ECLI:NL:RBNNE:2023:4010

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 21/3804
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de schadevergoeding die hem was toegekend voor verschillende schadeposten, waaronder schade aan het balkon en de kelder. De rechtbank oordeelt dat het IMG ten onrechte enkele schades niet opnieuw heeft beoordeeld, omdat deze eerder niet adequaat waren behandeld. De rechtbank stelt vast dat het bewijsvermoeden voor de schade aan het balkon niet is weerlegd en dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 6.000,-- voor schade 1 tot en met 3. Daarnaast wordt schade 10, die ook niet adequaat is beoordeeld, vastgesteld op € 7.105,89. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het IMG voor deze schades en kent een totale aanvullende vergoeding van € 13.757,52 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de aanvraag. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 2.092,50. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het IMG de gemaakte kosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in het bestreden besluit toegekende bedrag aan schadevergoeding.
1.1.
Het IMG heeft met het besluit van 20 november 2020 een bedrag toegekend van in totaal € 22.674,35. Met het bestreden besluit van 18 november 2021 op het bezwaar van eiser heeft het IMG in totaal een bedrag van € 24.524,11 toegekend.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 25 mei 2022, voorzien van een addendum van deskundige C.N. Dobbe, van CED, van 11 maart 2022.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het IMG en Dobbe. Ter zitting is het onderzoek geschorst zodat er een onderzoek ter plaatse kon plaatsvinden. Op 13 januari 2023 is door het IMG een reactie gegeven op een aantal op zitting voorgelegde punten.
1.4.
Op 1 februari 2023 heeft er een descente plaatsgevonden op het adres van eiser, [adres] te [woonplaats]. Het proces-verbaal van de descente is op 15 februari 2023 aan partijen gezonden. Eiser heeft op 9 maart 2023 op het proces-verbaal gereageerd en verweerder op 15 maart 2023.
1.5.
Op 3 april 2023 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het niet nodig acht om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij nader willen worden gehoord.
1.6.
Bij brief van 11 mei 2023 heeft de gemachtigde van eiser bericht (nog) te willen reageren op de reactie van het IMG van 15 maart 2023. Deze reactie is vervolgens gegeven op 28 juni 2023. Het IMG heeft hier op 31 juli 2023 op gereageerd.
1.7.
Bij brief van 1 augustus 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is opnieuw een zitting te houden en een zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een zitting te willen worden gehoord. Hierop is geen reactie gekomen. Het onderzoek is nadien gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het IMG onderhavige schades juist heeft beoordeeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Een deel van de opgenomen schade komt alsnog voor vergoeding in aanmerking. Daar waar de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Dit volgt uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij slaat de rechtbank acht op hetgeen eiser, verweerder en de door hen ingeschakelde deskundigen naar voren hebben gebracht.
Schade 1 t/m 3 (balkon)
4. Het IMG stelt dat de schade aan het balkon eerder door de NAM is beoordeeld en dat het IMG om die reden, op grond van artikel 2, vierde lid, onder a, van de Tijdelijke wet Groningen (TwG), niet bevoegd is de schade (nogmaals) te beoordelen. Voor de eerdere beoordeling is verwezen naar een rapport van 18 maart 2014, dat heeft geleid tot een toegekend schadebedrag van € 67.397,--. In voornoemd rapport zijn foto’s terug te vinden van eerder beoordeelde schade aan het metselwerk aan de buitenkant van het balkon. De schade aan de buitenzijde is volgens het IMG niet verergerd. Het IMG voert aan dat het onmogelijk is dat de scheurvorming aan de buitenzijde niet is verergerd, maar dat de schade aan de binnenzijde wel zou zijn verergerd. Daarbij is er op gewezen dat eerder door de NAM een substantieel bedrag is toegekend.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG hiermee niet heeft aangetoond dat de volledige schade aan het balkon eerder is behandeld. Er zijn immers geen foto’s van de schade aan de binnenkant van het balkon. Ook bevat het rapport van de NAM geen toelichting. Uit het rapport valt niet op te maken of de schade aan de binnenkant al aanwezig was, of deze schade nadien is ontstaan of verergerd en of de schade destijds is beoordeeld. Nu het door de NAM toegekende bedrag ook niet is gespecificeerd kan daaruit evenmin afgeleid worden dat bij het toekennen van het bedrag rekening is gehouden met herstel van zowel de schade aan de binnenkant als aan de buitenkant van het balkon. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schade aan de binnenkant van het balkon eerder is behandeld. Om die reden is het IMG wel bevoegd deze schade te beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover is beslist over schade 1 tot en met 3.
