ECLI:NL:RBNNE:2023:93

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/17/186806 / KG ZA 22-220
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • A.R. van der Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van een onderzoeksrapport over disfunctioneren van een medisch specialist

In deze zaak heeft eiser [A], cardio-thoracaal chirurg bij het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL), een kort geding aangespannen tegen gedaagden [B], [C], [D], [E] en [F], die gezamenlijk de Commissie van Onderzoek ad hoc vormen. Eiser vordert de intrekking van een onderzoeksrapport dat door de Commissie is opgesteld naar aanleiding van een melding van mogelijk disfunctioneren van hem. De procedure is gestart met een dagvaarding en heeft geleid tot een mondelinge behandeling op 21 december 2022. De Commissie heeft in haar rapport geconcludeerd dat het functioneren van eiser niet voldoet aan de kwaliteitseisen van het CanMeds-kader, wat volgens eiser onterecht is en hem in zijn reputatie schaadt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tot intrekking van het rapport is afgewezen, omdat de Commissie volgens de rechter haar onderzoek op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd en de relevante procedures heeft gevolgd. De rechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gebrek aan onafhankelijkheid, deskundigheid of professionaliteit van de Commissieleden. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van de Commissie.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in onderzoeken naar disfunctioneren binnen de medische sector en de rol van de Commissie in het waarborgen van de kwaliteit van zorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/186806 / KG ZA 22-220
Vonnis in kort geding van 18 januari 2023
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. E.W. Kingma en mr. D.F.W. Schalkwijk te Leeuwarden,
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[F],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. C.W.M. Verberne en mr. J.F. Groen te Eindhoven.
Eiser zal hierna [A] en gedaagden zullen (gezamenlijk) de Commissie genoemd worden. De gedaagden zullen individueel met hun achternaam worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
De kort geding procedure is schriftelijk begonnen met:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de nadere producties van de zijde van [A]
Daarna heeft op 21 december 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij beide partijen ieder een pleitnota hebben overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is sinds [datum] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst bij het Medisch Centrum Leeuwarden (hierna: MCL) in de functie van cardio-thoracaal chirurg. In die hoedanigheid maakt hij deel uit van de vakgroep Cardio-thoracale Chirurgie (CTC).
2.2.
Bij brief van 28 maart 2022 heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van het MCL (hierna: de Raad van Bestuur) overeenkomstig het binnen het MCL geldende Reglement Functioneringsvraag (hierna: het Reglement) aan het zogenoemde Gremium, een 'melding mogelijk disfunctioneren [A] ' gedaan. Het Gremium, bestaande uit de voorzitter van de Raad van Bestuur, de vicevoorzitter van het Bestuur van de Vereniging Medische Staf MCL en de vicevoorzitter van het Bestuur van de Vereniging van Medisch Specialisten in Dienstverband (VMSD), is het orgaan binnen het MCL waar een melding van het vermoeden van disfunctioneren van een medisch specialist wordt gedaan. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft het Gremium daarbij verzocht om een Commissie van Onderzoek ad hoc in te stellen met als opdracht het beoordelen van de ontvankelijkheid van de melding, conform artikel 3.3. van het Reglement.
2.3.
Het Reglement heeft tot doel te voorzien in een zorgvuldige procedure rondom het onderzoek naar mogelijk disfunctioneren en te voorzien in een verbetertraject bij (enige vorm van) disfunctioneren van een medisch specialist en maakt onderdeel uit van de arbeidsverhouding tussen het MCL en [A] . Het Reglement is afgeleid van en nagenoeg gelijkluidend aan het door de Federatie van Medisch Specialisten vastgestelde Modelreglement Functioneringsvraag, versie juli 2018.
Het Reglement bevat - voor zover in deze procedure van belang - inclusief voetnoten de navolgende bepalingen waarnaar, evenals voor wat betreft de hierna nog te citeren delen uit het eindrapport van de Commissie, in de hierna volgende beoordeling waar nodig zal worden verwezen:
0. Begrippen
(…)
-
Disfunctioneren: Een (veelal) structurele situatie van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening, waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en waarbij de beroepsbeoefenaar niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen (definitie IGJ).
Van belang in deze omschrijving zijn de volgende elementen:
-
het gaat om (veelal) structurele problemen en niet om een enkel incident;
-
tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorg, d.w.z. zorg die in negatieve zin afwijkt van hetgeen binnen de beroepsgroep gebruikelijk is;
-
door de problemen loopt een patiënt schade op of bestaat het risico daarop;
-
de medisch specialist vertoont geen zelfreflectie en/ of is niet (meer) bij machte of bereid zelf de situatie ten goede te keren.
(…)
- CanMeds-modelcompetenties: zeven competentiegebieden die worden gehanteerd in de
opleiding maar ook in de evaluatie van het latere functioneren in de praktijk, medisch handelen, communicatie, samenwerking, kennis & wetenschap, maatschappelijk handelen, organisatie en professionaliteit.
1. Het functioneren van een medisch specialist
1.1
Uitgangspunt is dat iedere medisch specialist naar behoren functioneert. Daarbij geldt dat de optimaal functionerende specialist zich kenmerkt door het werken aan het behouden en voortdurende verbetering van de tijdens de opleiding verkregen competenties zoals gedefinieerd in het CanMeds-model en het inzetten daarvan ten behoeve van de patiënt en de maatschappij. Daarbij volgt de arts uiteraard de door hem afgelegde eed/belofte.
1.2
Optimaal functioneren is een eigen, maar ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de individuele medisch specialist, de Vakgroep, de Instelling, het Stafbestuur, het MSB-bestuur en het VMSD-bestuur.
Uitgangspunten zijn (onder meer):
- de medisch specialist is (mede) verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn werkzaamheden, voor een goed functioneren van hem/haarzelf en zijn directe omgeving (Vakgroep), en spant zich voortdurend in om de kwaliteit van de patiëntenzorg te behouden en te verbeteren waarbij hij gebruik maakt van alle CanMeds-competenties;
(…)
3. Vooronderzoek
3.1
Naar aanleiding van de melding stelt het Gremium zo spoedig mogelijk een commissie van vooronderzoek ad hoc in.
