ECLI:NL:RBNNE:2023:910

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
22/943
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een horecagelegenheid in het belang van de gezondheid op basis van APV-bepaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 januari 2023, wordt het beroep van [eiser] tegen het besluit van de Burgemeester van de gemeente Groningen beoordeeld. De Burgemeester had besloten om de horecagelegenheid van [eiser] te sluiten voor de duur van drie weken, van 25 juni 2021 tot 16 juli 2021, vanwege overtredingen van de covid-maatregelen. De rechtbank oordeelt dat de Burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot deze sluiting, waarbij de gezondheid van de bevolking voorop staat. De rechtbank stelt vast dat de sluiting is gebaseerd op artikel 2.32 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid of een punitieve sanctie. De rechtbank concludeert dat de burgemeester zijn bevoegdheid op grond van de APV heeft kunnen aanwenden en dat het beroep van [eiser] ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de burgemeester de sluiting heeft gemotiveerd op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin wordt gesteld dat [eiser] de covid-maatregelen heeft overtreden door gasten te ontvangen tijdens de sluitingstijden. De rechtbank benadrukt dat de burgemeester beleidsruimte heeft bij het nemen van dergelijke besluiten en dat de noodzaak tot sluiting in het belang van de gezondheid niet is komen te vervallen door de wijziging van de covid-maatregelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de sluiting van de horecagelegenheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [vestigingsplaats] ( [eiser] )

(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en

de Burgemeester van de gemeente Groningen (de Burgemeester)