4.2.
Als het gaat om weerlegging van het bewijsvermoeden is in 2014 de schade aan de buitenzijde aangemerkt als A-schade. In de contra-expertise van 24 juni 2020 is door Vergnes geconcludeerd dat het ontstaan of verergering van de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten niet is uit te sluiten. Ook de door eiser ingeschakelde deskundige Sleurink heeft tijdens de descente die conclusie getrokken. De rechtbank ziet in de motivering die de door het IMG ingeschakelde deskundigen hebben gegeven geen aanleiding te oordelen dat het bewijsvermoeden wel is weerlegd. De rechtbank ziet daarom aanleiding te bepalen dat deze schade moet worden vergoed.
4.3.
Bij brief van 10 november 2022 is door eiser een calculatie van Bouwbedrijf Veldman toegevoegd. Er is een bedrag van € 6.512,03 exclusief btw gecalculeerd voor herstel van schade 1 t/m 3. De bestaande borstwering kan voor dat bedrag vervangen worden. In de op 13 januari 2023 gegeven reactie heeft het IMG naar voren gebracht dat het niet noodzakelijk is de gehele borstwering te vervangen. Tijdens de descente van 1 februari 2023 is besproken wat de meest geschikte herstelmethode zou zijn. Daarbij waren de deskundigen het erover eens dat plaatselijk herstel van de schade of opnieuw opbouwen van het balkon gelet op de kosten niet veel van elkaar zal verschillen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat, nu het gelet op de kosten niet uitmaakt wat de herstelmethode is, het vervangen van de borstwering passend is. Nu hiermee ook de schade wordt hersteld waar wel al een vergoeding voor is toegekend, namelijk de schade aan de buitenkant van het balkon, acht de rechtbank het redelijk dat dit wordt verrekend. Nu niet duidelijk is wat er reeds is vergoed stelt de rechtbank het te vergoeden bedrag schattenderwijs vast op een bedrag van € 6.000,--. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf voorzien en bepalen dat het IMG dit bedrag moet toekennen voor schade 1 tot en met 3.
Schade 33 en 34 (kelder)
5. Het geschil bij de schade in de kelder ziet op de vraag of de schade identiek is aan de eerder door de NAM behandelde schade. Tijdens de descente zijn partijen het erover eens geworden dat deze schade eerder door de NAM is beoordeeld en nadien niet is verergerd. Het IMG heeft zich met toepassing van artikel 2, vierde lid, onder a, van de TwG, niet bevoegd verklaart om deze schade (nogmaals) te beoordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat dit ten onrechte is gedaan of toepassing had moeten worden gegeven aan de in lid 5 opgenomen hardheidsclausule.
Schade 17 t/m 21 en 62 (zijgevel schuur)
6. Het geschil met betrekking tot de zijgevel van de schuur ziet op de vraag of een vergoeding moet worden toegekend om de muur opnieuw op te metselen.
6.1.
In de primaire fase is door eiser een contra-expertise van Vergnes van 24 juni 2020 overgelegd waarin de herstelcalculatie voor deze schade is bestreden en is vermeld dat vanwege de scheefstand het metselwerk moet worden vervangen. Als reactie hierop is in het herzien adviesrapport van CED, van 3 november 2020, de schade aan de zijgevel van de schuur vergeleken met het rapport uit 18 maart 2014. Daar waar verergering ten gevolge van mijnbouwactiviteiten (ten opzichte van eerdere rapporten) niet is uit te sluiten, is een vergoeding toegekend voor de scheurvorming. Verder is opgenomen dat de door eiser vermelde scheefstand niet wordt veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Uit het verslag van de zaakbegeleider van 11 september 2019 blijkt dat de deskundige tijdens de schadeopname heeft laten weten dat de gerealiseerde versterking van de kapconstructie de achterliggende oorzaak voor de scheefstand heeft weggenomen. In het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies is gewezen op spatkrachten.
6.2.
