ECLI:NL:RBNNE:2024:1022

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
24/718
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woningbouw in Gasselte

Op 22 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een aantal verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze. De verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op een specifiek adres in Gasselte. De omgevingsvergunning was verleend op 16 oktober 2023, waartegen de verzoekers bezwaar hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat hij van mening was dat de omgevingsvergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De verzoekers voerden aan dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, onder andere vanwege de situering van de woning en de overschrijding van het bouwvlak door de garage. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situering van de woning niet in strijd was met de planregels en dat de overschrijding van het bouwvlak door de dakoverstekken binnen de toegestane grenzen viel. Daarnaast werd opgemerkt dat de belangen van de verzoekers, zoals uitzicht en privacy, niet konden worden meegewogen bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht de omgevingsvergunning had verleend en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/718

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekers 1] ([adres])

[verzoekers 2]([adres])
[verzoekers 3]([adres]),
uit [woonplaats], gezamenlijk verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze

(gemachtigde: T. Bruining).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het adres [adres] te [plaats].
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 16 oktober 2023 verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekers 1], [verzoekers 2], de gemachtigde van het college en vergunninghouder met zijn partner.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 26 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het adres [adres] te [plaats].
2.1.
Ter plaatse golden ten tijde van de aanvraag op grond van het bestemmingsplan ‘Gasselte’ de enkelbestemming ‘Wonen -1’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6’ en de aanduidingen ‘bouwvlak’ en ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’.
2.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 16 oktober 2023 verleend. Hieraan heeft het college onder andere het advies van de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit van 26 september 2023 ten grondslag gelegd.
2.3.
Verzoekers hebben op 6 november 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 14 februari 2024 is het bezwaar van verzoekers behandeld bij de commissie van advies voor de bezwaarschriften.
2.4.
Verzoekers hebben op 22 februari 2024 een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers, of er een redelijke kans is dat de verleende omgevingsvergunning bij het besluit op bezwaar zal worden herroepen.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 26 juli 2023. Dat betekent dat in deze procedure het oude recht (waaronder de Wabo) nog van toepassing is.
Strijdigheid bestemmingsplan
5. Verzoekers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zij verwijzen daarbij ten eerste naar de situering van de woning die niet evenwijdig maar haaks op de straat staat. Verzoekers verwijzen naar het stedenbouwkundige advies dat zij hebben overgelegd, waar uit blijkt dat het bouwplan in strijd is met de grondslag van het bestemmingsplan. Ook trekken verzoekers in twijfel of de woning binnen het bouwvlak wordt gebouwd. Ten slotte voeren verzoekers aan dat de garage van 75 m2 de maximale oppervlakte voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen overschrijdt. Het college heeft met betrekking tot de garage onvoldoende onderbouwd waarom gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om binnenplans van de planregels af te wijken. Verder stellen verzoekers dat hun uitzicht zal worden beperkt indien de omvangrijke schuurwoning ter plaatse wordt gebouwd, de lichttoetreding tot hun woning wordt beperkt (met name met betrekking tot de woning aan [adres]) en dit ten koste gaat van hun privacy.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1.1.
Ten aanzien van de situering van de woning, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers enkel hebben verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van het bestemmingsplan en de toelichting bij het bestemmingsplan. De planregels kennen geen bepaling met betrekking tot de situering van de woning. Dat is door verzoekers ter zitting ook niet bestreden. Op grond van vaste jurisprudentie heeft de niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [1] Die situatie doet zich hier niet voor, nu in de planregels in het geheel niets over de situering van de woning is opgemerkt. De situering van de woning is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met de planregels.
5.1.2.
Ten aanzien van het bouwvlak, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat er vooral onduidelijkheid is ontstaan over een eventuele overschrijding van het bouwvlak, omdat hen verschillende tekeningen van de woning getoond zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de omgevingsvergunning is verleend voor de woning zoals die is weergegeven in de bouwtekeningen behorende bij de omgevingsvergunning. De in die tekening ingetekende woning overschrijdt het bouwvlak op zichzelf niet. Er is enkel sprake van een overschrijding van het bouwvlak door de dakoverstekken van de woning. Die overschrijding bedraagt 26 centimeter. Uit artikel 31 van de planregels blijkt echter dat de bouwgrenzen mogen worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van het gebouw, mits die overschrijding maximaal 1 meter bedraagt. De overschrijding van het bouwvlak door het dakoverstek is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met de planregels.
5.1.3.
Nu het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande terecht heeft gesteld dat de woning passend is binnen het bestemmingsplan, kon het college de omgevingsvergunning voor de woning enkel weigeren op grond van de limitatieve weigeringsgronden genoemd in artikel 2.10 van de Wabo. De door verzoekers genoemde belangen van uitzicht, lichttoetreding en privacy zijn belangen die niet in de limitatief opgesomde weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zijn opgenomen, waardoor het college die belangen niet kon en mocht betrekken bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de woning. Deze belangen kunnen enkel een rol spelen bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de garage. Ook de door verzoekers genoemde stedenbouwkundige afwegingen vormen geen onderdeel van het onder 2.10 van de Wabo opgenomen beoordelingskader.
5.1.4.
