Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
19 augustus 2022 heeft verweerder het (tweede, als zodanig aangemerkte) bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dat laatste bezwaar zag op een ingebrekestelling die verband hield met het eerste bezwaar.
Overwegingen
Er is sprake van een onjuiste inhoudingsplichtige over de jaren 2009 t/m 2014.De werkgever is [naam 1] , i.p.v. [naam 2] .
24 december 2021 (zie 1.1.). De brief van verweerder luidt – voor zover van belang – als volgt:
Op grond van het voorgaand kom ik tot de conclusie dat u enkel een dienstverband heeft gehad met [naam 2] en dat deze [naam 2] ook de enige inhoudingsplichtige is geweest. Uw standpunt over een onjuiste inhoudingsplichtige volg ik dan ook niet.
4 februari 2022 (zie 1.2.). Boven de brief van eiser staat “Bezwaar” vermeld. In deze brief schrijft eiser onder meer het volgende:
Er is sprake van een handhavingsverzoek, derhalve is enig bericht een besluit, u stuurt mij een brief ter kennisgeving, zonder de vormgeving van een besluit, u heeft ondanks mijn bericht, geen hoor en wederhoor toegepast.
Tot op heden heb ik nog geen reactie ontvangen op het ingediende bezwaar.
Ik heb kennis genomen dat de uitkeringsinstantie UWV over het jaar 2019 en 2020 op een onjuiste wijze omgegaan is met de inhouding loonheffing.
Op 9 februari 2022 ontving ik per e-mail uw reactie op mijn brief met dagtekening 4 februari 2022. U beschouwt uw brief als een bezwaarschrift tegen mijn brief van 4 februari 2022. Alhoewel het elektronisch berichtenverkeer niet is opengesteld voor het indienen van een bezwaarschrift, zal ik u dit vormverzuim niet aanrekenen. Uw “bezwaarschrift” is binnen de wettelijke termijn ontvangen.
Beslissing
Ik verklaar uw bezwaarschrift kennelijk niet ontvankelijk.
Horen
Omdat ik uw bezwaarschrift kennelijk niet ontvankelijk verklaar heb ik u niet gehoord.
Beroepsclausule
U kunt tegen mijn beslissing op uw bezwaar in beroep gaan bij de rechtbank. Op de volgende pagina kunt u nalezen hoe u dat doet.
Ten slotte
Hiermede stel ik u in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit mbt het handhavingsverzoek van 8 april, en roep de wet dwangsom in.”
Afgezien van het feit dat de inspecteur (de heer [naam 3] ) met zijn brief van3 mei 2022 op uw ‘handhavingsverzoek’ van 8 april 2022 heeft gereageerd is een dergelijk verzoek niet aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (AWB).
Vooropgesteld, handhaving LB en in samenhang met IB is een wettelijke taak van de Belastingdienst.
Op 1 juli 2022 ontving ik uw brief van 30 juni 2022 waarin u bezwaar maakt tegen mijn kennisgeving van 27 juni 2022. Wij bevestigden de ontvangst van uw brief met onze brief van 14 juli 2022.
Beslissing
mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023.