(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Burgemeester om [eiser] te sluiten gedurende de periode van 25 juni 2021 tot 16 juli 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 januari 2022 op het bezwaar van [eiser]
is de Burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
[eiser] heeft tegen het besluit van 28 januari 2022 beroep ingesteld.
1.3.
Op 28 april 2022 heeft [eiser] de gronden van het beroep aangevuld.
1.4.
De Burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [betrokkene] namens [eiser] , de gemachtigde van [eiser] en de gemachtigde van de Burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
In de periode van 15 augustus 2020 tot en met 22 augustus 2020 heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen besloten tot het sluiten van [eiser] vanwege een overtreding van de covid-maatregelen.
2.2.
Op 21 juni 2021 heeft de politie, eenheid Noord-Nederland, een bestuurlijke rapportage aan de Burgemeester gezonden, met daarin een verslag van de waarnemingen die de politie heeft gedaan op 18 juni 2021 en 19 juni 2021 in en nabij [eiser] .
2.3.
Op 22 juni 2022 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Groningen telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] , een bestuurder van [eiser] , voor een zienswijze gesprek. In dit gesprek is aan [betrokkene 2] medegedeeld dat de Burgemeester voornemens was de horecagelegenheid te sluiten voor een periode van drie weken vanwege het overtreden van de covid-maatregelen. [betrokkene 2] is hierop in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze toe te lichten. Later op dezelfde dag is [betrokkene 2] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in persoon kenbaar te maken.
2.4.
In het primaire besluit van 23 juni 2021 heeft de Burgemeester besloten tot het sluiten van [eiser] gedurende de periode van 25 juni 2021 tot 16 juli 2021. Gelet op de waarnemingen van de politie, zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021, en een eerdere sluiting vanwege het overtreden van covid-maatregelen heeft de Burgemeester het noodzakelijk geacht een sluiting te bevelen voor de duur van drie weken. De Burgemeester heeft het bevel tot sluiting in het primaire besluit gebaseerd op artikel 58u, derde lid en onder a, van de Wet publieke gezondheid (de Wpg) en artikel 2.32 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen (de APV).
2.5.
[eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is op 1 november 2021 behandeld op de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie in tegenwoordigheid van [eiser] en diens gemachtigde. Tijdens de hoorzitting is door de Burgemeester medegedeeld dat de grondslag van de sluiting niet langer - mede - is gebaseerd op het artikel uit de Wpg.
2.6.
Bij advies van 30 november 2021 heeft de bezwaarschriftencommissie geadviseerd het besluit van 23 juni 2021 te herroepen. De bezwaarschriftencommissie heeft daartoe overwogen dat de Burgemeester het sluitingsbevel niet heeft kunnen baseren op artikel 2.32 van de APV.
2.7.
Bij bestreden besluit van 28 januari 2022 heeft de Burgemeester het bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Burgemeester overwogen dat de grondslag van het besluit is gelegen in artikel 2.32 van de APV.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bevel tot sluiting van [eiser] voor de duur van drie weken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De bevoegdheid tot sluiting
6.1
[eiser] betoogt dat de Burgemeester op grond van artikel 2.32 van de APV niet de bevoegdheid toe kwam om tot sluiting van het [eiser] over te gaan. Daartoe voert [eiser] in de eerste plaats aan dat bij de overtreding van een wettelijk voorschrift, zoals het geval bij [eiser] , een bestuurlijke sanctie dient te volgen en niet kan worden volstaan met een bevel op grond van de APV. Een sluitingsbevel op grond van de APV is een bestuurlijke maatregel en geen herstel- of bestraffende sanctie. [1] De Burgemeester kon onder de voorliggende omstandigheden niet overgaan tot het opleggen van een herstelsanctie omdat zich geen herhaling van dezelfde overtreding kon voordoen, doordat voor aanvang van de sluitingsperiode de covid-maatregelen werden gewijzigd. Nu geen herstelsanctie kon worden opgelegd, heeft de Burgemeester niet alsnog een sluiting kunnen bewerkstelligen met toepassing van het sluitingsbevel uit de APV. Het sluitingsbevel verkrijgt zodoende ten onrechte het karakter van een herstelsanctie. Door toch hiertoe over te gaan heeft de Burgemeester zijn bevoegdheid, zoals volgt uit de APV, gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
6.2.
