slachtoffer 1] is naar beneden gelopen. [verdachte] is achter hem aangelopen.Toen [slachtoffer 1] door de buitendeur naar de binnenplaats liep werd hij bijna meteen aangevallen door [naam 5] . Ik zag dat [naam 5] met kracht uithaalde en [slachtoffer 1] vol in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat door die klap [slachtoffer 1] achteruit stuiterde als het ware. Op het moment dat hij achteruit stuiterde liepen beide broers op hem af om [slachtoffer 1] vervolgens nogmaals te slaan. Beide broers hebben [slachtoffer 1] toen enkele slagen op zijn gezicht gegeven. Bij aankomst op de binnenplaats zag ik dat het bloed uit de neus of mond van [slachtoffer 1] gutste.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte, samen met zijn broer [naam 5] , fors geweld tegen aangever heeft uitgeoefend. Aangever heeft door het handelen van verdachte en diens broer letsel opgelopen in zijn gezicht, te weten een gebroken neus met scheefstand en twee afgebroken voortanden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voor die beoordeling is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit het strafdossier is gebleken dat de neus van aangever in het ziekenhuis is rechtgezet. Uit de vordering van de benadeelde partij van 8 oktober 2019 is gebleken dat dit er niet toe heeft geleid dat zijn neus volledig is hersteld. Ter terechtzitting is door de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren gebracht dat in deze situatie thans, vijf jaar na het gepleegde feit, nog geen verandering is gekomen. Aangever ervaart nog regelmatig een stekende pijn in zijn neus en op zijn neus zit een ontsierende bobbel. Ook het letsel aan de voortanden is thans nog niet volledig hersteld. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat in ieder geval één van de beschadigde voortanden is afgestorven en vervangen zal moeten worden. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het door verdachte en diens broer herhaaldelijk en met kracht uitgeoefende geweld in het gezicht en tegen het hoofd van aangever, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank kan zich voorts niet aan de indruk onttrekken dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan tussen verdachte en diens broer om aangever mee te lokken naar buiten en om hem daar vervolgens in elkaar te slaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit met parketnummer 18/079480-20
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2018,opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002018205445 d.d. 16 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 augustus 2018 was ik in [bedrijf] te Stadskanaal. Wij troffen vier jongens van Afrikaanse afkomst. De Somaliër schopte mijn broertje. De andere drie kwamen op mij af. Ze schopten mij en ik viel op de grond. Het trappen en schoppen deed veel pijn. Het trappen en schoppen tegen mijn lichaam deden de Marokkaan en de Afrikaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever afgelegd op 30 oktober 2018, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Wij laten je nu beelden zien die zijn gemaakt door de beveiligingscamera’s van de [bedrijf] . Zie jij hierop de mannen waarover jij in je aangifte spreekt?
A; Ja de allereerste man in de zwarte kleding is degene die mij heeft gestoken. De man die hierna in beeld komt met het rode shirt was er ook bij. Hierna zie ik dat er een man in een wit shirt met een print komt, dat is [naam 6] , hij is Somalisch. Daarna komt de Marrokkaan in beeld.
V: Weet je ook nog wie wat deed dan?
A; Ja de Marrokkaan begon mij te schoppen, toen viel ik op de grond. En opeens werd ik van alle kanten geslagen en geschopt. Ik werd toen dus in mijn gezicht en op mijn rug geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 30 oktober2018, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik was op 5 augustus 2018 met mijn broer, [slachtoffer 2] naar de [bedrijf] in Stadskanaal. U heeft mij beelden laten zien van de ingang van de [bedrijf] . Op deze beelden zie ik de 4 jongens die mij en mijn broer later op de parkeerplaats achter de [bedrijf] hebben mishandeld. De laatste jongen is de Marrokkaan. De jongen die [naam 6] heet sloeg met zijn vuist in mijn gezicht. De andere 3 jongens waren naar mijn broer [slachtoffer 2] gegaan. Ik heb gezien dat mijn broer op de grond lag en dat de 3 hem schopten en sloegen. Ik zag toen dat 1 van de jongens [slachtoffer 2] bij zijn hoofd pakte in een soort armklem, dit was de Marokkaanse jongen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2019,opgenomen op pagina 78 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 augustus 2018 heeft er een vechtpartij plaatsgevonden op de parkeerplaats achter de [bedrijf] . Op de camerabeelden van de ingang van de [bedrijf] hebben de aangever en zijn broertje de daders aangewezen. De persoon herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Nationaliteit: Marokkaanse
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever op 5 augustus 2018 op een voor het publiek vrij toegankelijke parkeerplaats, achter [bedrijf] te Stadskanaal, door meerdere personen, meermalen tegen het hoofd, de rug en/of het lichaam is geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt. Aangever en zijn broer hebben de daders op camerabeelden aangewezen. Een van de daders is daarbij door hen aangeduid als ‘de Marokkaan’. Deze persoon is vervolgens door twee verbalisanten herkend als zijnde verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met onbekend gebleven andere personen, schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het strafdossier niet blijkt dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het steken van een mes in de rug of lichaam van aangever. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Ten aanzien van de ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen van de openlijke geweldpleging, namelijk dat het door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de in artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen zwaardere strafbedreigingen uitsluitend van toepassing zijn op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat verdachte met zijn eigen handelen het ten laste gelegde letsel heeft toegebracht, zal de rechtbank hem tevens vrijspreken van de strafverhogende gevolgen.

