ECLI:NL:RBNNE:2023:836

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20206
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van onvoldoende zwaarwegende redenen en ongeloofwaardige claims

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Jordaanse nationaliteit, die eerder asiel had aangevraagd samen met zijn gezin. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde redenen niet zwaarwegend genoeg werden geacht. Eiser had onder andere problemen met de al-Awaltah bende in Jordanië en vreesde voor vervolging vanwege veroordelingen bij verstek voor het uitgeven van ongedekte cheques en belediging van de Jordaanse koning en een officier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzing van de eerste asielaanvraag in rechte vaststaat en dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn vrees onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is, omdat de gestelde problemen niet leiden tot een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jordanië. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: B.H. Wezeman).

ProcesverloopBij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, g, en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL22.20207.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaaknummer NL22.20207, op 20 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
Eiser stelt van Jordaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 4 december 1980. Eiser heeft eerder met zijn vrouw en hun vier kinderen, afzonderlijk in Nederland asiel aangevraagd. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat eiser in Jordanië problemen heeft met de al-Awaltah bende en dat eisers vrouw door hen telefonisch is bedreigd. Bij besluiten van 11 juni 2021 heeft verweerder heeft deze problemen en de gestelde vrees bij terugkeer niet geloofwaardig geacht. Ook is aan eiser en zijn vrouw een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De hiertegen door eiser en zijn vrouw ingestelde beroepen zijn door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard in een uitspraak van 15 juli 2021 (NL21.9501, NL21.9502, NL21.9503 en NL21.9504, ECLI:NL:RBNHO:2021:7481). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in een uitspraak van 6 augustus 2021 (202104759/1/V3) ongegrond verklaard.
1.2.
Op 22 december 2021 hebben eiser en zijn vrouw afzonderlijk, mede namens hun vier minderjarige kinderen, opvolgende asielaanvragen ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat de bende nog steeds actief is, en dat hij om die reden bij terugkeer vreest te worden vermoord. Ook vreest eiser voor gevangenisstraf omdat hij bij verstek meerdere keren is veroordeeld wegens het uitgeven van ongedekte cheques. Eiser stelt dat hij door Interpol wordt gezocht omdat hij na aankomst in Nederland telefonisch een Jordaanse officier en de Jordaanse koning heeft beledigd. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft eiser 15 verschillende documenten overgelegd met een vertaling, waaronder verstekvonnissen van de verzoeningsrechtbank te Irbid, Jordanië, en een proces-verbaal van een Jordaanse officier. Eisers vrouw heeft geen andere redenen aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd.
1.3.
Op 5 augustus 2022 zijn eisers vrouw en hun kinderen met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), vrijwillig teruggekeerd naar Jordanië.
1.4.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met een bende;
  • veroordelingen bij verstek vanwege het uitgeven van ongedekte cheques;
  • problemen vanwege het uitschelden van een officier en de koning.
2. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ten aanzien van de veroordelingen bij verstek vanwege het uitgeven van ongedekte cheques is overwogen dat het relaas deels geloofwaardig is geacht. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser bij verstek is veroordeeld voor het uitgeven van ongedekte cheques Uit de door eiser overgelegde vertaalde stukken blijkt echter niet dat hij is veroordeeld vanwege het enkele feit dat hij schulden heeft. Dat wordt dus niet geloofwaardig geacht. Verweerder acht deze elementen niet zwaarwegend, omdat normale strafvervolging van een commuun delict niet leidt tot vluchtelingschap, of onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag valt. Niet gebleken is dat de dreigende bestraffing onevenredig zwaar zal zijn, of dat sprake zal zijn van discriminatoire vervolging. Eiser heeft zich ook niet ingespannen om de veroordeling aan te vechten en heeft geen advocaat in Jordanië in de arm genomen. Deze redenen zijn ook aanleiding geweest om te concluderen dat strafvervolging voor een commuun delict onvoldoende zwaarwegend is om aan te nemen dat eiser, bij terugkeer naar Jordanië, een reëel risico op ernstige schade loopt.
Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser gezocht wordt door Interpol of te vrezen heeft voor bestraffing wegens het uitschelden van een Jordaanse officier en de Jordaanse koning. Daartoe heeft verweerder gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij gezocht wordt door Interpol, terwijl hij niet op de lijst van gezochte personen vermeld staat. Verweerder acht vervolging voor het uitschelden niet aannemelijk, gelet op het tijdsverloop sinds het voorval (het proces-verbaal dateert van 17 augustus 2018), terwijl eiser en zijn familie sindsdien persoonlijk niets hebben vernomen. Verweerder handhaaft tot slot de, in rechte vast staande, geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers gestelde problemen met de bende in Jordanië, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond en handhaaft het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser van 22 december 2021 terecht en op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 33, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het beroepschrift ook de vrouw van eiser en zijn kinderen vermeldt, maar het bestreden besluit enkel ziet op eiser. In het verweerschrift is aangegeven dat de vrouw en kinderen van eiser vrijwillig uit Nederland zijn vertrokken en met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn teruggekeerd naar Jordanië. Ter zitting is namens eiser aangegeven dat het ingestelde beroep enkel op eiser ziet. Daar zal de rechtbank ook vanuit gaan.
Problemen met de al-Awaltah-bende
5.1
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar overweging 1.1., voorop dat de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag in rechte vaststaat. Dit heeft tot gevolg dat verweerders standpunt dat het ongeloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden van de al-Awaltah bende, in deze opvolgende asielprocedure als uitgangspunt heeft te gelden. Eiser heeft in deze procedure, zoals terecht door verweerder is geconstateerd, op dit punt geen nieuwe elementen naar voren gebracht. De enkele stelling dat de vrees voor deze bende nog immer aanwezig is, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Al daarom heeft verweerder af kunnen zien van een (nieuwe) inhoudelijke beoordeling van deze gestelde problemen. De beroepsgrond die daarop betrekking heeft en waarin enkel wordt verwezen naar de zienswijze, zonder dat daarbij concreet is gesteld op welke gronden het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, slaagt daarom niet.
Veroordelingen bij verstek vanwege het uitgeven van ongedekte cheques
5.2.
Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Jordanië te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege het enkele feit dat hij schulden heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiser is veroordeeld door een rechtbank, maar dit is voor het uitgeven van ongedekte cheque. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiser in Jordanië is veroordeeld enkel omdat hij schulden heeft. De bescherming van het Vluchtelingenverdrag kan niet met succes worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Er kan slechts sprake zijn van vluchtelingschap indien aannemelijk is dat een dreigende bestraffing onevenredig zwaar zal zijn uit hoofde van de overtuiging dat het delict op grond van één van de in het Verdrag genoemde gronden heeft plaatsgevonden, of dat naast of in plaats van normale bestraffing sprake zal zijn van discriminatoire vervolging. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hiervan niet is niet gebleken. De enkele verwijzing van eiser naar de zienswijze, zonder dat daarbij concreet is gesteld op welke gronden het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, slaagt niet, nu in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze hieromtrent heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Problemen vanwege het uitschelden van een officier en de koning.
5.3.1.
Verweerder heeft eveneens de door eiser gestelde problemen vanwege het uitschelden van een officier en de koning niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij daadwerkelijk door Interpol gezocht wordt. De enkele mededeling van de vader van eiser dat hij gezocht wordt door Interpol heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.
5.3.2.
Verweerder heeft verder ook niet ten onrechte overwogen dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij gezocht wordt door de Jordaanse autoriteiten en vreest voor vervolging vanwege het uitschelden van een officier en de Jordaanse koning. Het proces-verbaal is opgemaakt op 17 augustus 2018 en eiser heeft sindsdien niets meer vernomen van de Jordaanse autoriteiten. Verweerder heeft, gelet op tijdsverloop sinds dat incident, het terecht ongeloofwaardig geacht dat eiser momenteel, bijna vier jaar na het betreffende telefoongesprek, nog door de Jordaanse autoriteiten gezocht zou worden. Dat de zaak op de stapel is blijven liggen betreft enkel speculatie van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jordanië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eisers asielrelaas is terecht ongeloofwaardig geacht. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft en de aanvraag niet niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgrond(en) aangevoerd tegen de ‘kennelijkheid’ van de afwijzing als ongegrond op grond van artikel 30b, onder d en h, van de Vw, zodat de rechtbank hierop niet ingaat.
Uitstel van vertrek
7. Eiser heeft gesteld dat verweerder hem geen vertrektermijn kan opleggen, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om terug te keren naar Jordanië zonder schending van artikel 3 van het EVRM.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat deze grond door al eerder naar voren is gebracht in de zienswijze. In het bestreden besluit is verweerder hier deugdelijk gemotiveerd op ingegaan. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond om op dit punt anders te oordelen.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt in zijn beroep. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.