ECLI:NL:RBNNE:2023:437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
18/135898-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal met geweld en mishandeling door minderjarige verdachte

Op 10 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een werkstraf van 80 uren opgelegd. De zaak betreft een incident op 5 mei 2022, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een zilveren ketting, een jas en een pet heeft weggenomen van slachtoffer 1, terwijl dit gepaard ging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de beroving, ondanks haar inconsistenties in verklaringen. De rechtbank heeft ook de mishandeling van slachtoffer 2 op 1 maart 2022 bewezen verklaard. De officier van justitie had een werkstraf en jeugddetentie geëist, en de rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante begeleiding en scholing, om de kans op herhaling te verkleinen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/135898-22 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/169145-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.O. Roosjen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/135898-22
zij op of omstreeks 5 mei 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (zilveren) ketting en/of een jas en/of een of meer pet(ten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] te duwen en/of aan het lichaam (de bosjes in) te trekken en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) op zijn buik, althans in de richting van zijn lichaam, te houden en/of een pet van zijn hoofd af te slaan en/of een ketting van zijn hals af te trekken en/of de jas van zijn lichaam af te trekken;
Parketnummer 18/169145-22
zij op of omstreeks 1 maart 2022 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder parketnummer 18/135898-22 en het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/135898-22 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het onduidelijk blijft wat er precies gebeurd is. Verdachte heeft aangegeven hoe zij zich de situatie herinnert, namelijk dat zij in gesprek is gegaan met aangever, dat hij een mes heeft getrokken, dat verdachte dit mes heeft afgepakt en dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er plotseling bovenop zijn gesprongen en de spullen van aangever hebben gestolen. De camerabeelden sluiten dit verhaal niet uit. Uit het dossier blijkt niet van een van tevoren bedacht plan om aangever te beroven. De enige verklaring waaruit blijkt dat verdachte iets te maken heeft met het wegnemen van de spullen van aangever is dat aangever heeft verklaard dat verdachte zou hebben gezegd “doe je jas uit”. Het is goed mogelijk dat aangever het heeft ervaren alsof hij is beroofd door vier personen. Er blijft echt veel ruis omtrent hoe het precies is gegaan.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd omtrent het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/135898-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik was op 5 mei 2022 op het bevrijdingsfestival in het Stadspark in Groningen samen met
[medeverdachte 3]. Ik heb een mes in mijn handen gehad. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben spullen van [slachtoffer 1] afgepakt. We zijn met z’n vieren weggerend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2022, opgenomenop pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022112238 d.d. 16 juni 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 5 mei 2022 was ik op het bevrijdingsfestival in Groningen. Omstreeks 19.40 uur was ik ter hoogte van de kinderboerderij in het Stadspark. Ik zag dat er vier jonge personen op mij af kwamen rennen. Vervolgens werd aan meerdere kanten aan mijn lichaam geduwd en getrokken. Ik belandde in de bosjes met de vier personen. Ik zag dat [verdachte] een mes pakte van ongeveer 10 cm, waar nog wel een hoesje om de snijkanten zat. Ik zag dat ze het mes op mijn buik zette. Ik hoorde dat ze zei doe je kanker jas uit. Ik zag dat [medeverdachte 2] mijn pet van mijn hoofd sloeg met zijn hand. Ik zag dat [medeverdachte 1] mijn pet van de grond pakte en deze in zijn jas stopte. Ik zag dat [medeverdachte 3] mijn ketting van mijn hals trok. Tegelijk trok [medeverdachte 1] mijn jas uit. Ik zag dat ze wegrenden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2022,opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op videobestand 5_mei_1.avi zag ik het volgende: Ik zie dat de tijd betreft 5-5-2022
19:46:03 uur. Ik zie 4 personen wegrennen in de richting van de speeltuin. Hiervan herken ik [medeverdachte 3]. Ik herken ook [verdachte]. Ik zie en herken aangever [slachtoffer 1]. Ik zie dat hij loopt in de richting van de kinderboerderij.