3.2.1.
Een lid van de commissie van vooronderzoek ad hoc dient onafhankelijk en onpartijdig te zijn en heeft géén zitting in het Gremium en/ of één van de MSB-besturen en/ of het TSB­ bestuur en/ of het VMSD-bestuur en/ of het Stafbestuur en/ of de Raad van Bestuur;
3.2.2.
Een lid van de medische staf kan geen zitting hebben in de commissie van vooronderzoek ad hoc wanneer de melding een collega van het eigen medisch specialisme betreft dan wel een collega met wie frequent wordt samengewerkt, dan wel indien dit lid zelf direct of indirect bij de aanleiding voor het onderzoek betrokken is geweest;
3.2.3.
De betrokken medisch specialist kan de commissie van vooronderzoek ad hoc wijzen op mogelijke belangenverstrengeling en verzoeken tot verschoning van (een lid van) de commissie van vooronderzoek ad hoc;
(…)
3.3
Taak van de commissie van vooronderzoek ad hoc is te onderzoeken of de melding ontvankelijk is en in behandeling kan worden genomen. De commissie van vooronderzoek ad hoc zal hiertoe met inachtneming van het bepaalde in dit reglement in ieder geval één of meerdere gesprekken met de betrokken medisch specialist voeren en de informatie verzamelen die zij nodig acht om tot haar oordeel omtrent de ontvankelijkheid van de melding te komen. De commissie van vooronderzoek ad hoc zal hoor en wederhoor toepassen jegens de betrokken medisch specialist en zo nodig, zulks naar oordeel van de commissie van vooronderzoek ad hoc, jegens de melder.
(…)
4. Onderzoek naar functioneren
(…)
4.1
Bij ontvankelijkheid van de melding vult het gremium de sub 3.1 en 3.2 ingestelde commissie van vooronderzoek ad hoc, zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen vier (4) weken na de ontvankelijk-verklaring aan met één of meerdere andere externe leden, (…)
(…)
4.2
Bij ontvankelijkheid van de melding geeft het Gremium eveneens zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen vier (4) weken na de ontvankelijk-verklaring aan de commissie van onder­ zoek ad hoc de schriftelijke opdracht om - met inachtneming van het bepaalde in dit reglement - een objectief onderzoek in te stellen naar het functioneren van de betrokken medisch specialist. De (formulering van de) opdracht dient concreet te zijn en in verband te staan met de melding. De Betrokken medisch specialist ontvangt een afschrift van de opdracht.
(…)
4.4
Het onderzoek van de commissie van onderzoek ad hoc bestaat uit het voeren van
gesprekken en het verzamelen van objectieve gegevens. Het onderzoek dient in relatie te staan tot de onderzoeksopdracht en evenwichtig en objectief te worden uitgevoerd, één en ander onder toepassing van hoor en wederhoor, in ieder geval jegens de betrokken specialist. Daarbij neemt de commissie van onderzoek ad hoc het bepaalde in dit onderdeel 4 en sub 7.1 tot en met 7.4 in acht.
4.5
Uiterlijk binnen twee (2) weken na ontvangst van de opdracht zoals bepaald in sub 4.2, nodigt de commissie van onderzoek ad hoc de betrokken medisch specialist uit voor een gesprek. Doel van dit gesprek is om de betrokken medisch specialist te informeren over de procedure en hem/haar te horen en de gelegenheid te geven vragen te stellen. De commissie van onderzoek ad hoc maakt verslag van het gesprek.
4.6
In het kader van het onderzoek zal de commissie van onderzoek ad hoc altijd gesprekken voeren met de melder en met één of meer leden van de Vakgroep en/ of anderen met wie de Betrokken medisch specialist samenwerkt en/ of andere betrokkenen. Het Gremium kan de commissie van onderzoek ad hoc adviseren om bepaalde personen te spreken. Deze gesprekken zullen zo veel mogelijk binnen een periode van vier (4) weken na het gesprek, zoals bepaald in 4.5, plaatsvinden. Het staat de commissie van onderzoek ad hoc vrij om ook met andere derden te spreken. De gesprekken moeten bijdragen aan het uitvoeren van een evenwichtig onderzoek.
4.7
De commissie van onderzoek ad hoc deelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier (4) weken nadat de gesprekken als bedoeld in sub 4.5 en sub 4.6 zijn afgerond, haar bevindingen en conclusie(s) schriftelijk en gemotiveerd mee aan de betrokken medisch specialist en het Gremium. Het bepaalde in sub 7.4 is van toepassing.
(…)
4.1
Ingeval uit de bevindingen en conclusie van de commissie van onderzoek ad hoc zoals in
sub 4.7 bedoeld volgt dat er sprake is van (enige vorm van) disfunctioneren, doch de betrokken medisch specialist geen blijk heeft gegeven van voldoende zelfreflectie of geen verbetertraject mogelijk lijkt dan wel een verbetertraject wel mogelijk lijkt doch de betrokken medisch specialist daaraan (toch) niet wil meewerken, wordt overgegaan tot aanbevelingen, zoals bedoeld onder 6.
(…)
7. Algemeen
7.1
Van alle gesprekken met de betrokken medisch specialist (zowel de gesprekken die worden gevoerd door het Gremium en/of de Raad van Bestuur en/of het Stafbestuur en/of het MSB­ bestuur en/ of het TSB-bestuur en/ of het VMSD-bestuur als de gesprekken die worden gevoerd door de commissie van vooronderzoek ad hoc en/of de commissie van onderzoek ad hoc) wordt een verslag opgesteld. Alvorens het verslag definitief door het Gremium en/ of de Raad van Bestuur en/ of het Stafbestuur en/ of het MSB-bestuur en/ of het TSB-bestuur en/ of het VMSD­ bestuur, dan wel de commissie van vooronderzoek ad hoc dan wel de commissie van onderzoek ad hoc wordt vastgesteld, wordt het ter beoordeling op feitelijke onjuistheden aan de betrokken medisch specialist voorgelegd. De betrokken medisch specialist ontvangt een afschrift van het vastgestelde verslag.