Ten aanzien van de garage overweegt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat de oppervlakte van de garage in strijd is met de planregels. Daarom is het college binnenplans afgeweken van het bestemmingsplan. Artikel 19.4, aanhef en onder e, van de planregels biedt die mogelijkheid. Om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid om af te wijken moet het college motiveren dat het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De voorzieningenrechter overweegt dat de motivering die het college daartoe in het bestreden besluit heeft gegeven zeer beperkt is. Onder andere wordt door het college onvoldoende onderbouwd waarom het bouwplan geen afbreuk doet aan de woonsituatie van omliggende percelen. Voor zover wat dat betreft een motiveringsgebrek bestaat in de zin van artikel 3:46 Awb, betreft dit volgens de voorzieningenrechter echter een gebrek dat het college in het besluit op bezwaar kan herstellen. De voorzieningenrechter acht het daarom niet aannemelijk dat dit gebrek zal leiden tot het herroepen van de omgevingsvergunning. In zoverre ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Welstand
6. Verzoekers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Dit blijkt ook uit het definitieve welstandsadvies van 26 september 2023. Hierin staat dat het plan en het volume niet passend is, maar omdat het niet in strijd met het bestemmingsplan zou zijn wordt het alsnog niet strijdig bevonden. Verzoekers stellen dat het plan ten eerste wel in strijd is met het bestemmingsplan en dit ten tweede niet een punt is dat de welstandscommissie bij zijn beoordeling moet betrekken. Daarnaast blijkt uit de omgevingsvergunning dat dekkende verf wordt gebruikt, terwijl aan verzoekers is beloofd dat transparante verf wordt gebruikt.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Hoe gedetailleerder de planregels zijn met betrekking tot de bouwregels, hoe beperkter de ruimte is voor een welstandstoets hierover. De welstandstoets mag namelijk niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. [2]
6.2.
In de planregels zijn de maximale goot- en bouwhoogte, de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de maximale breedte van de woning vastgelegd. Verder is bepaald dat de woning enkel binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak mag worden gebouwd. Met het samenstel van die planregels is het bouwvolume van de woning gedetailleerd geregeld in het bestemmingsplan. Het bouwvolume kan daarom geen deel uitmaken van de welstandsadvies. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het eerdere welstandsadvies van 15 augustus 2023 voor verwarring bij verzoekers heeft gezorgd, concludeert de welstandscommissie in het advies van 26 september 2023 daarom terecht dat het bouwplan wat betreft de woning passend is binnen het bestemmingsplan en qua maatvoering en volume daarom niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter ziet daarom wat dat betreft geen aanleiding voor de conclusie dat het welstandsadvies ondeugdelijk tot stand is gekomen en niet door het college aan de omgevingsvergunning ten grondslag had mogen worden gelegd.
6.3.
Met betrekking tot de kleur van de woning overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de bouwtekening bij de omgevingsvergunning staat dat dekkende verf wordt gebruikt. Dat correspondeert niet met het advies in het eerdere welstandsadvies van 15 augustus 2023 om transparante verf te gebruiken. Het gebruik van transparante verf lijkt ook het uitgangspunt te zijn geweest in het definitieve welstandsadvies van 26 september 2023. Ter zitting heeft vergunninghouder verklaard dat het de bedoeling is om transparante verf te gebruiken, waarbij de houtnerf zichtbaar blijft. De voorzieningenrechter constateert daarom dat de huidige tekening bij de omgevingsvergunning op dit punt onjuist lijkt te zijn. Dit is echter een gebrek dat het college in het besluit op bezwaar kan herstellen en naar de voorzieningenrechter verwacht niet hoeft te leiden tot het herroepen van de omgevingsvergunning. Daarom ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en vergunninghouder deze omgevingsvergunning kan gebruiken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=2&g=2024-03-06&z=2024-03-06) of 120 van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=120&g=2024-03-06&z=2024-03-06);
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=8&g=2024-03-06&z=2024-03-06) dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=120&g=2024-03-06&z=2024-03-06);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005181&artikel=12a&g=2024-03-06&z=2024-03-06), tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0019516&g=2024-03-06&z=2024-03-06) betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0019516&artikel=6&g=2024-03-06&z=2024-03-06) gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
Bestemmingsplan ‘Gasselte’
Artikel 19.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
2. de hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
3. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarvoor geldt dat maximaal dat aangegeven maximum aantal hoofdgebouwen mag worden gebouwd;
4. de hoofdgebouwen worden vrijstaand gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’, waarvoor geldt dat maximaal dat aangegeven aantal aaneen gebouwde woningen mag worden gebouwd;
5. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
6. de breedte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 15 m bedragen, tenzij de bestaande breedte groter is, in welk geval de bestaande breedte als maximale breedte geldt;
7. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
9. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
10. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
2. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1 m vanaf de zijdelingse perceelgrens, dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
4. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping ten hoogste 4 m zal bedragen;
5. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 3 m bedragen;
6. de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten minste 30° bedragen, tenzij een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een plat dak;
7. de maximale afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw zal ten hoogste 25 m bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze meer bedraagt.
19.4
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
(…)
e. lid 19.2, sub b, onder 3:
en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met uitzondering van een vergroting ten behoeve van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoevenden, waarbij op basis van een besluit van de Wet maatschappelijke ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;
(…)
Artikel 31 Algemene bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan uitsluitend worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS) 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:936.
2.Zie bijvoorbeeld AbRvS 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3860 en AbRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:832.