ECLI:NL:RBNNE:2023:440

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
18/135900-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling voor diefstal met geweld, belediging van een politieambtenaar en mishandeling

Op 10 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, belediging van een politieambtenaar en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 123 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, en is er een leerstraf en werkstraf van elk 40 uren opgelegd.

De zaak betreft een incident op 5 mei 2022, waarbij de verdachte samen met anderen een diefstal heeft gepleegd op het bevrijdingsfestival in Groningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een slachtoffer heeft belaagd en bedreigd met een mes, waarna zij zijn bezittingen hebben afgenomen. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer voldoende ondersteund door camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het beledigen van een politieambtenaar door deze een middelvinger op te steken tijdens zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag getuigt van een gebrek aan respect voor de politie. Ook werd de verdachte veroordeeld voor mishandeling van een ander slachtoffer op 22 maart 2022, waarbij hij deze meerdere keren heeft geslagen en op de grond heeft gegooid. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/135900-22
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/151843-22 en 18/335798-22 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/133850-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Atema, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/135900-22
hij op of omstreeks 5 mei 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (zilveren) ketting en/of een jas en/of een of meer pet(ten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] te duwen en/of aan het lichaam (de bosjes in) te trekken en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) op zijn buik, althans in de richting van zijn lichaam, te houden en/of een pet van zijn hoofd af te slaan en/of een ketting van zijn hals af te trekken en/of de jas van zijn lichaam af te trekken;
Parketnummer 18/151843-22
hij op of omstreeks 5 mei 2022 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, opzettelijk een (politie) ambtenaar, te weten [benadeelde partij] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, door naar die [benadeelde partij] zijn middelvinger op te steken;
Parketnummer 18/335798-22
hij, op of omstreeks 22 maart 2022, te Oude Pekela, in de gemeente Pekela, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of op te tillen en op de grond te gooien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder parketnummer 18/135900-22, het onder parketnummer 18/151843-22 en het onder parketnummer 18/335798-22 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/135900-22 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal met geweld. De verklaring van aangever vindt onvoldoende steun in het overige bewijs. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat ze denkt dat verdachte één van de daders is, maar dat is niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Op de camerabeelden is alleen te zien dat er een groepje kinderen aan komt lopen en vervolgens ook weer wegloopt. De beroving is niet op de beelden te zien. Tot slot kan de proceshouding van verdachte hem niet worden tegengeworpen. Uit het overige bewijs blijkt niet dat zijn verklaring kennelijk leugenachtig is.
Met betrekking tot het onder parketnummer 18/151843-22 en het onder parketnummer 18/335798-22 ten laste gelegde heeft de raadsman ter terechtzitting een verzoek gedaan tot het horen van getuigen. Met betrekking tot het onder parketnummer 18/151843-22 ten laste gelegde heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om [medeverdachte 2] te horen als getuige. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet zijn middelvinger heeft opgestoken, maar dat hij een wijsvinger in de lucht heeft gestoken. Het was een handgebaar van “ik heb het gehoord, ik kom eraan”.
[medeverdachte 2] kan het verhaal van verdachte bevestigen aangezien hij aanwezig was op het moment dat verdachte werd aangehouden. Met betrekking tot het onder parketnummer 18/33579822 ten laste gelegde heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 1] te horen als getuige. Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft geslagen, maar verklaart dat hij dit heeft gedaan omdat aangever hem heeft uitgescholden en zijn moeder heeft beledigd. [naam 1] is vanaf het begin aanwezig geweest en kan verklaren over deze context. Dit is van belang voor de vraag of het feit verdachte kan worden aangerekend.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/135900-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik was op 5 mei 2022 op het bevrijdingsfestival in het Stadspark in Groningen samen met [medeverdachte 2] . Ik word ook wel [verdachte] genoemd. Ik heb al langere tijd problemen met aangever.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2022, opgenomenop pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022112238 d.d. 16 juni 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 5 mei 2022 was ik op het bevrijdingsfestival in Groningen. Omstreeks 19.40 uur was ik ter hoogte van de kinderboerderij in het Stadspark. Ik zag dat er vier jonge personen op mij af kwamen rennen. Vervolgens werd aan meerdere kanten aan mijn lichaam geduwd en getrokken. Ik belandde in de bosjes met de vier personen. Ik zag dat [medeverdachte 1] een mes pakte van ongeveer 10 cm, waar nog wel een hoesje om de snijkanten zat. Ik zag dat ze het mes op mijn buik zette. Ik hoorde dat ze zei doe je kanker jas uit. Ik zag dat [medeverdachte 2] mijn pet van mijn hoofd sloeg met zijn hand. Ik zag dat [verdachte] mijn pet van de grond pakte en deze in zijn jas stopte. Ik zag dat
[medeverdachte 3] mijn ketting van mijn hals trok. Tegelijk trok [verdachte] mijn jas uit. Ik zag dat ze wegrenden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2022,opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op videobestand 5_mei_1.avi zag ik het volgende: Ik zie dat de tijd betreft 5-5-2022
19:46:03 uur. Ik zie 4 personen wegrennen in de richting van de speeltuin. Hiervan herken ik
[medeverdachte 3] . Ik herken ook [medeverdachte 1] . Ik zie en herken aangever [slachtoffer 1] . Ik zie dat hij loopt in de richting van de kinderboerderij.