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18/148254-19 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2018 te Veenhuizen, tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten scheefstand van de uitwendige neus en afgebroken tanden, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] meerdere malen te slaan en te stompen in het gezicht.
In de zaak met parketnummer 18/079480-20 acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1) hij op 5 augustus 2018 te Stadskanaal openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door - tegen het hoofd, de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/148254-19
Primair: medeplegen van zware mishandeling
Parketnummer 18/079480-20
Feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de drie ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft hierbij enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en anderzijds met het forse tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van het Leger der Heils d.d. 13 juli 2021, het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland d.d. 14 mei 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tweemaal schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Op 9 juni 2018 heeft verdachte zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Dit feit vond plaats in een penitentiaire inrichting waar verdachte gedetineerd zat vanwege een eerder geweldsincident. Dat de veroordeling voor dit eerdere feit en de daarbij opgelegde gevangenisstraf verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een (ernstig) geweldsmisdrijf te plegen, rekent de rechtbank hem zwaar aan. Twee maanden later, op 5 augustus 2018, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op een parkeerterrein van een [bedrijf] in Stadskanaal. Nadat er zonder een duidelijke aanleiding ruzie is ontstaan tussen de groep van verdachte en de groep van aangever, heeft verdachte, samen met zijn mededaders, aangever meermalen geschopt en geslagen, ook nadat aangever op de grond was gevallen. Het gaat hier om uitgaansgeweld, waarbij sprake was van een overmacht van drie personen tegen één. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit. Daarnaast zorgt uitgaansgeweld niet alleen voor gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar draagt het ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Veilig thuiskomen na een uitgaansavond behoort voor eenieder een vanzelfsprekendheid te zijn. Deze vanzelfsprekendheid wordt met gedragingen als die van verdachte echter steeds verder aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 30 maart 2023. Hieruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van het Leger des Heils van 13 juli 2021 waarin wordt aangesloten bij het advies van de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland, van 14 mei 2020. In dit advies komt de reclassering tot de conclusie dat een alternatief voor het opleggen van een onvoorwaardelijke straf nauwelijks voorhanden is. Dit omdat van verdachte geen actueel GBA-adres en telefoonnummer bekend is. Uit contact met de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gebleken dat de verblijfsvergunning van verdachte is ingetrokken en verdachte de beroepsprocedure tegen de ongegrondverklaring van het hiertegen ingestelde bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden gerechtvaardigd. De rechtbank weegt echter in strafverminderende zin mee dat vijf jaren zijn verstreken sinds de gepleegde feiten. Tevens is artikel 63 van het Wetboek van strafrecht van toepassing.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet, gelet op het reclasseringsadvies, geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De op te leggen straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – tot een vrijspraak van het onder parketnummer 18/079480-20 onder 2 ten laste gelegde feit komt.

Benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 18/148254-19 heeft [slachtoffer 1] zich door zijn gemachtigde, mr.
C.C.J. Tuip, advocaat te Diemen, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.576,20 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de zaak met parketnummer 18/079480-20 onder feit 1 heeft [slachtoffer 2] zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 105,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen met wettelijke rente, nu de gevorderde schades voldoende zijn komen vast te staan. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 18/148254-19)
De rechtbank stelt voorop dat het gevorderde bedrag aan materiële en immateriële schade (mede) is gebaseerd op schade aan vijf tandelementen. Uit het strafdossier komt naar voren dat door het bewezenverklaarde feit aan twee tanden van de benadeelde partij schade is veroorzaakt. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij dit verschil niet nader kunnen toelichten. Ook een nadere schriftelijke onderbouwing van recente datum waarin de precieze schade aan het gebit van de benadeelde partij en de daarvoor noodzakelijke behandeling verduidelijkt wordt, ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat voor de rechtbank onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wat de schade aan het gebit van de benadeelde partij (als gevolg van het bewezenverklaarde feit) thans precies is. De vordering is in zoverre onvoldoende onderbouwd. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan in ieder geval twee tandelementen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank zal om deze reden gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en de hoogte van de schade inschatten op € 1.750,-, bestaande uit € 1.250,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn mededader deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummer 18/079480-20 onder 1)
De rechtbank acht het feit waaruit de gevorderde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/079480-20 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/148254-19 primair en het onder parketnummer 18/079480-20 onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Ten aanzien van parketnummer 18/148254-19 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.750,-, (zegge zeventienhonderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.250,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/079480-20 onder feit 1
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H. Hanssen, rechters, bijgestaan door Mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2023.