Op videobestand 5_mei_2_1.avi zag ik het volgende: Ik zie dat de tijd betreft 5-5-2022 19:43:45 uur. Dit is voor de beroving. Ik zie 4 personen lopen. Allen lopen vanuit de richting van de speeltuin langs de kinderboerderij. Ik herken alle personen als zijnde [verdachte] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op tijdstip 5-5-2022 19:43:58 uur zijn alle personen weer uit beeld verdwenen. Op tijdstip 5-5-2022 19:44:29 zie ik dat alle vier verdachten rennen in de richting van de speeltuin.
Op tijdstip 5-5-2022 19:44:36 uur zijn alle personen weer uit beeld verdwenen.
Op tijdstip 5-5-2022 19:46:15 zie ik het slachtoffer rennen langs de kinderboerderij. Dit is na de beroving.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met de drie medeverdachten loopt vanuit de richting van de speeltuin. Enkele seconden later rennen ze met zijn vieren in de richting van aangever. Na afloop van de beroving rennen ze met zijn vieren weg. Hierbij is te zien dat één van de verdachten iets in zijn handen heeft.
Daar komt bij dat de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Zij heeft inconsistent verklaard over hetgeen zich heeft afgespeeld op 5 mei 2022. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij, tegen de zin van haar vriend [medeverdachte 3], naar aangever is gegaan om met hem te spreken. Volgens verdachte komen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er enkele minuten later bij staan en daarna loopt het uit de hand. Verklaarde zij eerder stellig dat [medeverdachte 2] een mes trok, ter zitting verklaarde zij dat aangever dat mes pakte en dat zij aangever dat mes heeft afgepakt. Dat komt weinig aannemelijk over, te meer nu verder niemand in dit dossier melding maakt van die gang van zaken. Ook de vriend van verdachte niet. Die zou dat volgens haar niet hebben gezien omdat hij achter haar stond. Gezien de lengte van haar vriend, die waarschijnlijk over haar heen kan kijken, komt dat weinig aannemelijk over. Dat verdachte haar vriend deze versie van de gebeurtenissen niet verteld zou hebben in het geval die waar zou zijn, is ook onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft verder verklaard dat zij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorafgaand aan de beroving niet heeft gezien of gesproken. Op de camerabeelden is echter te zien dat alle vier de verdachten voorafgaand aan de beroving samen lopen en met elkaar praten en dat zij vervolgens gezamenlijk in de richting van aangever rennen.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de beroving en komt daarom tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met geweld.
Parketnummer 18/169145-22
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 30 maart 2022, opgenomenop pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022064568 d.d.
29 juni 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/135898-22 en het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/135898-22
zij op 5 mei 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen een zilveren ketting en een jas en een pet die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] te duwen en aan het lichaam de bosjes in te trekken en een op een mes gelijkend voorwerp op zijn buik te houden en een pet van zijn hoofd af te slaan en een ketting van zijn hals af te trekken en de jas van zijn lichaam af te trekken;
Parketnummer 18/169145-22
zij op 1 maart 2022 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen te slaan of te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

Parketnummer 18/135898-22
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Parketnummer 18/169145-22
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/135898-22 en het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en 124 dagen jeugddetentie met aftrek waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) geadviseerde voorwaarden verbonden te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat hulp en begeleiding voor verdachte het belangrijkste is. Verdachte heeft binnen de schorsingsvoorwaarden stappen in de juiste richting gezet en ze is bereid om mee te werken met de geadviseerde voorwaarden. Een straf zoals voorgesteld door de officier van justitie kan voor haar een steun in de goede richting zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Samen met drie anderen heeft verdachte het jonge slachtoffer belaagd, bedreigd met een op een mes gelijkend voorwerp en zijn spullen afgepakt. Verdachte heeft met haar manier van handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de slachtoffers en brengen vaak nadelige psychische gevolgen met zich mee. Dat het feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend. Bovendien is het feit gepleegd op de openbare weg waardoor het bijdraagt aan het algemene gevoel van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid willen nemen voor haar rol bij het bewezenverklaarde. Zij heeft drie verschillende verklaringen afgelegd en probeert daarbij haar rol zo klein mogelijk te maken of zichzelf in een slachtofferrol te plaatsen. De rechtbank vindt deze houding zorgelijk. Dat verdachte haar enkelband geruime tijd als statusverhogend en stoer heeft ervaren, is eveneens zorgelijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Nadat verdachte had gehoord dat aangeefster over haar had gepraat, heeft zij direct de confrontatie opgezocht. Ook als aangeefster als eerste zou hebben geprobeerd te slaan, dan nog geeft dat aan verdachte geen vrijbrief om te handelen zoals zij deed. Verdachte heeft meerdere keren hard geslagen. Hierdoor heeft aangeefster pijn ondervonden en voelde zich op school niet meer veilig. Daarnaast is dit feit overdag op het schoolplein gepleegd en heeft het kunnen zorgen voor gevoelens van angst en schrik bij degene die daarvan getuige zijn geweest.