Op videobestand 5_mei_2_1.avi zag ik het volgende: Ik zie dat de tijd betreft 5-5-2022 19:43:45 uur. Dit is voor de beroving. Ik zie 4 personen lopen. Allen lopen vanuit de richting van de speeltuin langs de kinderboerderij. Ik herken alle personen als zijnde [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Op tijdstip 5-5-2022 19:43:58 uur zijn alle personen weer uit beeld verdwenen. Op tijdstip 5-5-2022 19:44:29 zie ik dat alle vier verdachten rennen in de richting van de speeltuin.
Op tijdstip 5-5-2022 19:44:36 uur zijn alle personen weer uit beeld verdwenen.
Op tijdstip 5-5-2022 19:46:15 zie ik het slachtoffer rennen langs de kinderboerderij. Dit is na de beroving.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met de drie medeverdachten loopt vanuit de richting van de speeltuin. Enkele seconden later rennen ze met zijn vieren in de richting van aangever. Na afloop van de beroving rennen ze met zijn vieren weg. Hierbij is te zien dat één van de verdachten iets in zijn handen heeft. Daar komt bij dat de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Verdachte heeft aangegeven dat hij op een afstand stond samen met een andere groep jongeren en dat hij de beroving niet heeft gezien. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] die dag helemaal niet heeft gezien. Verdachte wordt echter samen met de medeverdachten herkend op de camerabeelden direct voorafgaand en na afloop van de beroving. Voorafgaand aan de beroving lopen zij met z’n vieren als groepje en is te zien dat zij in gesprek zijn. Daar komt bij dat ook de verklaringen van aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte plaatsen bij de beroving.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de beroving en komt daarom tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met geweld.
Parketnummer 18/151843-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Op 5 mei 2022 werd ik aangehouden door de politie. Ik was boos. Ik heb de politie uitgescholden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 5 mei 2022,opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022112278 d.d. 6 mei 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 5 mei 2022 hield ik op de locatie Concourslaan te Groningen als verdachte aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] . Tijdens de staandehouding van meerdere personen werd mij verzocht een foto te maken van deze personen. Op het moment dat ik een foto wilde maken, renden deze personen weg. Ik zag dat één van de personen tijdens het wegrennen in mijn richting een middelvinger op stak. Dit was in het bijzijn van de rest van de groep. Ik voelde mij door dit gebaar beledigd. Ik voelde mij in mijn eer en goede naam als politiefunctionaris aangetast. Op het moment dat de persoon bij mij stond, heb ik hem aangehouden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft gesteld dat hij niet zijn middelvinger heeft opgestoken, maar zijn wijsvinger. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Het opsteken van een middelvinger past immers veel beter bij de door verdachte geschetste context, namelijk dat hij boos was en dat hij de politieagent ook heeft uitgescholden. Het na dat gebaar wegrennen, past ook niet bij verdachtes lezing. De rechtbank gaat derhalve uit van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal waarin staat dat verdachte zijn middelvinger op heeft gestoken.