In beroep is aangevoerd dat het begrote herstel niet voldoende constructief is. In het hierop door Dobbe uitgebracht addendum is onder meer vermeld dat de aanwezige scheefstand veroorzaakt is door spatkrachten, dat de scheefstand beperkt van omvang is en dat deze geen aanleiding geeft om het metselwerk te vervangen. In de op 13 januari 2023 door het IMG gegeven reactie is naar voren gebracht dat het voor herstel van de gevel niet noodzakelijk is om de gevel te vervangen.
6.3.
Tijdens de op 1 februari 2023 gehouden descente is gebleken dat de scheuren die in de muur zijn ontstaan, zijn hersteld. Er zijn door de deskundigen geen zwakke plekken waargenomen. De door eiser ingeschakelde deskundige heeft opgemerkt dat het bij de eerdere beoordeling van de schade geen slecht advies was geweest om de muur opnieuw op te metselen, maar dat dit nu niet noodzakelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit met het bedrag van de NAM akkoord had moeten gaan, maar dat hij dat destijds wel heeft gedaan.
6.4.
In de op 9 maart 2023 door eiser gegeven reactie op het proces-verbaal van de descente is naar voren gebracht dat in 1988 de palen zijn vervangen door een stalen constructie. In de op 15 maart 2023 gegeven reactie stelt het IMG naar aanleiding van de schouw niet tot een andere conclusie te kunnen komen dan dat de scheefstand historisch van aard is. Volgens het IMG is evident dat de scheefstand is ontstaan voordat de staalconstructie is aangebracht. Geconcludeerd wordt dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Voor zover daarover anders geoordeeld zou kunnen worden, maakt dit volgens het IMG geen verschil voor de toegekende vergoeding, aangezien er geen redelijke aanleiding bestaat om deze gevel te vervangen, zeker nu is gebleken dat deze schade historisch van aard is en stabiel is.
6.5.
Op 20 juni 2023 is namens Vergnes een nadere beschouwing gegeven. Daarbij is uiteengezet dat de kapconstructie in de jaren ’80 is aangepast en spatkrachten daarom geen mogelijke oorzaak kunnen zijn voor het ontstaan van de diverse schades aan de zijgevel. Verder is er op gewezen dat de constructie in het verleden is opgevijzeld. In reactie hierop is door het IMG op 31 juli 2023 naar voren gebracht dat niet duidelijk is op basis waarvan Vergnes meent dat de constructie in het verleden (voldoende) is gevijzeld en het IMG blijft bij de opvatting, die door alle bouwkundigen wordt gedeeld, dat er sprake is van historische scheefstand door spatkrachten.
6.6.
Alles in ogenschouw nemend ziet de rechtbank in de door Vergnes gegeven beschouwing geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie dat in het verleden spatkrachten op de zijgevel hebben gewerkt. In de beschouwing is vooral uiteengezet waarom na de aanpassing in de jaren ’80 spatkrachten geen mogelijke oorzaak kunnen zijn voor het ontstaan van de diverse schades aan de zijgevel. Over de periode daarvoor is enkel gesteld dat de constructie in het verleden is opgevijzeld. Hoe vaak en wanneer, en waarom dit afdoende is geweest, is niet vermeld.
6.7.
De scheuren die voor vergoeding in aanmerking komen bieden daarnaast onvoldoende basis voor de door Vergnes opgestelde herstelcalculatie. De scheuren zijn hersteld en door de door eiser en verweerder ingeschakelde deskundigen is ter plaatse, op
1 februari 2023, niet noodzakelijk geacht dat de gevel opnieuw wordt opgemetseld. De scheefstand is door de deskundigen
“beperkt van omvang”en
“gemiddeld”genoemd.
De rechtbank ziet in het beroep gevoerde betoog geen grond gelegen voor het oordeel dat de herstelmethodiek niet passend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 10 (terras)7. Voor schade 10 zijn door de deskundigen van het IMG wisselende oorzaken aangewezen. Er is geen andere uitsluitende schadeoorzaak vast komen te staan. Ook het IMG constateert, na de descente, dat de in beroep aangevoerde andere oorzaak niet juist is.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook. Het bestreden besluit wordt eveneens vernietigd voor zover is beslist over schade 10. Gelet op de gegeven reactie zal de schade worden begroot.
