Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/135898-22 en het onder parketnummer 18/169145-22 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en 124 dagen jeugddetentie met aftrek waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) geadviseerde voorwaarden verbonden te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat hulp en begeleiding voor verdachte het belangrijkste is. Verdachte heeft binnen de schorsingsvoorwaarden stappen in de juiste richting gezet en ze is bereid om mee te werken met de geadviseerde voorwaarden. Een straf zoals voorgesteld door de officier van justitie kan voor haar een steun in de goede richting zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Samen met drie anderen heeft verdachte het jonge slachtoffer belaagd, bedreigd met een op een mes gelijkend voorwerp en zijn spullen afgepakt. Verdachte heeft met haar manier van handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de slachtoffers en brengen vaak nadelige psychische gevolgen met zich mee. Dat het feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend. Bovendien is het feit gepleegd op de openbare weg waardoor het bijdraagt aan het algemene gevoel van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid willen nemen voor haar rol bij het bewezenverklaarde. Zij heeft drie verschillende verklaringen afgelegd en probeert daarbij haar rol zo klein mogelijk te maken of zichzelf in een slachtofferrol te plaatsen. De rechtbank vindt deze houding zorgelijk. Dat verdachte haar enkelband geruime tijd als statusverhogend en stoer heeft ervaren, is eveneens zorgelijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Nadat verdachte had gehoord dat aangeefster over haar had gepraat, heeft zij direct de confrontatie opgezocht. Ook als aangeefster als eerste zou hebben geprobeerd te slaan, dan nog geeft dat aan verdachte geen vrijbrief om te handelen zoals zij deed. Verdachte heeft meerdere keren hard geslagen. Hierdoor heeft aangeefster pijn ondervonden en voelde zich op school niet meer veilig. Daarnaast is dit feit overdag op het schoolplein gepleegd en heeft het kunnen zorgen voor gevoelens van angst en schrik bij degene die daarvan getuige zijn geweest.
Met name het medeplegen van een diefstal met geweld betreft een zeer ernstig feit dat in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie rechtvaardigt.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De Raad heeft in het rapport van 18 januari 2023 aangegeven dat er zorgen zijn over verdachte. De kans op herhaling wordt ingeschat als hoog. In het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt er momenteel begeleiding en toezicht. Het is wenselijk dat dit toezicht wordt voortgezet. Verdachte is daarvoor ook gemotiveerd. De Raad adviseert om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden meewerken aan ambulante begeleiding, meewerken aan behandeling indien de jeugdreclassering dit nodig vindt en meewerken aan scholing of aan een passende dagbesteding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie in deze zaak passend en geboden is.
Verdachte heeft een moeilijke start gehad en heeft als jong kind geweld meegemaakt. Haar voorgeschiedenis maakt alleszins aannemelijk dat sprake is van trauma’s die verdachte in haar ontwikkeling belemmeren en die haar gedrag mede bepalen. Verdachte zou baat kunnen hebben bij behandeling, maar is daar zelf nog niet aan toe. De rechtbank zal wel de bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte moet meewerken aan behandeling, voor zover en zolang de reclassering dat nodig acht. Mocht er gedurende de proeftijd een moment komen waarop de reclassering meent dat het moment voor behandeling daar is, dan kan de reclassering haar daartoe verplichten.