De rechtbank zal het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van getuige
[medeverdachte 2] afwijzen. De rechtbank stelt vast dat het noodzaakscriterium van toepassing is. De raadsman heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (concreet) onderbouwd op welke wijze het horen van deze getuige relevant is voor enige te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Parketnummer 18/335798-22
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 18 mei 2022, opgenomen oppagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022083370 d.d. 22 november 2022, inhoudend de verklaring van [naam 2] namens [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank zal het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van getuige [naam 1] afwijzen. De rechtbank stelt vast dat het noodzaakscriterium van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanleiding niet relevant voor de vraag of het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verder heeft de raadsman naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (concreet) onderbouwd op welke wijze het horen van deze getuige relevant zou kunnen zijn voor het enige te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/135900-22, het onder parketnummer 18/151843-22 en het onder parketnummer 18/335798-22 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/135900-22
hij op 5 mei 2022 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen een zilveren ketting en een jas en een pet, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] te duwen en aan het lichaam de bosjes in te trekken en een op een mes gelijkend voorwerp op zijn buik te houden en een pet van zijn hoofd af te slaan en een ketting van zijn hals af te trekken en de jas van zijn lichaam af te trekken;
Parketnummer 18/151843-22
hij op 5 mei 2022 te Groningen opzettelijk een politieambtenaar, te weten [benadeelde partij] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door naar die [benadeelde partij] zijn middelvinger op te steken;
Parketnummer 18/335798-22
hij op 22 maart 2022, te Oude Pekela, in de gemeente Pekela, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan en te stompen en op te tillen en op de grond te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaardeHet bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 18/135900-22
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Parketnummer 18/151843-22
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Parketnummer 18/335798-22
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer
18/135900-22, het onder parketnummer 18/151843-22 en het onder parketnummer
18/335798-22 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, bestaande uit de leerstraf So-Cool Regulier voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en 123 dagen jeugddetentie met aftrek waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) geadviseerde voorwaarden verbonden te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf. Het gaat goed met verdachte. Hij werkt mee met het toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en hij is bereid om hulp te blijven accepteren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Samen met drie anderen heeft verdachte het jonge slachtoffer belaagd, bedreigd met een op een mes gelijkend voorwerp en zijn spullen afgepakt. Verdachte heeft met zijn manier van handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de slachtoffers en brengen vaak nadelige psychische gevolgen met zich mee. Dat het feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend. Bovendien is het feit gepleegd op de openbare weg waardoor het bijdraagt aan het algemene gevoel van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn rol bij het bewezenverklaarde. De rechtbank vindt deze houding zorgelijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging van politieambtenaar. Dergelijk gedrag getuigt van gebrek aan respect voor politieambtenaren, die hun werk ongestoord moeten kunnen verrichten en wier gezag kan worden ondermijnd door uitingen als die van verdachte.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling waardoor aangever pijn heeft ondervonden. Ook indien aangever verdachte – zoals verdachte heeft verklaard – zou hebben uitgescholden, heeft verdachte niet het recht om op deze wijze tekeer te gaan en aangever meerdere keren te slaan en op de grond te gooien. Daarnaast is dit feit overdag op het schoolplein gepleegd en heeft het kunnen zorgen voor gevoelens van angst en schrik bij degenen die daarvan getuige zijn geweest.
Met name het medeplegen van een diefstal met geweld betreft een zeer ernstig feit welke in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie rechtvaardigt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict en voor vermogensdelicten.
De Raad heeft in het rapport van 29 december 2022 aangegeven dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog aangezien er op meerdere leefgebieden zorgen zijn. In het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt er momenteel begeleiding en toezicht. Verdachte en zijn vader hebben hier baat bij en verdachte houdt zich aan de opgestelde voorwaarden. De Raad is van mening dat de leerstraf So-Cool Regulier passend is. Deze leerstraf kan hem ondersteunen bij het maken van positieve keuzes, hem weerbaarder maken voor de invloeden van antisociale jongeren en hem helpen om andere reacties in te zetten in situaties die agressie/boosheid bij hem opwekken. De Raad adviseert daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs, meewerken aan passende hulpverlening en meewerken aan diagnostisch onderzoek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie in deze zaak passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 883,99 ter vergoeding van materiële schade en € 1.100,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat deze geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de vordering tot schadevergoeding niet bij zijn stukken zat. Bij gebrek aan inhoudelijke wetenschap dient de vordering volgens de raadsman afgewezen te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen voor zover dit betreft de post ‘jas’, nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135900-22 bewezenverklaarde. Ten aanzien van de post ‘ketting’, is de rechtbank van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 50,00, en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen. De posten ‘telefoon’, ‘pet’ en ‘schoenen’ zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze gevorderde posten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft deze posten daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij een gedeelte van deze gevorderde schade heeft geleden, te weten een bedrag van € 1.000,00, en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135900-22 bewezenverklaarde. De rechtbank heeft hierbij gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel de gijzeling bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 april 2022, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot – voor zover hier van belang – een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 april 2022.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 29 december 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder parketnummer 18/135900-22 en onder parketnummer 18/151843-22 bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. De Raad heeft echter geadviseerd om de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen. Op het moment dat verdachte de algemene voorwaarden heeft overtreden, had hij nog niet kunnen profiteren van het opgelegde jeugdreclasseringstoezicht aangezien dit wegens wachtlijsten bij de jeugdreclassering nog niet was opgestart. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank toewijzing van de vordering op dit moment niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 267, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/135900-22, het onder parketnummer 18/151843-22 en het onder parketnummer 18/335798-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 123 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
120 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd volgens het lesrooster naar school gaat en onderwijszal volgen;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan passende hulpverlening, indien enzolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek, indien de jeugdreclassering dit nodigacht.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
een taakstraf, te weten een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject So-Cool Regulier voor de duur van 40 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van parketnummer 18/135900-22
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.339,00(zegge: dertienhonderdnegenendertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022.
Bepaalt dat de benadeelde partij in zijn vordering voor het gedeelte met betrekking tot de schade aan de telefoon, de pet en de schoenen niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.339,00 (zegge: dertienhonderdnegenendertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022. Dit bedrag bestaat uit € 339,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/13385021:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 1 april 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. drs. J.V. Nolta en mr.
T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2023.