7.2
Indien de commissie van vooronderzoek ad hoc en/ of de commissie van onderzoek ad hoc aantekeningen maakt van gesprekken met andere betrokkenen en/ of derden als bedoeld in sub 4.6 zijn deze aantekeningen uitsluitend ter inzage van de commissie van vooronderzoek ad hoc respectievelijk de commissie van onderzoek ad hoc. (14)
7.3
Vastgestelde verslagen van gesprekken met de Betrokken medisch specialist zijn behoudens voor de Betrokken medisch specialist - en zulks afhankelijk van de vraag wie de gesprekken heeftgevoerd - uitsluitend ter inzage voor de voorzitter van het Gremium (als het gesprek met het Gremium is gevoerd), de voorzitter van de Raad van Bestuur (als het gesprek met de Raad van Bestuur is gevoerd), de voorzitter van het Stafbestuur (als het gesprek met het Stafbestuur is gevoerd), de voorzitter van het MSB-bestuur (als het gesprek met het MSB-bestuur is gevoerd), de voorzitter van het TSB-bestuur (als het gesprek met het TSB-bestuur is gevoerd), de voorzitter van het VMSD- bestuur (als het gesprek met het VMSD-bestuur is gevoerd), alsook voor de leden van de commissie van vooronderzoek ad hoc en de commissie van onderzoek ad hoc.
7.4
Bij het opstellen van het oordeel als bedoeld in sub 3.5 dan wel het rapport van bevindingen en conclusie(s) als bedoeld in sub 4.7 geeft de commissie van vooronderzoek ad hoc respectievelijk de commissie van onderzoek ad hoc een beschrijving van de door haar gevoerde werkwijze en zorgt zij ervoor dat bevindingen van de commissie door de betrokken medisch specialist kunnen worden gecontroleerd op feitelijke onjuistheden. De betrokken medisch specialist wordt tevens in de gelegenheid gesteld om op het door de commissie van vooronderzoek ad hoc respectievelijk de commissie van onderzoek ad hoc in concept opgestelde oordeel respectievelijk in concept opgestelde rapport van bevindingen en conclusie(s) te reageren. (15)
(14) Hier geldt dus geen inzagerecht (en ook geen correctierecht) voor de betrokken medisch specialist. Dit recht bestaat alleen voor zover verslag is opgemaakt van gesprekken met hem/haar zelf. De betrokken medisch specialist heeft voorts ook wel inzagerecht (en correctierecht) ten aanzien van het (concept­)oordeel van de commissie van vooronderzoek ad hoc en het (concept-)verslag van bevindingen en conclusie(s) van de commissie van vooronderzoek ad hoc. Die (concept)rapporten en (concept)bevindingen en conclusies zullen een voor de betrokken medisch specialist verifieerbare weergave van bevindingen voortvloeiend uit de gesprekken met andere betrokkenen en/ of derden dienen te bevatten.
(15) De commissie van vooronderzoek ad hoc respectievelijk de commissie van onderzoek ad hoc kan deze reactie gemotiveerd naast zich neerleggen. Reactie en, indien van toepassing, de gemotiveerde afwijking maken onderdeel uit van het definitieve rapport.
2.4.
Het Gremium heeft naar aanleiding van het hiervoor onder 2.2. genoemde verzoek van de Voorzitter van de Raad van Bestuur een Commissie van Vooronderzoek ad hoc ingesteld. Deze commissie bestond uit [B] , [C] en [D] .
Bij (concept)e-mail van 19 april 2022 heeft de Commissie van Vooronderzoek ad hoc aan het Gremium bericht dat de melding met betrekking tot mogelijk disfunctioneren van [A] ontvankelijk is. Na reactie van de zijde van [A] heeft de Commissie van Vooronderzoek ad hoc deze conclusie gehandhaafd en dit bij e-mail van 22 april 2022 aan de Raad van Bestuur kenbaar gemaakt.
2.5.
De Raad van Bestuur heeft [A] bij brief van 25 april 2022 bericht dat de Commissie van Vooronderzoek ad hoc zal worden aangevuld met één of meer externe leden en dat de Commissie opdracht zal worden gegeven om een objectief onderzoek in te stellen naar het functioneren van [A] . De Commissie is hierna aangevuld met [E] en [F] .
2.6.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde beslissing van de Raad van Bestuur heeft [A] op 9 mei 2022 een procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en, kort gezegd, gevorderd om het MCL te veroordelen om het onderzoek naar zijn functioneren te staken. Bij (arbitraal) vonnis van 1 juli 2022 van de voorzitter van het Scheidsgerecht is deze vordering afgewezen. De voorzitter heeft daarbij onder meer geoordeeld dat het oordeel van de Commissie van Vooronderzoek met betrekking tot de ontvankelijkheid van de melding van mogelijk disfunctioneren in stand kan blijven.
2.7.
Hieraan voorafgaand heeft het Gremium bij brief van 28 april 2022 aan de Commissie de formele opdracht gegeven
"om een objectief onderzoek in te stellen naar het mogelijk disfunctioneren van de heer [A] ".