Met name het medeplegen van een diefstal met geweld betreft een zeer ernstig feit dat in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie rechtvaardigt.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De Raad heeft in het rapport van 18 januari 2023 aangegeven dat er zorgen zijn over verdachte. De kans op herhaling wordt ingeschat als hoog. In het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt er momenteel begeleiding en toezicht. Het is wenselijk dat dit toezicht wordt voortgezet. Verdachte is daarvoor ook gemotiveerd. De Raad adviseert om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden meewerken aan ambulante begeleiding, meewerken aan behandeling indien de jeugdreclassering dit nodig vindt en meewerken aan scholing of aan een passende dagbesteding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie in deze zaak passend en geboden is.
Verdachte heeft een moeilijke start gehad en heeft als jong kind geweld meegemaakt. Haar voorgeschiedenis maakt alleszins aannemelijk dat sprake is van trauma’s die verdachte in haar ontwikkeling belemmeren en die haar gedrag mede bepalen. Verdachte zou baat kunnen hebben bij behandeling, maar is daar zelf nog niet aan toe. De rechtbank zal wel de bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte moet meewerken aan behandeling, voor zover en zolang de reclassering dat nodig acht. Mocht er gedurende de proeftijd een moment komen waarop de reclassering meent dat het moment voor behandeling daar is, dan kan de reclassering haar daartoe verplichten.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 883,99 ter vergoeding van materiële schade en € 1.100,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat deze geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de materiële schadeposten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De reiskosten en de schade aan de ketting betreffen een schatting. Met betrekking tot de jas wordt de nieuwprijs gevorderd terwijl onduidelijk is hoe oud de jas is. De schade aan de schoenen en aan de telefoon wordt niet genoemd in de aangifte. De schade aan de telefoon staat in een te ver verwijderd verband met het ten laste gelegde.
Met betrekking tot de immateriële schade merkt de raadsman op dat de rechtbank in de zaak van medeverachte [medeverdachte 3] € 1.000,00 aan immateriële schade heeft toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen voor zover dit betreft de post ‘jas’, nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135898-22 bewezenverklaarde. Ten aanzien van de post ‘ketting’, is de rechtbank van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 50,00, en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen. De posten ‘telefoon’, ‘pet’ en ‘schoenen’ zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze gevorderde posten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft deze posten daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij een gedeelte van deze gevorderde schade heeft geleden, te weten een bedrag van € 1.000,00, en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135898-22 bewezenverklaarde. De rechtbank heeft hierbij gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel de gijzeling bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/135898-22 en het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante begeleiding van het Legerdes Heils, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde, indien de jeugdreclassering dit nodig vindt, meewerkt aan behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd volgens het lesrooster naar school gaat en onderwijszal volgen of een andere zinvolle dagbesteding zal verkrijgen en behouden, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, Van Swietenlaan 23 te Groningen, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van parketnummer 18/135898-22:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.339,00(zegge: dertienhonderdnegenendertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022.
Bepaalt dat de benadeelde partij in zijn vordering voor het gedeelte met betrekking tot de schade aan de telefoon, de pet en de schoenen niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.339,00 (zegge: dertienhonderdnegenendertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022. Dit bedrag bestaat uit € 339,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. drs. J.V. Nolta en mr. T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2023.