ECLI:NL:RBNNE:2023:815
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van de ontnemingsvordering tot een bedrag van € 11.600 in de zaak van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die niet als ingezetene was ingeschreven en geen bekende woon- of verblijfplaats had. De officier van justitie had op 31 augustus 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag werd geschat op € 23.605,49. Na een schriftelijke toelichting op 6 december 2022 werd dit bedrag verlaagd naar € 23.105,49. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, de vordering betwist. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen financieel voordeel had verkregen uit de feiten die hem ten laste waren gelegd en vroeg om een lagere schatting van het ontnemingsbedrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in een eerdere uitspraak was veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank concludeerde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden vastgesteld voor de feiten waarvan de veroordeelde was vrijgesproken. Voor de feiten die wel bewezen waren, heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 11.600, gebaseerd op de netto bedragen die door de officier van justitie waren genoemd. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde dit voordeel had genoten, ondanks dat de bedragen naar zijn onderneming waren overgemaakt. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 93 dagen.