De Burgemeester stelt zich - kort samengevat weergegeven - op het standpunt dat hij bevoegd was een sluiting voor de duur van drie weken te bevelen op grond van artikel 2:32 van de APV, alsook het beleid. De Burgemeester voert daartoe aan dat er geen rechtsregel bestaat waaruit volgt dat geen sluitingsbevel kan worden opgelegd indien geen herstelsanctie kan worden opgelegd. Van belang is of op zichzelf bezien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van de bevoegdheid uit artikel 2:32 van de APV.
6.3.
De rechtbank is, met de Burgemeester, van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de Burgemeester niet bevoegd was een sluitingsbevel op te leggen op grond van de APV enkel omdat de Burgemeester onder de onderhavige omstandigheden geen herstelsanctie op grond van de Awb kon opleggen. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
6.3.1.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit artikel 2:32 van de APV ten grondslag is gelegd. Ingevolge dat artikel kan de Burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk een sluitingsuur vaststellen of een tijdelijke sluiting bevelen. Ter uitvoering van dit artikel uit de APV is in het Handhavingsprotocol Horeca Gemeente Groningen 2010 (het beleid) opgenomen dat de Burgemeester bij toepassing van artikel 2.32 van de APV bevoegd is een tijdelijk sluitingsuur, of een tijdelijke sluiting te bevelen voor de duur van maximaal 12 maanden. Eveneens kan de burgemeester besluiten tot het intrekken van een vrijstelling voor een exploitatievergunning.
6.3.2.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de APV en het daarop gebaseerde beleid niet volgt dat de bevoegdheid uit artikel 2.32 van de APV niet aan de Burgemeester toekomt in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift. De rechtbank overweegt verder dat in algemene zin een ruime beleidsruimte toekomt aan bestuursorganen bij de keuze uit handhavingsmodaliteiten. Gelet hierop is de rechtbank, met de Burgemeester, van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het voormelde artikel op zichzelf bezien niet kan worden toegepast als - mede - sprake is van de overtreding van een wettelijk voorschrift. Uit het enkele feit dat onder de voorliggende omstandigheden geen herstelsanctie kon worden opgelegd op grond van de Awb, zo oordeelt de rechtbank, kan dan ook niet worden afgeleid dat de Burgemeester zijn bevoegdheid op grond van de APV heeft gebruikt voor een ander doeleinde dan waarvoor deze is verleend, als bedoeld in artikel 3:3 van de Awb. Van belang is of, op zichzelf bezien, op grond van artikel 2.32 van de APV de bevoegdheid bestond een sluiting voor de duur van drie weken te bevelen. Het betoog van [eiser] faalt.
7.1.
Verder brengt [eiser] naar voren dat de Burgemeester niet bevoegd was over te gaan tot een sluiting op grond van artikel 2.32 van de APV omdat geen concreet en reëel gevaar voor de gezondheid is gerealiseerd. Enkel een risico op besmettingen is niet voldoende om tot sluiting over te gaan, zo betoogt [eiser] onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2282. Dat [eiser] een besmettingshaard is geweest is niet gebleken. De Burgemeester heeft het sluitingsbevel enkel gemotiveerd door te wijzen op de overtreding, hetgeen niet voldoende is.
7.2.
De Burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 2.32 van de APV bevoegd was een sluiting voor de periode van drie weken te bevelen. Daartoe voert de Burgemeester - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aan dat hij heeft kunnen concluderen dat het in het belang van de gezondheid noodzakelijk is geweest een sluiting voor de duur van drie weken te bevelen in de periode van 25 juni 2021 tot en met 16 juli 2021.
7.3.
Over de bevoegdheid tot sluiting op grond van artikel 2.32 van de APV overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.1.
De rechtbank stelt vast dat de vraag die, mede gelet op het onder 6.3. overwogene, voorligt aan de rechtbank luidt of de Burgemeester heeft kunnen besluiten dat het in belang van de gezondheid noodzakelijk is geweest een sluiting te bevelen voor de duur van drie weken. Bij de beoordeling of een sluiting noodzakelijk is in het belang van de gezondheid heeft de Burgemeester beleidsruimte waardoor de rechtbank de beoordeling en de motivering daarvan door de Burgemeester terughoudend toetst.
7.3.2.
De Burgemeester heeft aan de sluiting in het belang van de gezondheid ten grondslag gelegd dat uit de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021 volgt dat [eiser] de covid-maatregelen, zoals deze golden op grond van de Tijdelijke regeling covid-19, heeft overtreden door op 18 en 19 juni 2021 tussen 22:00 en 06:00 uur gasten te ontvangen. Terwijl deze maatregelen zijn ingesteld ter bescherming van de gezondheid.
