ECLI:NL:RBNNE:2023:4920

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
23/162
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag voor schadevergoeding van mijnbouwschade aan een terras-omsluitende muur

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding van mijnbouwschade beoordeeld. Eiser had schade aan zijn woning, specifiek aan een terras-omsluitende muur, gemeld en had een aanvraag ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen. In het besluit van 23 augustus 2021 werd een schadevergoeding van € 7.590,49 toegekend, maar eiser was het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag en heeft beroep ingesteld tegen het herziene besluit op bezwaar van 29 november 2022.

De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het instituut aanwezig waren, evenals deskundige P.F. Kroes. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de deskundigen zorgvuldig gewogen. Eiser stelde dat de schade aan de muur het gevolg was van mijnbouwactiviteiten, terwijl het instituut en de deskundigen concludeerden dat de schade voornamelijk het gevolg was van veroudering en andere autonome oorzaken, zoals druk van het grondpakket achter de muur.

De rechtbank concludeert dat het instituut het bewijsvermoeden dat de schade door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt, heeft weerlegd. De rechtbank oordeelt dat de schade aan de muur niet het gevolg is van bodembewegingen door mijnbouwactiviteiten en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Groningen, eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigde: mr. R.A.M.H.W. Wierenga en mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor schadevergoeding van mijnbouwschade.
1.1.
Het instituut heeft in het besluit van 23 augustus 2021 een schadevergoeding toegekend van € 7.590,49 (exclusief wettelijke rente). Met het bestreden besluit van
4 oktober 2022 heeft het instituut een aanvullende schadevergoeding toegekend van
€ 954,36 (exclusief wettelijke rente). Met het herziene besluit op bezwaar van
29 november 2022 heeft het instituut de schadevergoeding aangevuld met een vergoeding van de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het herziene besluit op bezwaar van
29 november 2022. Bij zijn gronden heeft eiser een reactie op dit besluit ingediend van deskundige S. Dupon van Contra Expertise Buro (CEB) van 5 januari 2023.
1.3.
Het instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, voorzien van een nader advies van 12 april 2023 van deskundige P.F. Kroes van schade-expertisebureau CED.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het instituut. Daarnaast is Kroes als deskundige verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 12 maart 2021 is door eiser een aanvraag gedaan voor vergoeding van schade aan zijn in 2004 gebouwde woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daarbij is onder meer schade aan een terras-omsluitende muur gemeld.
2.1.
Op 11 juni 2021 heeft H. Kuik, van CED, een adviesrapport uitgebracht aan het Instituut. Op 17 augustus 2021 heeft H. Kuik een herzien adviesrapport uitgebracht aan het Instituut naar aanleiding van de zienswijze van eiser. Onder schade 9 tot en met 12 is over schade aan de tuinmuur onder meer het volgende vermeld:
  • Schade 9: er is een trapsgewijs verlopende scheur zichtbaar vanaf de linkerzijde tot de rechterzijde (…) schadebedrag € 324,42.
  • Schade 10: er is verweerd en op posities uitgespoeld voegwerk zichtbaar (…). Dit is ontstaan door veroudering van het voegwerk waarbij weersinvloeden (erosie door neerslag, wind, vorst) van forse invloed zijn. Deze schade heeft op basis van de visuele kenmerken van loszittend en afbrokkelend voegwerk over een groot deel van het voegwerk evident en aantoonbaar geen relatie met bodembewegingen door mijnbouwactiviteiten.
  • Schade 11: er is een trapsgewijs verlopende scheur zichtbaar (…) schadebedrag
  • Schade 12: er is een rechte, horizontale en verticale scheur zichtbaar (…) schadebedrag € 133,47.
2.2.
In het primaire besluit van 23 augustus 2021 heeft het instituut, onder verwijzing naar het adviesrapport van Kuik, de schadevergoeding vastgesteld op € 7.590,49. Dit betreft een schadevergoeding voor de schades 2 tot en met 9, 11 en 12.
2.3.
In bezwaar heeft eiser een contra-expertiserapport ingebracht van Dupon van
29 september 2021.
2.4.
Op 15 maart 2022 is een hoorzitting gehouden. Hierbij is door Kroes naar voren gebracht dat er grond tegen de tuinmuur is aangebracht, waardoor er druk is ontstaan aan één kant. Dit heeft er volgens hem voor gezorgd dat de muur scheef is komen te staan. Als het talud aan de ene kant niet is aangebracht, zal het volgens Kroes uitzakken naar de vrije zijde. Dupon heeft naar voren gebracht dat de tuinmuur door trillingen scheef is komen te staan.
2.5.
Op 1 juni 2022 heeft Kroes een adviesrapport uitgebracht aan het Instituut. Daarbij zijn calculaties voor schades 9, 11 en 12 aangepast. Verder is benadrukt dat de oorzaak van de scheefstand en verschuiving van de tuinmuur het gevolg is van druk van het tegen de tuinmuur aangebrachte grondpakket.
2.6.
In het besluit op bezwaar van 4 oktober 2022 heeft het instituut een aanvullende schadevergoeding toegekend voor het herstel van de schades 9 en 12 en de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige.