Het Gremium heeft daarbij - voor zover van belang - bepaald dat:
Het onderzoek dient te worden verricht met inachtneming van het Reglement Functioneringsvraag (bijlage). Op grond van artikel 4.4 van het Reglement dient de CvO[voorzieningenrechter: bedoeld is de Commissie]
tijdens het onderzoek gesprekken te voeren en objectieve gegevens te verzamelen. Daarbij dient in ieder geval richting de heer [A] hoor en wederhoor te worden toegepast. Overeenkomstig artikel 4.5 Reglement dient de CvO uiterlijk binnen twee weken na het ontvangen van deze opdracht een gesprek te voeren met de heer [A] . Daarin moet de heer [A] worden geïnformeerd over de procedure en dient hij in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord en/of om vragen te stellen. Op grond van artikel 4.6 van het Reglement moet, binnen vier weken na het gesprek met [A] , in ieder geval een gesprek worden gevoerd met de melder en met één of meer leden van de vakgroep cardio-thoracale chirurgie.
2.8.
De Commissie is vervolgens met haar onderzoek gestart en heeft op 10 mei 2022 een eerste gesprek gevoerd met [A] in het bijzijn van zijn raadsman. Het onderzoek is hierna in overleg tussen partijen in afwachting van de beslissing van het Scheidsgerecht onderbroken. Na de beslissing van de voorzitter van het Scheidsgerecht heeft de Commissie het onderzoek hervat. Vervolgens is als volgt gecommuniceerd tussen de Commissie en
[A] (dan wel diens advocaat):
een verzoek van 8 juli 2022 aan [A] aan te geven met welke personen de Commissie volgens [A] zou moeten spreken, een uitnodiging aan [A] van 14 juli 2022 voor een gesprek op 3 augustus 2022, een brief van de advocaat van [A] met bijlagen van 21 juli 2022, een gesprek met [A] van 3 augustus 2022, de toezending van nadere stukken aan [A] op 10 augustus 2022, een brief van de advocaat van [A] van
31 augustus 2022, een nadere toelichting van de Commissie aan de advocaat van [A] van 12 september 2022, een brief met stukken van de advocaat van [A] op
29 september 2022, een gesprek met [A] op 5 oktober 2022, toezending aan [A] van het conceptrapport op 19 oktober 2022, een reactie van de advocaat van [A] van
2 november 2022, een gesprek met de advocaat van [A] op 8 november 2022, toezending van het definitieve rapport op 11 november 2022, een reactie van de advocaat van [A] van 14 november 2022 en een reactie van [B] van 15 november 2022.
Van al de hiervoor genoemde gesprekken zijn door de Commissie gespreksverslagen naar (de advocaat van) [A] gezonden.
2.9.
De Commissie heeft op 11 november 2022 haar eindrapport gepresenteerd. Het rapport bevat zeven hoofdstukken, te weten: 1. Onderzoeksopdracht, 2. Onderzoeks-methodiek, 3. Voorgeschiedenis, 4. Toetsing aan het CanMeds kader, bevindingen commissie, 5. Conclusies, 6. Aanbevelingen en 7. Reacties.
Daarnaast bevat het rapport drie bijlagen; bijlage 1. Lijst van bestudeerde en geraadpleegde documenten, bijlage 2. Reactie op het concept-rapport en 3. Onderzoeksopdracht.
2.10.
Het rapport bevat - voor zover voor deze procedure van belang - het navolgende:
1. Onderzoeksopdracht
(…)
De commissie heeft het functioneren van de heer [A] conform artikel 1.1. van het reglement getoetst aan het CanMeds-kader aan de hand van de melding.
2. Onderzoeksmethodiek
De commissie heeft bij haar onderzoek de procedure in het reglement gevolgd.
De commissie heeft allereerst de bij en na de opdrachtverlening aan haar verstrekte documenten bestudeerd en heeft gedurende het onderzoek aanvullende informatie opgevraagd en ontvangen. Zie de bijlage 1.
Er zijn vervolgens ongeveer 35 interviews gehouden met meer dan 40 verschillende betrokkenen onder wie de heer [A] . Het palet van geïnterviewden bestond uit zowel directe collega-specialisten uit de eigen vakgroep, collega-specialisten uit andere maatschappen en vakgroepen, niet-medisch specialistische collega zorgverleners en leidinggevenden. Met sommige betrokkenen is meer keren gesproken, maar dan in verschillende hoedanigheden. Met de heer [A] is drie keer gesproken, eenmaal betreffende de te volgen procedure en tweemaal naar aanleiding van de inhoud van de melding.
De lijst van geïnterviewden is vastgesteld door de commissie zelf, aangevuld met door het Gremium en door de heer [A] aangedragen personen. Belangrijk in dit kader is dat 16 van de 21 door [A] aangedragen personen uitgenodigd en 14 van de 21 gehoord zijn door de commissie.
Tijdens de interviews is gevraagd naar de ervaringen met het functioneren van de heer [A] in algemene zin en in het bijzonder gerelateerd aan de inhoud van de melding.
Van elk interview is een verslag gemaakt dat ter controle op feitelijke onjuistheden of onvolledigheden is voorgelegd aan de geïnterviewde. Alle geïnterviewden zijn, na zo nodig aanpassingen te hebben gevraagd, akkoord gegaan met de gespreksverslagen dan wel is het commentaar van de geïnterviewde aan het conceptverslag toegevoegd.
Voorafgaand aan elk interview heeft de commissie aan de te interviewen personen benadrukt dat de interviews vertrouwelijk worden afgenomen en dat de heer [A] niet op de hoogte is gebracht van de identiteit van personen die geïnterviewd worden, althans voor zover hij de geïnterviewde niet zelf heeft aangedragen en dat de commissie probeert te voorkomen dat de inhoud van dit onderzoeksrapport onnodig herleidbaar is tot betrokkenen en/of geïnterviewden. De commissie heeft om die reden geen lijst van geïnterviewden bijgevoegd, maar zal in hoofdlijnen samenvatten tot welke bevindingen zij is gekomen en welke conclusies zij uit de gesprekken heeft getrokken. De anonimiteit heeft ten doel de geïnterviewden maximaal de vrijheid te geven hun professioneel oordeel te geven over het functioneren van de heer [A] . Een en ander is conform het reglement.
De commissie heeft van de heer [A] naar aanleiding van de melding en in vervolg op later aan hem gestuurde documenten, schriftelijk verweer gevoerd en daarbij ook documenten overlegd.