Ter zitting heeft de Burgemeester gewezen op de aard en ernst van de overtredingen zoals deze blijken uit de bestuurlijke rapportage. De Burgemeester wijst eveneens op de door de eigenaar van [eiser] gedane verklaringen ten tijde van de constatering van de politie op 19 juni 2021. Verder neemt de Burgemeester in aanmerking dat [eiser] eerder gesloten is geweest in de periode van 15 augustus 2020 tot en met 22 augustus 2020 vanwege overtreding van de covid-maatregelen. Van belang is eveneens, zo motiveert de Burgemeester, dat met ingang van 26 juni 2021 nieuwe covid-maatregelen kwamen te gelden. Bij de uitvoering van deze maatregelen kwam een grote verantwoordelijkheid toe aan horecaondernemers. Een verantwoordelijkheid die de Burgmeester gelet op de gedane constateringen [eiser] niet toevertrouwde, zodat de noodzaak tot sluiting in het belang van de gezondheid met ingang van de gewijzigde maatregelen onveranderd is gebleven.
7.3.3.
De rechtbank overweegt dat in de Wet publieke gezondheid (de Wpg), zoals gold ten tijde van het primaire besluit, bevoegdheden zijn gecreëerd die de bestrijding van de covid-19 pandemie, of (de bestrijding van) een directe dreiging daarvan als doel hebben. Deze bevoegdheden omvatten onder meer de bevoegdheid om onder bepaalde omstandigheden, een ministeriële regeling vast te stellen. De bevoegdheid tot het vaststellen van deze ministeriële regelingen is toegekend voor zover dat - onder meer - gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk was. [2]
7.3.4.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de Tijdelijke regeling covid-19 - een ministeriële regeling als bedoeld in hoofdstuk Va (tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19) van de Wpg - ten tijde van het primaire besluit gold dat de beheerder van een eet- en drinkgelegenheid er zorg voor diende te dragen dat de horecagelegenheid tussen 22:00 uur en 06:00 uur niet voor het publiek geopend was. [3] Met ingang van 26 juni 2021 zijn de covid-19 maatregelen gewijzigd. Met de wijzigingen is de sluitingstijd voor eet- en drinkgelegenheden komen te vervallen en werd van eet- en drinkgelegenheden verwacht dat zij onder meer bij aankomst van gasten een gezondheidscheck uitvoerden en daarbij gasten op een van elkaar veilige afstand plaatsten. Deze voorwaarden waren niet van toepassing indien een eet- en drinkgelegenheid of dansvoorziening slechts zijn deuren opende voor publiek met een coronatoegangsbewijs. De verantwoordelijkheid voor het controleren van coronatoegangsbewijzen lag bij de eet- en drinkgelegenheid of de dansvoorziening zelf. [4]
7.3.5.
[eiser] heeft niet betwist dat de maatregelen in de Tijdelijke regelingen covid-19 noodzakelijk waren in het belang van de (volks)gezondheid. Zodat de rechtbank voor vaststaand aanneemt dat de maatregelen, zoals onder 7.3.4. weergegeven, gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk waren.
7.3.6.
Uit de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021 volgt dat de politie op 18 juni 2021 omstreeks 1:38 uur een melding ontving dat mogelijk een feest plaatsvond in [eiser] . Bij aankomst heeft de politie iemand in een zwart colbert waargenomen bij de entree die zich daar mogelijkerwijs bevond als portier. De politieagenten verklaren dat zij hoorden dat in [eiser] muziek werd afgespeeld en ook hoorden zij bij het openen van de deur een geluid dat klonk alsof ijsblokjes uit een machine werden geschept. Bij verlaten van het pand hebben twee bezoekers desgevraagd verklaard dat in [eiser] een feest gaande was met ongeveer 30 bezoekers en dat de bezoekers na vermelding van een wachtwoord toegang kregen tot het feest. Na deze waarnemingen hebben de politieagenten aangeklopt bij [eiser] , waarop zij hoorden dat de muziek werd uitgezet en waarbij eveneens een geluid klonk dat leek op het dichtplakken van de deur, vermoedelijk met tape, vanuit de binnenkant van het pand. De politieagenten hebben hierna geen contact kunnen krijgen met mensen in het pand.
Verder volgt uit de bestuurlijke rapportage dat de politie op 19 juni 2021 omstreeks 22:07 een melding ontving dat mogelijk een feest plaatsvond in [eiser] . De melder verklaarde in een groepsgesprek met ongeveer 195 personen te zitten, onder meer met medewerkers van [eiser] , en als zodanig te weten dat hij/zij welkom was bij [eiser] om 20:00 uur en om 22:00 uur tot 6:00 uur in de ochtend na vermelding van een wachtwoord. De politie heeft bij aankomst omstreeks 23:45 geconstateerd dat muziek werd afgespeeld in [eiser] en dat nog bezoekers werden toegelaten. Na een gesprek met de bedrijfsleider, die toegang verleende tot het pand, heeft de politie geconstateerd dat zich in het pand 76 personen bevonden, met uitzondering van het personeel, dat meer er meer mensen dan zitplekken waren en dat kennelijk alcohol werd geschonken. Het pand is hierop in overleg met de bedrijfsleider ontruimd. Na de mededeling van de politieagenten dat de bevindingen met de gemeente zouden worden gedeeld, verklaarde de eigenaar van [eiser] , [betrokkene 2] , 'dat kan me geen reet schelen, dit is allemaal maar belachelijk, het boeit mij niet',.