ECLI:NL:RBNNE:2023:243

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
18/191813-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot zware mishandeling en zware mishandeling met een mes in Groningen

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 juli 2022 in Groningen, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren heeft gestoken in de richting van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict, met een mes heeft gezwaaid en daarbij [slachtoffer 1] in de onderbuik en [slachtoffer 2] in het been heeft verwond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, maar dat de verdachte wel degelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de feiten van zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met inachtneming van zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, gezien het recidiverisico. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen voor een deel, met een schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/191813-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21/004297-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de (onder)buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de (onder)buik, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 30 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans éénmaal, met een mes in het been, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te Groningen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steekwonden in het been (waarbij spieren, zenuwen en bloedvaten zijn doorgesneden), heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met een mes in het been te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in het been, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2 primair. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft meermalen uitgehaald met het mes, een keukenmes met een lemmet van zo’n 13 centimeter, in de richting van - in ieder geval - [slachtoffer 2] . Op de beelden is te zien dat verdachte met veel kracht uithaalt, ook op het moment dat [slachtoffer 2] op zijn rug op de grond ligt. De wijze waarop verdachte met het mes tekeergaat en meermalen rücksichtslos met het mes uithaalt, moet tot de conclusie leiden dat het handelen van verdachte gericht was op de dood van zijn beoogde slachtoffers. Het voorgaande vindt steun in de Forensisch Medische Letselrapportage inzake het letsel van [slachtoffer 1] . Dat niemand het leven heeft gelaten door het handelen van verdachte is vooral geluk. Door het in een oncontroleerbare situatie meermalen in het wilde weg uithalen met een mes met een lemmet van zo’n 13 centimeter ontstond er een aanmerkelijke kans op de dood. Onder deze omstandigheden had verdachte de slachtoffers zomaar in de vitale delen kunnen raken. In de buikstreek, waar [slachtoffer 1] is geraakt, bevinden zich al vitale en kwetsbare delen van het lichaam. Verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand dodelijk zou raken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de letselverklaringen, de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, de camerabeelden en de verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] heeft blijkens de Forensisch Medische Letselrapportage een steekwond opgelopen in zijn onderbuik, zonder penetratie van de buikholte. De diepte van de wond is beperkt gebleven omdat het mes op het schaambeen stuitte. De afgebroken punt van het mes is ongeveer 2 centimeter lang en is in het bot van het schaambeen verzonken. De afgebroken mespunt is inmiddels operatief verwijderd en de wond zal geheel genezen.
[slachtoffer 2] heeft blijkens de Forensisch Medische Letselrapportage snijletsel van meer dan 7 centimeter lengte met beschadiging van spieren, middelgrote bloedvaten en middelgrote zenuwen in zijn scheenbeen opgelopen. Het betreft matig tot ernstig letsel. De beschadiging aan de spieren zal naar verwachting geheel herstellen zonder functionele beperkingen. De schade aan de zenuwen zal mogelijk permanent zijn of mogelijk deels herstellen. Er is een geringe kans op volledig herstel.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet bewezen dat een aanmerkelijke kans op de dood van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] heeft bestaan.
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een scherp voorwerp, als een (keuken) mes, in de richting van het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In het lichaam liggen dicht onder de huid kwetsbare organen, pezen en spieren. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk. Door al rennend en vechtend, zwaaiend met een mes, steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van de slachtoffers heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Blijkens de letselrapportages heeft dit in het geval van [slachtoffer 2] geleid tot een voltooide zware mishandeling en bij [slachtoffer 1] tot een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen, van PolitieNoord-Nederland d.d. 18 augustus 2022, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier met nummer 2022197519 d.d. 1 november 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] :
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen, van PolitieNoord-Nederland d.d. 5 augustus 2022, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
subsidiair:
hij op 30 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de (onder)buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair:hij op 30 juli 2022 te Groningen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steekwonden in het been (waarbij spieren, zenuwen en bloedvaten zijn doorgesneden), heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met een mes in het been te steken/snijden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairpoging tot zware mishandeling;
subsidiairzware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring primair op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweerexces toekomt. Als gevolg van het handelen van [slachtoffer 2] , het plotseling uitdelen van een vuistslag in het gezicht van verdachte, is bij hem een hevige gemoedsbeweging ontstaan waardoor hij zich in het gevecht heeft gestort. De noodweersituatie eindigt niet op het moment dat verdachte het gevecht aan gaat maar duurt voort omdat verdachte zag dat [slachtoffer 2] aan de rits van zijn jas zat, alsof hij iets wilde pakken, hetgeen volgens de raadsman wordt ondersteund door de beelden. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] niet daadwerkelijk een mes bij zich had derogeert niet aan het beroep op noodweerexces. Verdachte heeft in paniek zijn mes tevoorschijn gehaald, als reactie op deze beweging van [slachtoffer 2] en uit angst voor een wapen. Die angst is gelet op het onderliggende conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] niet onterecht.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en stelt de verdediging dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Hij mocht – gezien het gedrag van [slachtoffer 2] – er redelijkerwijs van uitgaan dat [slachtoffer 2] een wapen uit zijn zak wilde pakken en dat hij op het punt stond om weer aangevallen te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verweren te verwerpen omdat er op het moment dat verdachte [slachtoffer 2] aanviel met het mes geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] . Laat staan dat er sprake was van een noodzakelijke verdediging door verdachte. Verdachte kan geen gerechtvaardigd beroep doen op (putatief) noodweerexces. Er is – zo blijkt uit het dossier – al langere tijd onmin tussen [slachtoffer 2] en verdachte. Maar de verklaring van verdachte dat hij vanwege een eerder schietincident angstig was dat [slachtoffer 2] een wapen bij zich had en dat zou trekken, vindt geen steun en is niet aannemelijk geworden. Daarbij speelt mee dat [slachtoffer 2] verdachte weliswaar direct aanvalt, maar dat doet met zijn vuisten. Uit niets blijkt dat [slachtoffer 2] een greep deed naar een jaszak of anderszins voor deed komen dat hij een wapen had.
Oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt vast dat verdachte een klap in zijn gezicht kreeg van [slachtoffer 2] . Vervolgens werd er over en weer geslagen en geschopt tot het moment dat er twee personen tussen verdachte en [slachtoffer 2] in kwamen opdat zij zouden kalmeren. Dat de eerste klap van [slachtoffer 2] moet worden gezien als een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich later, nadat twee personen tussen beiden kwamen, heeft moeten verdedigen (met een mes), is naar het oordeel van de rechtbank een conclusie die op grond van de feiten en omstandigheden niet valt te trekken.
Noodweerexces
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Putatief noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweerexces sprake is, wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of de gemiddelde rechtsgenoot, geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij/zij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Met inachtneming van dit juridisch kader, oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op verontschuldigbare wijze heeft vergist ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. In de beleving van verdachte greep [slachtoffer 2] naar zijn jaszak waar volgens verdachte een wapen in zat. In geen enkele andere verklaring in het dossier, uit het kamp van verdachte of uit het kamp van aangevers, wordt daar melding van gemaakt. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, die beweging op de beelden ook niet.
Verdachte greep zijn mes zonder dat hij een wapen heeft gezien bij aangever [slachtoffer 2] en is de van hem wegrennende [slachtoffer 2] gaan achtervolgen, zwaaiend met dat mes, terwijl er nooit een wapen is geproduceerd door [slachtoffer 2] . Verdachte was dusdanig vastbesloten [slachtoffer 2] te achtervolgen dat hij om zijn eigen vrienden en de vriend van [slachtoffer 2] heen dook om zijn doel maar te bereiken. Van een schootsveld dat klein gehouden moest worden, wat wordt gesuggereerd, was geen sprake. Er stonden mensen tussen [slachtoffer 2] en verdachte en het was verdachte die om die mensen heen dook om bij [slachtoffer 2] te kunnen komen.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien is deze handeling van [slachtoffer 2] aldus niet aan te merken als een werkelijke (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding met een wapen door [slachtoffer 2] jegens verdachte. De rechtbank is daarmee van oordeel dat uit de verklaring van verdachte ter zitting en de (beschrijving van de) camerabeelden niet aannemelijk is geworden dat hij door een hevige gemoedsbeweging, voortkomende uit de ingebeelde dreiging van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, in zijn handelen te ver is doorgeschoten door zijn mes te trekken. In tegendeel, het mes werd welbewust getrokken met als doel om [slachtoffer 2] op afstand te houden terwijl de eerste gevechtssituatie reeds was beëindigd waarna [slachtoffer 2] bij verdachte vandaan rende. Verdachte is vervolgens, zwaaiend met een mes, achter [slachtoffer 2] aangerend en opnieuw het gevecht aangegaan. De rechtbank merkt verdachte dan ook aan als agressor vanaf het moment dat hij zijn mes trok en [slachtoffer 2] bij hem vandaan rende. Dat sprake lijkt te zijn van een langlopend onderliggend conflict waarbij verdachte is beschoten door [slachtoffer 2] , is op basis van het dossier niet voldoende aannemelijk geworden. Daar is door het openbaar ministerie onderzoek naar gedaan, maar er is niets aangetroffen dat het relaas van verdachte kan ondersteunen. Die stelling van verdachte doet niet af aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling de strafeis van de officier van justitie te matigen, gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] de confrontatie heeft gezocht met verdachte en het advies van de psycholoog om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de Pro
Justitiarapportage van mevr. M.M.M. Verberk, GZ-psycholoog, van 25 november 2022 en de rapportage van Reclassering Nederland van 6 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feitent
Verdachte heeft in een ruzie met [slachtoffer 2] een mes tevoorschijn gehaald. [slachtoffer 2] rende hierop bij verdachte vandaan, waarop verdachte zwaaiend met dit mes achter [slachtoffer 2] is aangerend. Nadat [slachtoffer 2] ten val kwam, heeft verdachte hem gestoken/gesneden met dit mes. Hiermee heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk toegebracht, te weten een ernstige snijwond in het scheenbeen waarbij meerdere spieren, bloedvaten en zenuwen zijn geraakt. Terwijl [slachtoffer 1] tussen beiden kwam heeft verdachte ook [slachtoffer 1] gestoken/gesneden met het mes en daarmee slachtoffer [slachtoffer 1] gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in zijn schaamstreek. De rechtbank acht dit zeer gewelddadige en ernstige feiten die evengoed een andere afloop hadden kunnen hebben. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen ernstig in gevaar gebracht en vrees aangejaagd.
