In deze zaak heeft de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) op 31 januari 2023 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de gedaagde, die sinds 1 september 2003 in dienst was als universitair hoofddocent. De RUG heeft het verzoek ingediend op basis van artikel 7:671b lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek, omdat er een verschil van inzicht was over de wijze waarop de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd. De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.
Tijdens de zitting op 23 januari 2023, waar beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren, is het procesverloop besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een zodanig verschil van inzicht dat van partijen niet kan worden verlangd dat zij de arbeidsverhouding voortzetten. Er is geen verwijt aan partijen te maken voor het ontstaan van dit verschil van inzicht, en herplaatsing van de gedaagde binnen een redelijke termijn is niet mogelijk.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding is, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel h, BW. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 maart 2023, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. E. Oostdijk en uitgesproken door mr. F. de Jong.