ECLI:NL:RBNNE:2023:5622

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
18-075028-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 10 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 maart 2022 in Leeuwarden, waar de verdachte een persoon met een mes in de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van opzet, zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat er geen bewijs was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte werd ook beschuldigd van het bezit van cocaïne en heroïne, wat hij heeft bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-075028-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2023. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 28 juni 2022, 20 september 2022 en 6 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 6 december 2022, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes, althans
een scherp voorwerp, in de buik, althans in het lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik, althans het lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2022 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,86 gram cocaïne, althans 8 bolletjes cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 2,26 gram heroïne, althans 14 bolletjes heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, gelet op de verklaringen van aangever [slachtoffer] , het bij hem geconstateerde letsel, de beschadigingen aan de kleding en de bekennende verklaring van verdachte dat hij het letsel bij aangever heeft toegebracht. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangever met een scherp mes in het bovenlichaam heeft gestoken/gesneden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2, gelet op het aantreffen bij verdachte van de (middels NFiDENT vastgestelde) cocaïne en heroïne en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit bepleit, omdat bij verdachte geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier blijkt niet met welke kracht verdachte met het mes heeft gestoken/gesneden. Ook blijkt niet hoe diep de verwonding in de buik was. Uit de letselrapportage volgt dat ter plaatse van de verwonding van aangever geen slagaders of organen (vitale structuren) zijn gelegen die bij beschadiging potentieel dodelijk kunnen zijn. Daarbij komt dat uit voornoemd rapport niets blijkt omtrent de kans op zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank1
Feit 1
Feitelijk handelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2022 in Leeuwarden liep. Een onbekende jongen kwam naar hem toe en vroeg hem of hij iets wilde kopen. Vervolgens stonden zij even te praten. Opeens maakte de jongen een snelle beweging met zijn hand langs aangevers buik. Daarna zag aangever dat de jongen een mes inklapte en voelde aangever pijn.2
Uit het forensisch geneeskundige letselverslag blijkt dat bij aangever het volgende letsel is geconstateerd, te weten een snijwond aan de linkerzijde bovenbuik onder de ribbenboog. De snijwond heeft een lengte van circa zeven centimeter met wondranden die een halve centimeter wijken. De snijwond is gehecht met zeven hechtingen.3
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangever enkele minuten een discussie had. Verdachte heeft met een vlijmscherp mes met een snijdende beweging van zich afgeslagen. Aangever heeft daardoor het bij hem geconstateerde letsel opgelopen. Voorts heeft verdachte verklaard dat het bij zijn aanhouding aangetroffen mes, met een lemmet van dertien centimeter4, het door hem gebruikte mes is.5
Uit voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het met een mes in de buik van aangever snijden.
Bewijsoverwegingen
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte vol opzet op de dood van aangever had. Niet blijkt dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en dat hij heeft gewild dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte heeft dit ook steeds ontkend.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. De rechtbank houdt daarbij rekening met de grootte en scherpte van het mes, het bij aangever geconstateerde letsel en de wijze waarop verdachte heeft gehandeld (met een vlijmscherp mes van zich afslaan) zoals hiervoor uit de bewijsmiddelen blijkt. Het handelen van verdachte, te weten het snijden met een mes in het bovenlichaam van aangever, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor komt te overlijden, omdat zich in dat gebied vitale organen en belangrijke aders bevinden. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat eenieder en dus ook verdachte wetenschap
heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het snijden door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte de snijbeweging met enige kracht moet hebben gemaakt. Uit het dossier blijkt dat verdachte met het mes zowel de jas van aangever als diens shirt heeft opengehaald, alvorens in de buik van aangever te snijden. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit het proces-verbaal aanhouding verdachte6, de kennisgeving van inbeslagneming7, de kennisgeving van inbeslagneming,8 het proces-verbaal verdovende middelen9, de rapporten NFiDENT10 en de bekennende verklaring van verdachte11 blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een mes in de buik gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 maart 2022 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,86 gram cocaïne en 2,26 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit vanwege een aan verdachte toekomend beroep op noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat de aangever verdachte bedreigde met een vuurwapen. Verdachte heeft daarop geprobeerd het vuurwapen weg te duwen/slaan met een mes. Het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen, omdat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk is geworden. Uit het dossier blijkt immers niet van enig wapen dan wel een bedreiging door aangever.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van verdachte dat door aangever een vuurwapen is getoond dan wel dat aangever een vuurwapen bij zich droeg. Door de verbalisanten die kort na het incident bij aangever arriveerden is geen wapen aangetroffen. Er zijn ook geen aanknopingspunten gevonden met betrekking tot een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die te herleiden zou zijn tot de vermeende eerdere bedreiging van verdachte door aangever. Tevens is niet gebleken dat aangever bekend staat als vuurwapengevaarlijk. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk dat verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich ten aanzien van aangever moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding. Dit betekent dat het beroep op noodweer niet kan slagen zodat de rechtbank dit verwerpt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair. Poging tot doodslag.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair - gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1 alsmede het beroep op noodweer - bepleit een gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten (ten aanzien van zware mishandeling) en straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de hierna te noemen rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 maart 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes in zijn buik gesneden. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat de verwonding die hij opliep beperkt is gebleven. Het handelen van verdachte had immers tot veel ernstigere gevolgen kunnen leiden. Door het handelen van verdachte heeft hij een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid.