De commissie heeft uitsluitend het functioneren van de heer [A] ten tijde van de melding onderzocht waarbij de periode daar direct aan voorafgaand natuurlijk meer gewicht heeft gekregen dan gebeurtenissen die verder terug lagen. Wat zich eventueel na de melding heeft voorgedaan, heeft de commissie buiten beschouwing gelaten.
De heer [A] heeft conform artikel 7.4 van het reglement de gelegenheid gekregen de bevindingen van de commissie te controleren op feitelijke onjuistheden. Hij is tevens in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het conceptrapport. De reactie is opgenomen in hoofdstuk 8 evenals het commentaar daarop van de commissie.
(…)
5. Conclusies
Op grond van de interviews met betrokkenen en bestudering van de ontvangen
stukken, is de commissie tot de volgende conclusies gekomen.
5.1.
Conclusies ten aanzien van het functioneren van de heer [A]
(…)
2. De commissie is van mening dat het functioneren van de heer [A] als cardio­thoracaal chirurg niet voldoet aan een aanzienlijk aantal kwaliteitseisen uit de hoofdstukken Samenwerking, Organisatie en Professionaliteit uit het CanMeds-kader waaraan zijn functioneren is getoetst in relatie tot de melding.
Samengevat gaat het om de volgende gedragingen die zich deels herhaaldelijk en jarenlang hebben voorgedaan en zich tot de datum van de melding nog steeds voordeden:
(…)
Vanzelfsprekend is dit geen goede basis voor het leveren van veilige zorg.
De commissie is van mening dat patiënten door dit gedrag het risico liepen en lopen te worden geschaad.
(…)
De commissie is van mening dat de heer [A] niet adequaat als cardio-thoracaal chirurg kan functioneren en bij gebrek aan enig zelfinzicht en de aantoonbare wil tot verbetering, geldt dat ook voor de afzienbare toekomst.
(…)
6. Aanbevelingen
Met inachtneming tot het voorgaande, komt de commissie tot de onderstaande aanbevelingen.
(…)

3.Het geschil

3.1.
[A] heeft, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd om [B] c.s. gezamenlijk handelend als de Commissie van Onderzoek ad hoc en in dat kader ieder Commissielid pro sé en afzonderlijk, te gebieden om het aan het Gremium uitgebrachte onderzoeksrapport binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis in te trekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag dat [B] c.s. daarmee in gebreke blijven, met veroordeling van [B] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2.
De Commissie heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[A] heeft gesteld dat hij een spoedeisende belang heeft bij zijn vordering omdat het MCL zal willen komen tot een beëindiging van het dienstverband waarbij zal worden voortgeborduurd op het rapport. Verder ligt er nu een rapport dat een eigen leven kan gaan leiden en dat desastreus is voor de reputatie van [A] . Hij probeert met deze procedure zoveel mogelijk schade te voorkomen. De Commissie heeft daartegen aangevoerd dat [A] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat het definitieve rapport al op 11 november 2022 naar het Gremium is gestuurd en de opdracht aan de Commissie daarmee is geëindigd. Intrekking van het rapport leidt er niet toe dat het Gremium of het MCL niet meer over het rapport beschikken. Wat het MCL met het rapport doet ligt buiten de macht van de Commissie.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] met het voorgaande de aanwezigheid van een spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hetgeen de Commissie daartegen heeft aangevoerd doet daar niet aan af, zodat de vordering verder zal worden beoordeeld.
De grondslag van de vordering
4.3.
[A] stelt zich op het standpunt dat de Commissie en daarmee de individuele commissieleden onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van hem doordat zij niet de maatschappelijke zorgvuldigheid in acht hebben genomen die bij een persoonsgericht onderzoek van hen mocht worden gevergd. Zij hebben volgens hem een onrechtmatige daad gepleegd welke aan hen kan worden toegerekend doordat zij handelden in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeert betaamt, meer specifiek door de navolgende gedragingen:
a. a) de Commissie en daarmee haar leden zijn niet onafhankelijk, deskundig en professioneel;
b) zij hebben een onderzoek verricht en hun rapportage opgesteld zonder duidelijke en concrete onderzoeksvraag;
c) zij hebben hun onderzoek verricht en hun rapportage opgesteld zonder een duidelijk onderzoeksprotocol;
d) zij hebben hun onderzoek verricht en hun rapportage opgesteld zonder dat het recht op hoor en wederhoor in acht is genomen;
e) zij hebben gehandeld in strijd met de AVG.
De voorzieningenrechter verstaat [A] - kort gezegd - aldus dat hij stelt dat de Commissie geen eerlijk onderzoek naar zijn functioneren heeft uitgevoerd, hetgeen jegens hem onrechtmatig is, en dat daarom het onderzoeksrapport, als resultaat van dat onderzoek, behoort te worden ingetrokken.
4.4.
De voorzieningenrechter zal oordelen aan de hand van het voorgaande, met inachtneming van de nadere toelichting door [A] en hetgeen daartegen door de Commissie is aangevoerd. De voorzieningenrechter stelt daarbij het volgende voorop.
[A] heeft uitgebreid stilgestaan bij de voorgeschiedenis, in het bijzonder de gang van zaken binnen de vakgroep CTC de afgelopen jaren en de handelwijze van het MCL voorafgaand aan de melding mogelijk disfunctioneren, alsmede de (voor)procedure ten aanzien van de ontvankelijkheid van de melding.
Alhoewel hiermee de nodige achtergrondinformatie is verschaft zal de voorzieningenrechter hierop niet ingaan bij de beoordeling van de vordering. Het betreft immers een vordering in kort geding die zich richt tegen de leden van de Commissie en strekt tot intrekking van het rapport van 11 november 2022. Gesteld noch gebleken is dat de leden van de Commissie betrokken zijn geweest bij de geschetste voorgeschiedenis en/of daarvoor enige verantwoordelijkheid voor moeten dragen.