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester, in het licht van het voorgaande, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het in het belang van de gezondheid noodzakelijk is geweest een sluiting te bevelen voor de duur van drie weken. De burgemeester heeft op grond van de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021 mogen concluderen dat door [eiser] maatregelen zijn overtreden die gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk waren. De burgemeester heeft dan ook mogen concluderen dat met die overtredingen het belang van de gezondheid werd geraakt. Verder heeft de burgemeester de aard en ernst van die overtredingen in acht mogen nemen, zoals blijkt uit het georganiseerde en herhaalde karakter van de overtredingen. De veranderde maatregelen die dateren van na constateren van de overtredingen en voor de effectuering van de sluiting maken niet dat de Burgemeester in redelijkheid heeft moeten concluderen dat de noodzaak tot sluiting in het belang van de gezondheid kwam te vervallen, nu met die nieuwe maatregelen juist een grote verantwoordelijkheid was belegd bij horecaondernemers.
7.4.1.
Het betoog van [eiser] dat niet is gebleken dat de gebeurtenissen op 18 en 19 juni 2021 hebben geresulteerd in een besmettingshaard en dat daarom niet kan volgen dat het belang van de gezondheid voldoende concreet is geraakt, kan aan voorgaande conclusie niet af doen. De uitspraak waar [eiser] ter onderbouwing naar verwijst is op dit punt niet vergelijkbaar. In die uitspraak is beleid aan de orde waarin is opgenomen dat slechts tot sluiting op grond van een gelijkluidende APV-bepaling kon worden overgegaan voor zover de openbare orde reeds was verstoord. Een gelijkluidende beleidsbepaling is in de onderhavige zaak niet van toepassing. Reeds om die reden kan dit betoog van [eiser] niet slagen.
7.4.2.
Het betoog van [eiser] dat de verklaring zoals opgenomen in de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021 niet afkomstig is van diegene die binnen de horecaonderneming verantwoordelijk is voor het handhaven van de covid-maatregelen kan eveneens niet tot een andersluidende conclusie leiden. Dat betoog doet niet af aan de geconstateerde overtredingen waarmee het belang van de gezondheid is geraakt.
Leedtoevoegende sanctie
8.1.
Tot slot voert [eiser] , onder verwijzing naar een uitspraak van de ABRvS van 3 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7324, aan dat de bestuurlijke maatregel het karakter van een leedtoevoegende sanctie heeft verkregen: de sanctie is gericht op het bewerkstelligen van normconform gedrag en niet enkel op herstel. Dit volgt uit het gegeven dat één dag voor het van kracht worden van versoepelingen de periode van de sluiting is aangevangen. Als gevolg hiervan heeft [eiser] niet kunnen profiteren van de versoepelingen. Ook heeft de Burgemeester gewacht met het opleggen van het sluitingsbevel tot het moment dat de versoepelingen van kracht werden, zodat [eiser] door de sluiting temeer werd getroffen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot sluiting geen punitieve sanctie betreft. Het besluit van de burgemeester is gericht op de bescherming van het belang van de gezondheid en, anders dan [eiser] betoogt, niet op het bewerkstelligen van normconform gedrag door toevoeging van geïndividualiseerd concreet nadeel. In dit kader acht de rechtbank van belang dat de Burgemeester heeft volstaan met een sluiting van drie weken, daar waar op grond van het beleid een sluiting tot 12 maanden kan worden opgelegd. Daarbij is de periode tussen de constateringen van 18 en 19 juni 2021, zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2021, en de aanvang van de sluiting op 25 juni 2021 niet zodanig dat de burgemeester daartoe in redelijkheid niet meer kon besluiten.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.32 van de APV heeft kunnen aanwenden ten einde [eiser] te sluiten voor een duur van drie weken.
10. Tot slot concludeert de rechtbank, met [eiser] , dat de Burgemeester in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten het primaire besluit te herroepen voor zover daarin artikel 58u, derde lid en onder a, van de Wpg ten grondslag is gelegd aan de sluiting. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat [eiser] door de schending is benadeeld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat tijdens de hoorzitting in bezwaar is medegedeeld, zoals in het bestreden besluit eveneens expliciet is overwogen, dat het artikel uit de Wpg niet ten grondslag ligt aan de sluiting. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de Burgemeester stand houdt. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen (2021)