Naast de angst en het leed dat is toegebracht aan de slachtoffers, zorgen feiten als het onderhavige voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De steekpartij heeft plaatsgevonden op een zaterdagmiddag midden in de Herestraat van Groningen waar veel winkelend publiek, van alle leeftijden, aanwezig was. Het resultaat was een bloedbad waar menig burger die met het conflict niets van doen had ongewild mee werd geconfronteerd. Het handelen van de verdachte heeft de rechtsorde ernstig geschokt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van mevr. M.M.M. Verberk. Zij komt tot de conclusie dat er bij verdachte voldoende aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van psychopathologie. De pathologie van verdachte heeft zich ontwikkeld naar aanleiding van gebeurtenissen uit zijn kindertijd en zijn daardoor verweven in zijn persoonlijkheid. Er zijn tevens aanwijzingen voor een cognitieve beperking en dit betreft een aangeboren aandoening die, in dat geval, al het hele leven van verdachte aanwezig is en dus ten alle tijden onderliggend is aan de keuzes die hij maakt en de vaardigheden die hij bezit. Zij heeft de rechtbank geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank neemt dit advies over en weegt daarom in strafmatigende zin mee dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland, die een deels voorwaardelijke straf adviseert met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling in een FPK.
Oplegging van straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aanzienlijk langer is dan de duur van het voorarrest. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank zal aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde poging doodslag.
De rechtbank is, alles overwegend, van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten aanzienlijk is. Bij verdachte is sprake van complexe problematiek op grond waarvan langdurig toezicht op verdachte is vereist om het recidiverisico in te kunnen perken. Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte, ook na beëindiging van de gevangenisstraf, langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank constateert verder dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GVM is voldaan. De rechtbank zal daarom tot slot, conform de eis van de officier van justitie, aan verdachte tevens een GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de GVM pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie bij beëindiging van de gevangenisstraf en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.794,22 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 46.118,05 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie algehele toewijzing gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd tot
een bedrag van € 17.231,12 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd. De post studievertraging moet nietontvankelijk worden verklaard omdat de beoordeling van deze post een onevenredige belasting voor het strafgeding is. De kosten voor fysiotherapie moeten eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard en de waarde van de kleding moet worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het gevoerde OVARverweer. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de eigen schuld-regeling ex. art. 6:101 van het Burgerlijk Wetboek toe te passen omdat [slachtoffer 2] de confrontatie heeft opgezocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de immateriële schade toe te wijzen tot maximaal € 1.000,- en de gederfde inkomsten en kosten voor huishouding niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de eigen bijdrage van de zorgverzekering (€ 124,27) en de kosten voor fysiotherapie (€ 223,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding gehalveerd dient te worden tot een bedrag van € 485,98, gelet op het feit dat in de vordering ten onrechte uit is gegaan van de nieuwwaarde van de kleding. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op de kleding voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de schade wegens studievertraging nietontvankelijk omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is geworden en de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van die schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op basis van de gebleken feiten en omstandigheden op € 1000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 2:
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de eigen bijdrage van de zorgverzekering (€ 387,-), de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-), de reiskosten (€ 48,18), de kosten voor aanschaf van douchehoezen (€ 36,94) en de reparatiekosten van de telefoon (€ 299,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding gehalveerd dient te worden tot een bedrag van € 714,50, gelet op het feit dat in de vordering ten onrechte uit is gegaan van de nieuwwaarde van de kleding. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op de kleding voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank verklaart de vordering ten aanzien van de schade wegens verlies aan verdienvermogen en de kosten voor huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk omdat de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van die schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en rekening houdend met de rol van het slachtoffer in het onderliggende conflict, op € 4000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk arrest van 29 juni 2022 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 juli 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 december 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft ter zitting de rechtbank verzocht de proeftijd te verlengen.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 60a en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan veroordeelde op een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art 38z Sr.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 1.833,25 (zegge: achttienhonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.833,25 (zegge: achttienhonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 833,25 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 5.516,62 (zegge: vijfduizendvijfhonderdzestien euro en tweeënzestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.516,62 (zegge: vijfduizendvijfhonderdzestien euro en tweeënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.516,62 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.004297-21

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 29 juni 2022, te weten: 55 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Bolding, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2023.
mrs. Schuth en Van Sloten zijnbuiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.