ECLI:NL:RBNNE:2023:4396

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
18-322854-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van harddrughandel en bezit van harddrugs met strafmotivering

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich gedurende een jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs en het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 oktober 2018 tot 22 september 2019 op verschillende momenten in Groningen en andere locaties in Nederland opzettelijk heroïne en cocaïne heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd. Daarnaast was hij op 22 september 2019 in het bezit van MDMA, heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van de zaak en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie overgenomen, waarbij de omstandigheden van de verdachte, zoals zijn verbeterde levensomstandigheden en de impact van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn gezin, zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder telefoons en een auto, verklaard tot verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/322854-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2018 tot 22 september 2019, op diverse data en/of tijdstippen, te Groningen en/of te [plaatsnaam] en/of te [plaatsnaam] en/of te [plaatsnaam] en/of
(elders) in Nederland, (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op of omstreeks 22 september 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad: - ongeveer 1,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 3,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of - ongeveer 5,83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel hetgeen verdachte onder 1 als hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgenomen in het tegen[naam] opgemaakte proces-verbaal met bhv-nummer 2018325409, d.d. 12 mei 2019, op pagina 42 e.v. onder nummer PL0100-2019252545 d.d. 23 september 2020, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2020,opgenomen op pagina 38 van het tegen verdachte onder nummer PL0100-2019252545 opgemaakte proces-verbaal, inhoudend het relaas van de verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2019,opgenomen op pagina 39 e.v. van het tegen verdachte onder nummer PL0100-2019252545 opgemaakte proces-verbaal, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 5
e.v. van het tegen verdachte onder nummer PL0100-2019252545 opgemaakte proces-verbaal;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 2 oktober 2019 met als bijlagen vijf rapporten van het NFI betreffende NFiDENT-onderzoek, opgenomen op pagina 125 e.v. van het tegen verdachte onder nummer PL0100-2019252545 opgemaakte proces-verbaal, inhoudend het relaas van de verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 9 oktober 2018 tot 22 september 2019, op diverse data en tijdstippen, te Groningen, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, heroïne en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 22 september 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • 1,68 gram MDMA, en
  • 3,99 gram heroïne, en- 5,83 gram cocaïne, zijnde MDMA en/of heroïne en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een straf, zoals gevorderd door de officier van justitie en heeft de rechtbank daarnaast – indien zij van oordeel is dat met de oplegging van een dergelijke straf in dit geval niet kan worden volstaan – in overweging gegeven om aan verdachte in dat geval een hogere onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman in deze zaak (niet langer) op zijn plaats.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. Tijdens zijn aanhouding op 22 september 2019 was verdachte bovendien in het bezit van MDMA, cocaïne en heroïne, waarmee hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden harddrugs.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijk en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De verspreiding van en de georganiseerde handel in harddrugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en hebben aldus een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo hangt een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten samen met de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Door te fungeren als handelaar in deze harddrugs heeft verdachte dit gefaciliteerd en in stand gehouden.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt dat het plegen van dergelijke strafbare feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel dan ook zonder meer rechtvaardigt.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak precies moet worden afgedaan, houdt de rechtbank echter ook rekening met de persoon van verdachte.
In dat kader heeft de rechtbank kennisgenomen van het door Reclassering Nederland omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 22 maart 2022, waarin zij allereerst aangeeft dat het voor haar – gelet op de ontkennende houding van verdachte – niet goed mogelijk is om een relatie te leggen tussen het ten laste gelegde en de persoon van verdachte. De reclassering geeft wel aan dat verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben, waarbij zijn gezin en zijn eigen onderneming gezien moeten worden als beschermende factoren ter voorkoming van recidive. Bovendien zouden er geen schulden zijn en ook zou er geen sprake zijn van middelengebruik. De reclassering adviseert de rechtbank derhalve om verdachte, bij een bewezenverklaring, te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij zij opmerkt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte zou betekenen dat hij zijn werk niet langer kan uitvoeren en dat het dientengevolge ontbreken van inkomsten negatieve gevolgen zal hebben voor zijn gezin, dat financieel afhankelijk is van zijn inkomen.
Ook de rechtbank heeft ter terechtzitting de indruk gekregen dat het momenteel goed gaat met verdachte en dat hij een nieuwe weg in lijkt te zijn geslagen. Anders dan bij de reclassering heeft verdachte ter terechtzitting bovendien een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van het ten laste gelegde, waarmee hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Al deze omstandigheden zal de rechtbank in strafmatigende zin meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
Het voorgaande, in combinatie met het oordeel van de rechtbank dat er ten aanzien van de strafbare feiten sprake is van een zodanig tijdsverloop tussen de pleegdatum en de zittingsdatum dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, maakt dat de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte niet langer opportuun acht.
De rechtbank is van oordeel dat de strafeis, zoals geformuleerd door de officier van justitie, passend en geboden is en zij neemt deze straf dan ook over. Dit betekent dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK GSM (omschrijving: 1186168, wit, merk: IPhone);
  • 1 STK GSM (omschrijving: 1186169, zwart, merk: Nokia);
  • 1 STK Personenauto [kenteken] (omschrijving: zwart, merk: Volkswagen, bouwjaar 2001);vatbaar voor verbeurdverklaring nu het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit met behulp van deze voorwerpen is begaan en deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank acht het in beslag genomen geldbedrag van € 411,50 (omschrijving: PL01002019252545-1156150 IBG 22-09-2019) eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring, nu verdachte dit geldbedrag door middel van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit heeft verkregen.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK verdovende middelen (omschrijving: 1156153);
  • 19 BOL Heroïne (omschrijving: 1186154);- 20 BOL Cocaïne (omschrijving: 1186157), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • 1 STK GSM (omschrijving: 1186168, wit, merk: IPhone);
  • 1 STK GSM (omschrijving: 1186169, zwart, merk: Nokia);
  • 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: zwart, merk: Volkswagen, bouwjaar 2001);
  • het geldbedrag van € 411,50 (omschrijving: PL0100-2019252545-1156150 IBG 22-09-2019).

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • 1 STK verdovende middelen (omschrijving: 1156153);
  • 19 BOL Heroïne (omschrijving: 1186154);- 20 BOL Cocaïne (omschrijving: 1186157).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2023.
Mr. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.