Voor wat betreft de procedure en de beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van de melding constateert de voorzieningenrechter dat de voorzitter van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg daarover heeft geoordeeld bij uitspraak van 1 juli 2022.
Dit (onaantastbare) oordeel is samen met de daaraan ten grondslag gelegde motivering voor de voorzieningenrechter in deze procedure een gegeven. Daar komt bij ten aanzien van de gedaagden [E] en [F] nog bij dat zij niet bij de ontvankelijkheidsprocedure betrokken waren, zodat reeds daarom hen geen verwijt ten aanzien van die procedure kan treffen.
Verder betreft deze zaak een vordering in kort geding die naar zijn aard het treffen van een voorlopige voorziening behelst en de beoordeling zal plaatsvinden binnen dat kader.
4.5.
[A] heeft zijn stelling dat de Commissie jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld onderbouwd met de hiervoor onder 4.2 onder a) tot en met e) opgesomde gronden. De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien daarvan als volgt.
Onafhankelijkheid, deskundigheid en professionaliteit
4.6.
[A] verwijt de Commissie blijkens de door hem gegeven toelichting dat er veelvuldig voor [A] oncontroleerbare contacten hebben plaatsgevonden tussen de Commissie en het Gremium, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat vrijwel alle ingebrachte documenten afkomstig waren van het Gremium. Aangezien het Gremium al in maart 2022 te kennen heeft gegeven tot een beëindiging van het dienstverband te willen komen is daarmee het gebrek aan onafhankelijkheid van de Commissie gegeven, zo lijkt [A] verder te willen stellen. Ook stelt [A] dat de Commissieleden door het MCL zijn aangesteld en worden betaald en dat in ieder geval [B] , [C] en [D] aan het MCL als specialist zijn verbonden en derhalve financieel afhankelijk zijn van het MCL, hetgeen afbreuk doet aan hun onafhankelijkheid. Verder is de melding gedaan door het Gremium, zijn leden van het Gremium gehoord en zal ook het Gremium de verdere rechtspositionele consequenties voor [A] moeten bepalen.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het Reglement leidend is voor de wijze waarop de Commissie moet worden samengesteld alsmede voor de werkwijze van de Commissie. Dit Reglement is op grond van de arbeidsverhouding tussen [A] en het MCL van toepassing en beide zijn daaraan dan ook onderworpen. Daar komt bij dat het Modelreglement Functioneringsvraag waarop het Regelement is gebaseerd, waaronder de bepalingen met betrekking tot de samenstelling van de Commissie, is vastgesteld door de beroepsgroep waartoe [A] behoort.
4.8.
In artikel 3.2 van het Reglement is voorgeschreven dat de Commissie van Vooronderzoek ad hoc wordt samengesteld uit drie leden van de medische staf van de instelling waaraan de medisch specialist is verbonden, hier het MCL. Volgens artikel 4.1 van het Reglement vormen deze drie leden ingeval van ontvankelijkheid van de melding
- samen met externe leden - ook de Commissie. Dat er drie leden deel uitmaken van de Commissie die ofwel via een arbeidsovereenkomst ofwel via een toelatingsovereenkomst financieel met het MCL zijn verbonden is derhalve inherent aan de vastgestelde werkwijze en enkel dat gegeven vormt geen objectief gerechtvaardigde reden om de onafhankelijkheid van die Commissieleden in twijfel te trekken. In dat kader geldt dat er in de artikelen 3.2.1. en 3.2.2 van het Reglement in is voorzien dat ter voorkoming van mogelijke niet-onafhankelijkheid bepaalde specialisten geen zitting in de Commissie kunnen hebben. Verder had [A] volgens artikel 3.2.3 van het Reglement kunnen verzoeken om verschoning van (een lid van) de Commissie, maar de Commissie heeft onweersproken door [A] aangevoerd dat hij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
4.9.
De door [A] gestelde contacten tussen Gremium en Commissie zijn door de Commissie gemotiveerd weersproken. Dat de Commissie zowel individuele leden van als ook het complete Gremium heeft gehoord, doet op zichzelf niet af aan de onafhankelijkheid van de Commissie. Met betrekking tot de voorzitter van de Raad van Bestuur geldt daarbij dat artikel 4.6 van het reglement voorschrijft dat de melder wordt gehoord. [A] heeft zijn stelling niet verder geconcretiseerd dan met het voorbeeld dat de advocaat van het Gremium heeft gereageerd op een door de advocaat van [A] aan de Commissie gestuurde e-mail. Hieromtrent is door de Commissie een verklaring gegeven met verwijzing naar de aankondiging van een kort geding door de advocaat van [A] . De Commissie vond het nodig het Gremium hiervan in kennis te stellen. De voorzieningenrechter acht die verklaring plausibel waarmee enkel deze geschetste gang van zaken naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen blijk geven van een gebrek aan onafhankelijkheid van de Commissieleden ten opzichte van het Gremium.
4.10.
De Commissie heeft verder weersproken dat er brieven met het Gremium zijn gedeeld en [A] heeft niet verder onderbouwd dat dit anders zou zijn. Voor wat betreft door het Gremium overgelegde documenten geldt dat het aan de Commissie was om te bepalen welke documenten zij in het kader van haar onderzoek nodig achtte. Vast staat dat ook [A] een groot aantal documenten heeft aangeleverd. Niet valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, in te zien waarom de Commissie op dit punt niet onafhankelijk zou zijn of zou hebben opgetreden. Ook in onderling verband bezien kunnen de door [A] aangevoerde stellingen niet leiden tot de conclusie dat de Commissie haar onderzoek niet onafhankelijk (en onpartijdig) heeft uitgevoerd.
4.11.