Artikel 2:32

1. De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk een sluitingsuur vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
Wet publieke gezondheid (zoals gold ten tijde van het primaire besluit)
Hoofdstuk Va (tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19)

Artikel 58b. Doel en reikwijdte

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de pandemie, of een directe dreiging daarvan.
2. De bij of krachtens dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden slechts toegepast voor zover die toepassing:
a. gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is;
b. in overeenstemming is met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat; en
c. gelet op het in het eerste lid genoemde doel de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en aan dat doel evenredig is.
Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (zoals gold ten tijde van het primaire besluit)

Artikel 4.4

1. Een eet- en drinkgelegenheid wordt slechts opengesteld voor publiek, indien de beheerder er zorg voor draagt dat:
a. de eet- en drinkgelegenheid tussen 22:00 uur en 06:00 uur niet voor publiek wordt opengesteld;
Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (zoals gold met ingang van 26 juni 2021)

Artikel 4.1.

1. Een publieke plaats wordt slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat:
a. degene die geplaceerd is, uitsluitend van de aangewezen plaats gebruikmaakt;
b. stromen van publiek gescheiden worden;
c. hygiënemaatregelen worden getroffen.

Artikel 4.1b.

1. Onverminderd artikel 4.1, worden de volgende publieke plaatsen slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat bij aankomst van het publiek een gezondheidscheck wordt uitgevoerd:
a. eet- en drinkgelegenheden;
(…).
Artikel 4.1c.
1. Een publieke plaats waar een plicht tot het uitvoeren van een gezondheidscheck geldt op grond van artikel 4.1b wordt slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat het publiek op de veilige afstand van elkaar wordt geplaceerd, tenzij het om personen gaat als bedoeld in hoofdstuk 2 of personen als bedoeld in artikel 58f, derde lid, onder a en d, van de wet.

Artikel 4.3.

1. Een bij een eet- en drinkgelegenheid behorende dansvoorziening wordt slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat, met inachtneming van artikel 6.30, alleen publiek tot de eet- en drinkgelegenheid wordt toegelaten met een geldig coronatoegangsbewijs en het vereiste van een geldig coronatoegangsbewijs en geldig identiteitsdocument duidelijk zichtbaar en leesbaar voor het publiek en een toezichthouder is aangegeven bij de toegang tot de eet- en drinkgelegenheid.
2. In afwijking van het eerste lid mogen personen tot en met twaalf jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs en geldig identiteitsbewijs toegelaten worden.
Beleidsregel

Artikel B Handhavingsprotocol Horeca Gemeente Groningen (2010)

Voetnoten

1.Conclusie Widdershoven en Wattel 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, overweging 5.4.
2.Zie de Wet publieke gezondheid (zoals gold ten tijde van het besluit).
3.Zie ook artikel 4.4., eerste lid en onder a, van de Tijdelijke regeling covid-19 (zoals gold tot 26 juni 2021).
4.Zie ook Artikel 4.1., en verder, Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (zoals gold vanaf 26 juni 2021).