7.1.
De vraag die voorligt is welk bedrag nodig is om deze schade te kunnen herstellen.
In het herzien adviesrapport van 3 november 2020 is geadviseerd de gebroken tegels te vervangen en opnieuw te voegen (blz. 485). Eiser heeft in zijn brief van 10 november 2022 voor herstel gewezen op een als productie 2 gevoegde offerte. Die offerte ziet echter op herstel van schade 14 (een bedrag van € 6.111,88). In productie 1 is wel een begroting van schade 10 terug te vinden (van € 9.880,43). Een calculatie die ook aansluit bij deze schade is terug te vinden in het adviesrapport van Vergnes van 24 juni 2020. Daarin wordt een bedrag van € 4.652,16, exclusief algemene bouwplaatskosten (12%), algemene kosten (7%), risico-opslagen (2%) en winst (4%) en btw (21%) begroot. Die percentages zijn ook gehanteerd in het advies op blz. 485 en komen als voornoemd bedrag wordt gehanteerd uit op bedragen van respectievelijk € 1.220,48 en € 1.233,25.
7.2.
Het IMG heeft in de reactie van 15 maart 2023 naar voren gebracht dat het herstel kan plaatsvinden op de wijze zoals in het herzien adviesrapport van 3 november 2020 is begroot. De als productie 1 overgelegde begroting acht het IMG niet juist, nu wordt gesproken over een zelf nivellerende gietvloer, hetgeen niet mogelijk is bij een terras dat op afschot is gelegd. Als het gaat om de toe te passen herstelmethode is tijdens de descente door de door eiser ingeschakelde deskundige Sleurink geadviseerd om alle tegels weg te halen, het terras volledig aan te smeren en vervolgens opnieuw te betegelen, zodat het terras weer op hetzelfde niveau is als de trap. Dit advies sluit aan bij de calculatie van Vergnes, die in de reactie van 15 maart 2023 niet met concrete argumenten is bestreden.
Gelet op het feit dat deze schade een verzakking van het gehele terras betreft, alsmede het verhandelde tijdens de descente, acht de rechtbank de door het IMG gegeven reactie onvoldoende om te oordelen dat de door Vergnes voorgestelde maatregel te ingrijpend zou zijn en de door CED voorgestelde methode toereikend. Alles overziend stelt de rechtbank het bedrag voor herstel van schade 10 vast op een bedrag van € 7.105,89. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf voorzien en bepalen dat het IMG dit bedrag aan eiser moet betalen.
Schade 14 (trap bij de voordeur)
8. Eiser stelt in het beroepschrift dat hij het niet eens is met het toegekende bedrag voor schade 14. Dit omdat het bedrag dat is toegekend ontoereikend zou zijn voor herstel van de schade. Deze stelling is niet nader onderbouwd. Daarnaast heeft de door eiser ingeschakelde deskundige van Vergnes, in de bezwaarfase in het rapport van 15 september 2021, aangegeven het eens te zijn met de herstelcalculatie van het IMG. De rechtbank kan, zonder nadere toelichting van eiser, eiser dan ook niet volgen in zijn redenering dat het bedrag ontoereikend zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. In het verweerschrift is verzocht om het beroep ten aanzien van schade 43 gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien door een aanvullende vergoeding toe te kennen van € 651,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot en met de dag van betaling. De rechtbank zal dit bedrag eveneens toekennen.
De rechtbank ziet in hetgeen door eiser over de overige schades is aangevoerd geen aanleiding om voor die schades een vergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin is beslist over schades 1 t/m 3, 10 en 43 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
10.1.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf te voorzien en te bepalen dat het IMG voor deze schades een aanvullende vergoeding moet toekennen van € 13.757,52. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de aanvraag van 22 december 2017 tot en met de dag van betaling.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.092,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt), aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt) en aanwezig is geweest bij het onderzoek ter plaatse (0,5 punt). Dit komt neer op 2,5 punten met een waarde van € 837,-- per punt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 november 2021 voor zover daarin is beslist over schade
1 tot en met 3, schade 10 en schade 43;
- bepaalt dat de aan eiser voor schade 1 tot en met 3 en schade 10 en 43 toe te kennen vergoeding € 13.757,52 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf
22 december 2017 tot en met de dag van betaling;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.