Blijkens de door [A] verder gegeven toelichting heeft hij de verwijten van gebrek aan deskundigheid en professionaliteit van de Commissieleden in verband gebracht met de door hem gestelde gronden b) ontbreken van een onderzoeksvraag, c) het ontbreken van een onderzoeksprotocol en d) het ontbreken van hoor en wederhoor. De voorzieningen-rechter zal eerst puntsgewijs op deze gronden ingaan en daarna een verdere conclusie trekken ten aanzien van de betwiste deskundigheid en professionaliteit.
Ontbreken van onderzoeksvraag
4.12.
Volgens [A] is de onderzoeksopdracht nooit concreet geformuleerd. Het in de brief van 28 april 2022 (2.7 hiervoor) door het Gremium vermelde is door [A] aangemerkt als een 'opmerking' die volgens hem niet kan gelden als een concreet geformuleerde opdracht die in verband staat met de melding.
4.13.
De voorzieningenrechter volgt dit niet. De melding betrof mogelijk disfunctioneren en de onderzoeksopdracht in de brief van 28 april 2022 behelst precies dat. Verder heeft het Gremium in die brief geconcretiseerd dat de Commissie het onderzoek zou moeten verrichten met inachtneming van het Reglement. In de artikelen 1.1. en 1.2 van het reglement is omschreven wat van de medische specialist wordt verwacht ten aanzien van zijn functioneren. Door de Commissie is verder aangevoerd en door [A] is niet weersproken dat zij [A] in het gesprek van 10 mei 2022 heeft geïnformeerd dat het functioneren aan de hand van de CanMed-competenties zou worden beoordeeld. Hierover kon derhalve geen onduidelijkheid bestaan. Uit het rapport van 11 november 2022 blijkt verder dat de Commissie al deze CanMed-competenties ook heeft beoordeeld, zodat zij zich wat dat betreft heeft gehouden aan de opdracht en aan hetgeen zij daarover bij de aanvang van haar onderzoek aan [A] kenbaar heeft gemaakt.
Overigens heeft [A] ook niet duidelijk gemaakt op welke wijze in dit geval de onderzoeksopdracht nog nader geconcretiseerd had moeten worden en dat had gelet op zijn verwijt wel van hem mogen worden verwacht.
Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat de vraag kan worden gesteld in hoeverre de Commissie hier überhaupt onrechtmatig handelen kan worden verweten. Immers was het aan het Gremium om de onderzoeksopdracht te formuleren en niet aan de Commissie. Dat de Commissie deze opdracht redelijkerwijs niet had mogen aanvaarden of het Gremium om nadere concretisering had moeten vragen, is door hem [A] niet gesteld.
Het ontbreken van een onderzoeksprotocol
4.14.
Hetgeen [A] heeft gesteld met betrekking tot het ontbreken van een concrete onderzoeksvraag heeft hij ook ten grondslag gelegd aan het volgens hem ontbreken van een onderzoeksprotocol. Ook dit onderdeel van het betoog volgt de voorzieningenrechter niet. Anders dan [A] stelt is de voorzieningenrechter van oordeel dat het Reglement in met name de hoofdstukken 4 en 7 een voldoende handleiding ten aanzien van het te verrichten onderzoek verschaft, zowel met betrekking tot de te volgen procedure als met betrekking tot wijze waarop de Commissie gegevens dient te verzamelen en wijze waarop de bevindingen met de medisch specialist worden gedeeld. Dit was ook voor [A] duidelijk, had dat althans kunnen zijn. Voor zover [A] heeft willen stellen dat de Commissie hiernaast nog een onderzoeksprotocol had moeten opstellen volgt de voorzieningenrechter dat dan ook niet. Verder heeft de Commissie naar het oordeel van de voorzieningenrechter in hoofdstuk 2 van haar rapport voldoende inzichtelijk gemaakt hoe zij het onderzoek vorm heeft gegeven, zodat ook daarover geen onduidelijkheid behoeft te bestaan.
De vergelijking die [A] heeft gemaakt met de zaak die speelde in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2012:759, gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. In dat geval was er blijkens deze uitspraak sprake van een door de desbetreffende onderzoekscommissie zelf opgesteld, volgens de rechtbank onvolledig protocol en de omissies die de rechtbank ten aanzien van dat protocol vaststelde doen zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij het Reglement niet voor.
Hoor en wederhoor
4.15.
[A] heeft verder gesteld dat de Commissie het recht van hoor en wederhoor onvoldoende in acht heeft genomen. Meer concreet stelt hij dat hij geen volledig inzicht heeft gekregen in de onderzoeksactiviteiten en -resultaten. Wie er zijn gehoord, wat deze personen precies hebben gezegd en wie bepaalde stukken hebben ingediend is niet duidelijk en daarom heeft hij onvoldoende kunnen reageren.
4.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de Commissie aan [A] genoegzaam inzicht heeft geboden in haar afwegingen om vijf van de door [A] voorgedragen informanten niet te horen. Voorts is uit de hiervoor onder 2.8 gegeven opsomming gebleken dat [A] op verschillende momenten in de gelegenheid is geweest om zijn visie kenbaar te maken en te reageren op bij de Commissie ingebrachte informatie en van die mogelijkheden heeft hij samen met zijn advocaat ook gebruik gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft oog voor de door [A] genoemde beperkende omstandigheid dat de Commissie aan [A] geen inzicht heeft gegeven in de lijst van personen die zij, naast de door [A] opgegeven personen, als informanten heeft geoord, noch in de verslagen van de gesprekken met haar informanten. Bij zijn verweer heeft [A] het enkel moeten doen met de informatie uit die gesprekken voor zover de Commissie die aan hem kenbaar heeft gemaakt. Het is begrijpelijk dat dit door [A] als een beperking van zijn recht op een weerwoord is ervaren.
4.17.
