De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.794,22 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 46.118,05 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie algehele toewijzing gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd tot
een bedrag van € 17.231,12 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd. De post studievertraging moet nietontvankelijk worden verklaard omdat de beoordeling van deze post een onevenredige belasting voor het strafgeding is. De kosten voor fysiotherapie moeten eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard en de waarde van de kleding moet worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het gevoerde OVARverweer. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de eigen schuld-regeling ex. art. 6:101 van het Burgerlijk Wetboek toe te passen omdat [slachtoffer 2] de confrontatie heeft opgezocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de immateriële schade toe te wijzen tot maximaal € 1.000,- en de gederfde inkomsten en kosten voor huishouding niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de eigen bijdrage van de zorgverzekering (€ 124,27) en de kosten voor fysiotherapie (€ 223,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding gehalveerd dient te worden tot een bedrag van € 485,98, gelet op het feit dat in de vordering ten onrechte uit is gegaan van de nieuwwaarde van de kleding. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op de kleding voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de schade wegens studievertraging nietontvankelijk omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is geworden en de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van die schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op basis van de gebleken feiten en omstandigheden op € 1000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 2:
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de eigen bijdrage van de zorgverzekering (€ 387,-), de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-), de reiskosten (€ 48,18), de kosten voor aanschaf van douchehoezen (€ 36,94) en de reparatiekosten van de telefoon (€ 299,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding gehalveerd dient te worden tot een bedrag van € 714,50, gelet op het feit dat in de vordering ten onrechte uit is gegaan van de nieuwwaarde van de kleding. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op de kleding voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de schade wegens verlies aan verdienvermogen en de kosten voor huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van die schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en rekening houdend met de rol van het slachtoffer in het onderliggende conflict, op € 4000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.