2.7.
In het herziene besluit op bezwaar van 29 november 2022 heeft het Instituut een aanvullende vergoeding toegekend voor kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt voor het inschakelen van een deskundige. Deze kosten zijn per abuis niet meegenomen in het besluit op bezwaar van 4 oktober 2022.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser om vergoeding van schade aan zijn tuinmuur. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser, welke zich richten tegen de beslissing van het Instituut over schade 10 en 11.
4. Schade 10 is omschreven als gebrekkig voegwerk.
4.1.
In zijn adviesrapporten van 11 juni 2021 en 17 augustus 2021 heeft Kuik geconcludeerd dat verweerd en op posities uitgespoeld voegwerk is ontstaan door veroudering van het voegwerk. Deze schade heeft op basis van de visuele kenmerken van loszittend en afbrokkelend voegwerk over een groot deel van het voegwerk volgens hem evident en aantoonbaar geen relatie met bodembewegingen door mijnbouwactiviteiten. In het bestreden besluit is geconcludeerd dat de schade naar zijn aard niet het gevolg kan zijn van bevingen door mijnbouwactiviteiten.
4.2.
In de in beroep overgelegde contra-expertise van Dupon van 5 januari 2023 is naar voren gebracht dat er bij schade 10 een lichte mate van verwering zichtbaar is door aanslag van alg en uitgespoeld voegwerk. Verwering is volgens hem meer een gevolg dan een oorzaak van de schade.
4.3.
Het Instituut stelt zich in het verweerschrift -primair- op het standpunt dat het schade is die naar zijn aard niet zou kunnen ontstaan of verergerd door mijnbouwactiviteiten. In het nader advies van 12 april 2023 is door Kroes benadrukt dat de scheurvorming bij schades 9, 11 en 12 is gerapporteerd en gecalculeerd en schade 10 ziet op uitgespoeld en verweerd voegwerk, dat is ontstaan door veroudering.
4.4.
In het advies van het Panel van deskundigen van 22 januari 2019 is veroudering en verwering genoemd als schade waarvan op basis van hun uiterlijke kenmerken enige relatie met bodembewegingen kan worden uitgesloten (blz. 20). Het Instituut is hier ook van uitgegaan.
4.5.
Eiser heeft met zijn betoog niet aannemelijk gemaakt dat het onder schade 10 opgenomen verweerde voegwerk of aanslag van alg desalniettemin kan worden gekoppeld aan mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Het betoog van eiser slaagt niet.
5. Schade 11 omvat mede de scheefstand van de tuinmuur.
5.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
5.2.
Het Instituut weerlegt het bewijsvermoeden als aan de hand van een adviesrapport wordt aangetoond dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631, overweging 39).
5.3.
In het herzien adviesrapport van 17 augustus 2021 heeft Kuik geconcludeerd dat de scheefstand is ontstaan door de druk die het achterliggende grondpakket uitoefent op de tuinmuur.
5.4.
In de in beroep overgelegde contra-expertise van Dupon van 5 januari 2023 is naar voren gebracht dat geen sprake is van zettingsschade. Gewezen is op maatregelen die bij de bouw (omstreeks 2004) zijn getroffen om de te verwachten gronddruk (na aanvulling van de achterkant) te weerstaan. Dupon acht het waarschijnlijk dat de schade geleidelijk is ontstaan en in de loop der tijd steeds erger is geworden. Door Dupon is de conclusie getrokken dat de scheefstand is te wijten aan trillingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten.
5.5.
In het nader advies van 12 april 2023 is door Kroes uitgebreid ingegaan op de door Dupon gemaakte opmerkingen. Kroes trekt eveneens de conclusie dat er geen sprake is van zettingsschade en dat de schade niet het gevolg is van een plotseling optredend iets, maar een geleidelijk inwerkende invloed. Het grondpakket, dat een constante druk op de tuinmuur vormt, is volgens Kroes de oorzaak. In reactie op de vermelding in het beroepschrift
“dat de muur twee en half blok onder de bovenkant van de muur is gaan uitbuiken”is vermeld dat de muur vanaf het niveau van het talud aan de andere zijde is weggedrukt en dat de scheurvorming zich bevindt op het niveau van de bovenzijde van het talud aan de andere zijde. Uiteindelijk sluit de aangewezen oorzaak ook aan bij een passage uit de contra-expertise van Dupon van 29 september 2021:
“De hele tuinmuur is door de gronddruk aan de buitenkant naar binnen gedrukt.”Anders dan Dupon wijt Kroes de scheefstand niet aan trillingen. Kroes is daarbij uitgebreid ingegaan op de door Dupon aangedragen argumenten en heeft daarbij uitgelegd waarom de aan het adres toegekende trillingssnelheden de druk van het grondpakket niet heeft laten toenemen. In de ter zitting voorgedragen reactie van Dupon worden geen (met objectieve gegevens onderbouwde) argumenten aangedragen die deze uitleg terzijde kunnen schuiven.
5.6.
Hetgeen eiser in deze procedure naar voren heeft gebracht geeft, mede gelet op de door Kroes gegeven reactie, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het adviesrapport van Kuik. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Kuik toereikend onderbouwd dat voor genoemde schade er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aan te wijzen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het Instituut met dit rapport het bewijsvermoeden voor deze schade heeft weerlegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.