De Commissie heeft er echter terecht op gewezen dat het Reglement bepaalt dat de medisch specialist geen inzagerecht heeft in de gespreksverslagen en dat zij wat dit betreft het Reglement heeft gevolgd. De Commissie heeft daarbij toegelicht dat zij de gehoorde informanten vertrouwelijkheid heeft toegezegd omdat de regeling in het Reglement tot doel heeft dat informanten vrijuit kunnen spreken zonder het risico dat zij daarop achteraf door de specialist over wie het onderzoek gaat kunnen worden aangesproken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de Commissie gehanteerde werkwijze valt te billijken gelet op de ratio van de toegepaste regeling in het Reglement, het feit dat [A] in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de door de Commissie uit de gesprekken geselecteerde informatie terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat de Commissie daarnaast meer of ander gegevens afkomstig van de informanten heeft gebruikt voor haar oordeel.
Schending AVG
4.18.
[A] heeft verder gesteld dat de Commissie persoonsgegevens van hem heeft verwerkt en daarbij bepalingen uit de AVG niet heeft nageleefd. De voorzieningenrechter oordeelt hieromtrent dat het gestelde niet bijdraagt aan de onderbouwing van de vordering. Ook al zou dit verwijt juist zijn - hetgeen de voorzieningenrechter hier in het midden laat - vormt het gestelde geen reden, ook niet in combinatie met de verder aangevoerde gronden, om het rapport van 11 november 2022 in te trekken omdat het gestelde niet leidt tot een verplichting voor de (leden van de) Commissie het rapport in te trekken. Andere vorderingen zijn in deze procedure niet aan de orde.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de concrete verwijten aan de Commissie van het ontbreken van een onderzoeksvraag, het ontbreken van een onderzoeksprotocol, het schenden van het recht van hoor en wederhoor en het schenden van de AVG in deze procedure niet dan wel onvoldoende aannemelijk zijn geworden, dan wel geen doel treffen. Het in onderling verband beschouwen van deze afzonderlijke elementen maakt het evenmin aannemelijk dat het door de Commissie uitgevoerde onderzoek jegens [A] per saldo oneerlijk is geweest.
Onafhankelijkheid, deskundigheid en professionaliteit vervolg
4.20.
Het voorgaande brengt de verdere beoordeling weer terug bij r.o. 4.11 en de voorzieningenrechter overweegt in vervolg daarop nog het volgende. De Commissie is door het Gremium samengesteld op basis van het Reglement. Dit Reglement schrijft voor dat drie leden afkomstig zijn uit de instelling, in dit geval het MCL, waar specialist die het onderwerp van onderzoek is werkt. Verwezen wordt in dit verband naar r.o. 4.8 hiervoor. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat dit is een keuze geweest van de opstellers van het Reglement en dat is voor wat betreft het Modelreglement Functioneringsvraag, waarop het Reglement is gebaseerd, de beroepsgroep zelf waartoe [A] behoort. Aan de als commissielid te benoemen personen zijn in het Reglement voor wat betreft de drie interne leden geen andere basiseisen gesteld dan dat zij dienen te behoren tot de medische staf van het ziekenhuis en daaraan is voldaan. Voor de externe leden zijn geen bijzondere vereisten geformuleerd, zij het dat als voorbeeld een afgevaardigde vanuit de wetenschappelijke vereniging van het specialisme van de betrokken specialist is genoemd. Ook daaraan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het benoemen van [F] voldaan, terwijl [E] als jurist is toegevoegd.
4.21.
Met betrekking tot het verwijt van [A] dat de Commissie moeite heeft met het verschil tussen objectieve en subjectieve gegevens en dat voeren van gesprekken al gauw tot subjectieve uitlatingen leidt overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Twee van de CanMed-competenties betreffen samenwerking en communicatie. Deze kunnen in het kader van een onderzoek als het onderhavige moeilijk anders worden beoordeeld dan door het voeren van gesprekken met personen met wie in de werkrelatie contact is. Het kan zijn dat daarbij een zekere mate van subjectiviteit een rol speelt. Maar het is aan de Commissieleden om dat vanuit hun kennis en ervaring te onderkennen en daarmee rekening te houden bij het formuleren van conclusies. Uit de eindrapport blijkt dat de Commissie haar conclusie op dit punt heeft geformuleerd op basis van in het rapport samengevatte uitlatingen van een groot aantal personen afkomstig uit verschillende geledingen en daaruit valt niet af te leiden dat de Commissieleden op dit punt onzorgvuldig of anderszins onjuist hebben gehandeld.
4.22.
Met betrekking tot het verwijt van [A] dat er bij de aan hem toegezonden stukken een gespreksverslag met [C] zat heeft deze laatste verklaard dat dit een stuk betreft dat zat bij door de Commissie opgevraagde stukken. De Commissie heeft dit document niet expliciet opgevraagd. Het bedoelde stuk stamt uit een eerdere periode waarin hij voorzitter van de opleidingscommissie was en dat is opgesteld naar aanleiding van een vraag die [A] indertijd had. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aanwezigheid van dit stuk, waarvan niet duidelijk is geworden in hoeverre het aan de beoordeling door de Commissie heeft bijgedragen, onvoldoende is om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van [C] of de Commissie als geheel te twijfelen.
4.23.
De voorzieningenrechter is kortom van oordeel dat het Reglement is toegepast en dat niet is gebleken dat het heeft ontbroken aan onafhankelijkheid, deskundigheid en professionaliteit van de Commissieleden. Dat de Commissieleden bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taak jegens [A] verder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht hebben genomen en daardoor onrechtmatig hebben gehandeld is niet aannemelijk geworden en er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat in een eventuele bodemprocedure anders zal worden geoordeeld. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er geen aanleiding is om de intrekking van het rapport van 11 november 2022 te gelasten. De vordering van
[A] zal daarom worden afgewezen.
4.24.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van de Commissie worden de proceskosten vastgesteld op
€ 314,00 vanwege griffierecht en € 1.079,00 (gemiddelde zaak) vanwege salaris advocaat, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Commissie vastgesteld op € 314,00 vanwege griffierecht en € 1.079,00 (gemiddelde zaak) vanwege salaris advocaat, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. van der Winkel en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: c. 439