Feiten als de onderhavige versterken bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Iedereen kan getuige zijn van deze geweldsdelicten, maar daar kennelijk ook slachtoffer van worden. Dit soort geweld leidt ertoe dat mensen bang zijn op een uitgaansavond en daardoor ook wapens bij zich gaan dragen. Met alle negatieve gevolgen van dien.
Enkele dagen later, op 25 maart 2022, is verdachte aangehouden waarbij tijdens de fouillering bolletjes cocaïne en heroïne zijn aangetroffen, maar ook het mes waarmee verdachte de poging tot doodslag heeft begaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van drugs veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan gebruikers zich vaak schuldig maken.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsmisdrijven.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (verder: PBC), uitgebracht op 16 januari 2023, opgesteld door M. Fluit, psychiater en T. Smits, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het PBC.
Voornoemde deskundigen hebben geconcludeerd dat, de beperkt meewerkende, verdachte voldoet aan de omschrijvingen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis, die gelet op het chronische karakter daarvan aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Verdachte is niet in staat zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan en dupeert anderen voor persoonlijk profijt. Er bestaat een patroon van gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen. Verdachte laat tijdens de observatie zien weinig oog te hebben voor anderen en de empathische vermogens zijn ontoereikend. Ten aanzien van feit 1 onthouden de deskundigen zich van een advies over de mate van toerekenen. Ten aanzien van feit 2 hebben de deskundigen geadviseerd het feit aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen concluderen dat door voornoemde stoornissen verdachte niet per se in zijn keuzevrijheid beperkt was. Doordat niet bekend is of er doorwerking is van de pathologie en in welke mate, zijn de deskundigen niet in staat een inschatting te maken van het geïndividualiseerde recidiverisico.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen zijn.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het meest recente reclasseringsrapport van 23 januari 2023 opgesteld door [naam] , reclasseringswerker van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering (Groningen). Hieruit blijkt onder meer dat verdachte afgelopen jaren een onrustig bestaan leidde. Hij stond geregistreerd als zonder vaste woon- of verblijfplaats, had inkomen uit illegale activiteiten en risicovolle sociale contacten. Het beeld ontstaat van een jongvolwassen man die als kind gedragsproblemen vertoonde, hetgeen zich onder meer uitte in een sterk zelfbepalende houding en gevoeligheid voor autoriteit. Het leidde tot conflicten in de thuissituatie, op school, met hulpverlening en tot politie- en justitiecontacten. Verdachte doet het voorkomen alsof hij in staat is om zonder hulpverleningsbemoeienis problemen op een snelle manier op te lossen, maar dat is hem tot op heden niet gelukt. Ook de reclassering is vanwege de houding van verdachte niet gekomen tot een risicotaxatie. Op basis van statistische gegevens wordt het recidiverisico ingeschat op hoog, evenals het risico op letselschade. Geadviseerd wordt om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag te veranderen.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten in beginsel met geen andere straf kan worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Het is zorgwekkend dat verdachte deze feiten heeft gepleegd op zon jonge leeftijd. De rechtbank zal een deel van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden opleggen waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank ziet aanleiding om de proeftijd vast te stellen op 3 jaar, gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde, de eerdere veroordelingen, de jonge leeftijd van verdachte en zijn weigering om hulpverlening te aanvaarden.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige
processen-verbaal, opgenomen in het dossier met het nummer PL0100-2022068999, doorgenummerd 1 tot en met 101.
2 Paginas 47 en 48.
3 Paginas 53, 54 en 55.
4 Pagina 33.
5 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2023.
6 Pagina 34.
7 Pagina 18.
8 Een kennisgeving van inbeslagneming, opgesteld door de Politie Noord-Nederland, met registratienummer
PL0100-2022075628-3.
9 Paginas 86, 87 en 88.
10 Paginas 89 en 90.
11 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2023.