ECLI:NL:RBNNE:2023:4954

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/738
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vaste vergoeding nieuwbouwwoning wegens ligging buiten effectgebied

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een vaste vergoeding voor haar nieuwbouwwoning. Eiseres, eigenaar van de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats], had deze vergoeding aangevraagd na de oplevering van de woning in 2021. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen had de aanvraag afgewezen met een besluit op 4 mei 2022, en dit besluit bleef in stand na het bezwaar van eiseres op 20 december 2022.

De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar partner aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het Instituut. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het Instituut in het verweerschrift onvoldoende heeft toegelicht waarom het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Desondanks blijven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op de vaste vergoeding.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de woning van eiseres niet in het effectgebied ligt. De laatste beving met een trillingssnelheid van meer dan 2 mm/s vond plaats op 22 mei 2019, terwijl de woning pas na deze datum in gebruik is genomen. Eiseres heeft ook aangevoerd dat andere bewoners van het nieuwbouwproject wel een vergoeding hebben ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank vernietigt het besluit van 20 december 2022, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigden: mr. P.A.K. van Eck en mr. S.C. Goldbohm)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om een vaste vergoeding van eiseres. Eiseres heeft deze vergoeding aangevraagd voor de woning op het adres [adres] te [woonplaats], waar zij eigenaar van is. In 2019 is gestart met de bouw van de woning. In 2021 is de woning opgeleverd.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 4 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 december 2022 op het bezwaar van eisers is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar partner en mede-eigenaar [mede-eigenaar] en de gemachtigden van het Instituut.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een vaste vergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is gegrond, omdat het Instituut pas in het verweerschrift heeft toegelicht waarom het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt
.Maar, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Effectgebied
4. Eiseres voert aan dat haar aanvraag voor een vaste vergoeding ten onrechte is afgewezen. De woning is gelegen in het effectgebied. Dat dit niet het geval zou zijn omdat zich sinds de oplevering van de woning geen bevingen van minimaal 2 mm/s hebben voorgedaan, is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 2.8 van de Procedure en Werkwijze van het Instituut, zoals deze luiden ten tijde van de onderhavige aanvraag, staan voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om aanspraak te kunnen maken op een vaste vergoeding. Onder het vierde lid staat de voorwaarde dat: [1]
“(i) zich op het adres van het object, sinds de bouw van ten minste één pand, als gevolg van een aardbeving uit het Groningenveld of de gasopslag Norg, een trillingssnelheid heeft voorgedaan van meer dan 2 mm/s, te berekenen via de methode van Bommer, met een overschrijdingskans van 1%; of (ii) het object ligt in een door het Instituut aangewezen gebied waar schade kan zijn opgetreden als gevolg van indirecte effecten van diepe bodemdaling, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag Norg.”
4.1.1.
De laatste beving waarbij ter plaatse van de woning van eiseres sprake was van een trillingssnelheid van meer dan 2 mm/s, met een overschrijdingskans van 1%, was de beving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019. Dat is door eiseres niet betwist. Het Instituut heeft aangevoerd dat pas na die datum (op 18 oktober 2019) is aangevangen met de start van de bouw van de woning. Eiseres heeft dat ter zitting bevestigd. Nu zich sinds de bouw/ingebruikname geen trillingssnelheid heeft voorgedaan van meer dan 2 mm/s, wordt niet voldaan aan de onder 4.1. genoemde voorwaarde. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Instituut terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vaste vergoeding.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eiseres stelt dat andere bewoners van het nieuwbouwproject aan de [straatnaam] wel een vaste vergoeding hebben ontvangen. Volgens eiseres is daarom sprake van ongelijke behandeling.
5.1.
Het Instituut voert aan dat geen sprake is van gelijke gevallen. De woningen waarnaar eiseres naar verwijst zijn begin 2019 opgeleverd en in gebruik genomen. Deze woningen waren dus in gebruik genomen ten tijde van de beving van 22 mei 2019 (Westerwijtwerd). De woning van eiseres is echter na die beving in gebruik genomen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft reeds in haar bezwaarschrift een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het Instituut heeft daar in de beslissing op bezwaar niet op gereageerd. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking.
5.2.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daartoe overweegt de rechtbank dat het Instituut in het verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Eiseres heeft bovendien ter zitting aangegeven het standpunt van het Instituut in het verweerschrift te kunnen volgen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, zoals is toegelicht onder 5.2.1. Dat betekent dat eiseres thans geen aanspraak kan maken op een vaste vergoeding.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er is geen sprake van proceskosten die voor een vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 december 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel zoals geldend ten tijde van de beslissing op bezwaar (20 december 2022). Nadien is dit artikel gewijzigd en is de gasopslag Grijpskerk toegevoegd.