ECLI:NL:RBNNE:2023:815

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
18/174261-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de ontnemingsvordering tot een bedrag van € 11.600 in de zaak van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die niet als ingezetene was ingeschreven en geen bekende woon- of verblijfplaats had. De officier van justitie had op 31 augustus 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag werd geschat op € 23.605,49. Na een schriftelijke toelichting op 6 december 2022 werd dit bedrag verlaagd naar € 23.105,49. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, de vordering betwist. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen financieel voordeel had verkregen uit de feiten die hem ten laste waren gelegd en vroeg om een lagere schatting van het ontnemingsbedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in een eerdere uitspraak was veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank concludeerde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden vastgesteld voor de feiten waarvan de veroordeelde was vrijgesproken. Voor de feiten die wel bewezen waren, heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 11.600, gebaseerd op de netto bedragen die door de officier van justitie waren genoemd. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde dit voordeel had genoten, ondanks dat de bedragen naar zijn onderneming waren overgemaakt. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 93 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/174261-22
beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 7 maart 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

hierna te noemen: veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woonof verblijfplaats.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 31 augustus 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 23.605,49 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/174261-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 6 december 2022 heeft de officier van justitie een schriftelijke toelichting aan de rechtbank doen toekomen, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 23.105,49.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 februari 2023. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. N.J.H. Lina, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het bedrag wordt geschat op
€ 23.105,49 conform de schriftelijke toelichting van 6 december 2022 en dat de rechtbank een betalingsverplichting van gelijke hoogte zal opleggen.

Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat veroordeelde ten aanzien van geen van de feiten daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Veroordeelde had geen financiële betrokkenheid ten aanzien van de betalingen inzake [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Ten aanzien van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] zijn er niet voldoende aanwijzingen dat deze feiten door veroordeelde zijn begaan. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht het bedrag vast te stellen op € 14.036 (inclusief btw) dan wel € 11.600 (exclusief btw), te weten de bedragen die zijn berekend ten aanzien van [bedrijf 7] en [bedrijf 8] , waarbij de gemaakte kosten tegen een uurtarief van € 80 per uur in mindering moeten worden gebracht.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 maart 2023 in de zaak met parketnummer
18/174261-22 veroordeeld ter zake van oplichting, medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift.
Uit de schriftelijke toelichting van de officier van justitie volgt dat het gevorderde bedrag is gebaseerd op de oplichtingen waarvan veroordeelde is vrijgesproken ( [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] ), de bewezen verklaarde oplichtingen ( [bedrijf 7] en [bedrijf 8] ), alsmede oplichtingen die niet ten laste zijn gelegd ( [bedrijf 5] en [bedrijf 6] ). Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
[bedrijf 1] : € 4.840
[bedrijf 2] : € 2.420
[bedrijf 3] : € 3.569,50
[bedrijf 4] : € 4.452,80
[bedrijf 5] : € 2.463
[bedrijf 6] : € 19.299,50
Bruto voordeel (inclusief BTW): € 37.044,80
Gelet op het aandeel van medeveroordeelde [medeveroordeelde] wordt het totaal door 2 gedeeld:
€ 37.044,80 / 2 = € 18.522,40
[bedrijf 7] € 9.196
[bedrijf 8] € 4.840
Totaal bruto voordeel: € 32.558,40
Minus loonkosten p.p: € 9.452,91
Totaal voordeel: € 23.105,49
De rechtbank is van oordeel dat aanzien van de feiten waarvan veroordeelde is vrijgesproken geen wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de gevorderde bedragen die zien op [bedrijf 5] en [bedrijf 6] uit het dossier onvoldoende aanwijzingen blijken dat in die gevallen sprake is van oplichting van SNN.
Ten aanzien van de bedragen die zien op [bedrijf 7] en [bedrijf 8] is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen die in het vonnis van de hoofdzaak zijn opgenomen, is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt ten voordele van veroordeelde als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de netto bedragen (exclusief btw) die door de officier van justitie zijn genoemd.
Hoewel deze bedragen zijn overgemaakt naar [bedrijf 9] , stelt de rechtbank vast dat verdachte dit voordeel heeft genoten, nu dit de onderneming van veroordeelde betreft. Niet is gebleken dat anderen hebben geprofiteerd van deze bedragen.
Dit levert de volgende berekening op:
[bedrijf 7] € 7.600
[bedrijf 8] € 4.000
Totaal bruto voordeel: € 11.600
Van aanknopingspunten voor het aftrekken van kosten is de rechtbank niet gebleken. De arbeidskosten die verdachte zelf heeft gemaakt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als aftrekbare kosten.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 11.600 voordeel heeft genoten.
De rechtbank zal de betalingsverplichting ook op dat bedrag vaststellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 11.600,--.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 11.600,-(zegge: elfduizend zeshonderd euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 93 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. T.M.L. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2023.
Mr. Sieders en mr. Wolters zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.