Uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.019243.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2023. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 10 december 2020, te [adres] , (althans) in de gemeente Tynaarlo, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/om/nabij een pand aan de [adres] , aldaar, door (motor)benzine, althans een brandbare (vloei)stof, tegen (de gevel van) en/of in en/of rondom dat pand (uit) te sprenkelen en/of te gieten en/of te gooien en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking te brengen en/of te laten komen met die
(motor)benzine, althans met die/een brandbare (vloei)stof, waardoor in en/of nabij dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en/of de inboedel van dat pand, in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer zich in dat pandbevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijke voor een ander of anderen, te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het staat vast dat er op donderdag 10 december 2020, rond 06:30 in de ochtend, brand is gesticht bij het bedrijfspand aan de [adres] in [adres] . Om het pand is een spoor van benzine gegoten en op de plaats delict is een witte tas aangetroffen met daarin vier grotendeels lege jerrycans. Uit onderzoek blijkt dat er benzine in die jerrycans heeft gezeten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte regelmatig gebruik maakt van de Renault Clio met kenteken [kenteken] . Tevens blijkt verdachte de gebruiker te zijn van het telefoonnummer [nummer] . De politie heeft onderzoek gedaan naar de zendmastgegevens in de omgeving van de plaats delict alsmede naar ANPR-gegevens in de nabijheid van de plaats delict. Daaruit blijkt dat het telefoonnummer van verdachte die nacht vanuit Rotterdam (02:58 uur), via Utrecht (04:06 uur), Nunspeet (04:44 uur) en Assen (05:36 uur) naar Tynaarlo beweegt. In Tynaarlo straalt de telefoon van verdachte kort na de brandstichting aan, om 06:39 uur. De Renault Clio die verdachte gebruikt, passeert diezelfde nacht om 07:09 uur de ANPR-camera’s bij Hoogeveen richting Zwolle en om 07:33 uur de ANPR-camera’s bij Zwolle-Zuid in de richting van Nunspeet. Uit het voornoemde blijkt dat zowel het telefoonnummer van verdachte als de auto waarin verdachte regelmatig reed, op 10 december 2020 reisbewegingen maken die passen bij het tijdstip van rondom de brandstichting. Dat verdachte de nacht van de brand op pad is, blijkt eveneens uit de bezorgde berichten die hij die nacht ontvangt van zijn partner [naam] . Daar komt bij dat op camerabeelden van de [adres] in Tynaarlo de brandstichters tweemaal zijn te zien. Eerst om 05:58 uur lopend in de richting van de plaats delict met witte tassen. Daarna om 06:34 uur rennend vanuit de richting van de plaats delict, zonder de witte tassen. Hoewel de camerabeelden niet scherp genoeg zijn om de gezichten van de twee brandstichters te herkennen, concludeert de officier van justitie dat het verdachte moet zijn die onder andere op de camerabeelden te zien is. Voorts acht de officier van justitie het opvallend dat op de in beslag genomen telefoon van verdachte een broekzakfilmpje is aangetroffen dat op 9 december 2020 om 23:12 uur is gemaakt bij Esso tankstation in [adres] , waar dezelfde jerrycans worden verkocht als die op de plaats delict zijn aangetroffen. Verder kan het OVC-gesprek tussen verdachte en [naam] , opgenomen op pagina 69 van het dossier, volgens de officier van justitie als bekennende verklaring van verdachte worden gelezen. Tot slot voert de officier van justitie aan dat uit de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie blijkt dat hij medeverdachte [medeverdachte] kent. Zo verklaarde verdachte dat hij weet wie [medeverdachte] is en dat als ze elkaar tegenkomen, ze elkaar ook een boks geven.
Met betrekking tot de gevaarzetting voert de officier van justitie het volgende aan. Het pand waar de brand is gesticht betreft een bedrijfspand met daarin meerdere bedrijven en een woning. Zowel bij het bedrijfsgedeelte als bij de woning trof de politie een spoor van benzine aan. De bewoonster van de woning was met één van haar dochters thuis op het moment van de brand. Derhalve was er niet alleen sprake van gemeen gevaar voor goederen maar ook van levensgevaar dan wel van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte, tezamen en in vereniging, brand heeft gesticht bij het bedrijfspand aan de [adres] in [adres] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden, nu uit het dossier niet blijkt dat het verdachte was die het ten laste gelegde feit (tezamen en in vereniging) heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er bij de brand in het bedrijfspand aan de
[adres] te [adres] sprake is geweest van brandstichting. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte degene is geweest die (tezamen en in vereniging) die brand heeft gesticht, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van verdachte te komen.
Hoewel het zonder meer vragen oproept dat zowel de telefoon van verdachte als de auto die verdachte regelmatig gebruikte in de nacht van de brandstichting reisbewegingen van Rotterdam naar Tynaarlo en weer terug maakt, acht de rechtbank onvoldoende om vast te stellen of en in welke mate verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde brandstichting. Met betrekking tot de camerabeelden overweegt de rechtbank het volgende. Er is geen sprake van herkenning van verdachte op de camerabeelden. Daar komt bij dat twee ‘loopjes’ deskundigen de camerabeelden van de [adres] in Tynaarlo hebben bekeken en tot de conclusie komen dat de camerabeelden van te slechte kwaliteit zijn om daar iets over te kunnen zeggen. De rechtbank kan aan de camerabeelden dan ook geen conclusies verbinden anders dan dat daar twee onbekende personen zijn te zien.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het filmpje gemaakt bij het Esso tankstation in [adres] niet bijdraagt aan het bewijs, nu niet vastgesteld is dat verdachte bij dat tankstation jerrycans heeft gekocht die later op de plaats delict zijn aangetroffen. Tot slot roept het OVC-gesprek met [naam] eveneens vragen op, maar kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van dat gesprek niet worden gezegd dat verdachte daarmee de ten laste gelegde brandstichting erkent, mede gelet op verklaring die verdachte tijdens zijn politieverhoor over dat gesprek heeft gegeven.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J. Faber en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2023.