ECLI:NL:RBNNE:2024:1337

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
10447601 \ CV EXPL 23-2364
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medehuurderschap op basis van onvoldoende onderbouwing van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen vader en zoon, hierna gezamenlijk aangeduid als [vader en zoon], en de Stichting Wold & Waard. Het verzoek van [vader en zoon] om zoon [vader] als medehuurder aan te merken van de woning van vader [vader] is afgewezen. De zaak draait om de vraag of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen vader en zoon, zoals vereist volgens artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelt dat de financiële wederkerigheid en de wijze waarop de gemeenschappelijke huishouding is gerealiseerd onvoldoende zijn onderbouwd. De zoon is nog jong (23 jaar) en de feitelijke duur van de samenleving is relatief kort. Hoewel vader mantelzorg nodig heeft, is het niet vast komen te staan dat hij daarvoor in de toekomst uitsluitend afhankelijk zal zijn van zijn zoon. De kantonrechter wijst erop dat de omstandigheden van het geval niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De vordering van [vader en zoon] wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van Wold & Waard, vastgesteld op € 408,00.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10447601 \ CV EXPL 23-2364
Vonnis van 12 maart 2024
in de zaak van

1.[vader],

te [woonplaats],
hierna te noemen ‘vader [familienaam]’
2.
[zoon],
te [woonplaats],
hierna te noemen ‘zoon [familienaam]’,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [vader en zoon].,
gemachtigde: mr. A.J. Welvering,
tegen
STICHTING WOLD & WAARD,
te Leek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Wold & Waard,
gemachtigde: mr. W.J. Aardema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Wold & Waard en vader [vader] is met ingang van 31 oktober 2014 een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan [straat]. Vader [vader] is daar gaan wonen met zijn zoon (geboren op 30 december 2001).
2.2.
Zoon [vader] heeft zelf enige tijd ingeschreven gestaan als woningzoekende, zodat hij een eigen huurwoning zou kunnen krijgen. Hij heeft zijn inschrijving in februari 2022 niet verlengd, waardoor deze is vervallen.
2.3.
Bij brief van 6 december 2022 hebben [vader en zoon]. een verzoek ingediend om zoon [vader] als medehuurder aan te merken. Als toelichting is aangegeven dat zoon [vader] vanaf het begin van de huurovereenkomst bij zijn vader heeft gewoond, dat vader [vader] een been mist en chronisch last heeft van PTSS en op 1 januari 2023 zal ophouden met werken vanwege medische redenen.
2.4.
Wold & Waard heeft het verzoek bij e-mailbericht van 12 december 2022 afgewezen. In de brief is opgemerkt dat inwonende kinderen niet in aanmerking komen voor medehuurderschap, aangezien zij vroeg of laat op zichzelf gaan wonen. Daarnaast is opgemerkt dat één van de voorwaarden voor medehuurder van een kind vereist is dat het kind minimaal 35 jaar oud is.
2.5.
Vader [vader] heeft diezelfde dag gereageerd en aangegeven het niet eens te zijn met de afwijzing en daarbij gewezen op het feit dat hij invalide is en dat zijn zoon voor hem zorgt.
2.6.
Wold & Waard heeft op 16 december 2022 per e-mail meegedeeld dat zij haar standpunt handhaaft. Wold & Waard heeft de inschrijving van zoon [vader] als woningzoekende hersteld.
2.7.
De gemachtigde van [vader en zoon]. heeft op 1 februari 2023 opnieuw verzocht om zoon [vader] als medehuurder aan te merken, omdat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen vader en zoon. Ter onderbouwing van het verzoek is een tweetal medische verklaringen overgelegd (van de huisarts en de psychotherpapeut).
2.8.
Bij brief van 13 februari 2023 heeft Wold & Waard het verzoek opnieuw afgewezen. Daarbij heeft zij nog gewezen op de gedragscode voor verhuurders, voor het geval een ouder komt te overlijden. Daarin is vastgelegd hoe om te gaan met jong volwassen wezen (tot 27 jaar).

3.Het geschil

3.1.
[vader en zoon]. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de zoon met ingang van de dag van dagvaarding, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen tijdstip, medehuurder zal zijn van de woning aan de [straat], met veroordeling van Wold & Waard in de kosten van deze procedure.
3.2.
Wold & Waard voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van de zaak is de vraag of zoon [vader] voortaan als medehuurder van de woning moet worden aangemerkt.
4.2.
In artikel 7:267 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat, indien op het gezamenlijk verzoek van een huurder en van een andere persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, de verhuurder niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard er mee in te stemmen dat die andere persoon medehuurder zal zijn, de huurder en die andere persoon gezamenlijk kunnen verzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn.
4.3.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de rechter deze vordering slechts afwijst
indien de persoon bedoeld in lid 1 niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
indien de persoon bedoeld in lid 1 vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4.4.
De vraag die moet worden beantwoord is of tussen vader en zoon [vader] een duurzame én een gemeenschappelijke huishouding bestaat.
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een
duurzamegemeenschappelijke huishouding tussen vader en zoon. Zij zijn het erover eens dat in beginsel wordt aangenomen dat een huishouden tussen ouder en kind een aflopende samenlevingssituatie is. Wat hen verdeeld houdt, is de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die ervoor zorgen dat in dit geval toch sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen vader en zoon.
4.6.
De kantonrechter acht bij de beoordeling van de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn, die maken dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen ouder en kind, verschillende factoren van belang, zoals de feitelijke duur van het samenleven, de leeftijd van ouder en kind en de subjectieve bedoelingen van ouder en kind. Mantelzorg alléén levert nog geen duurzame huishouding op; het gaat erom of het de bedoeling is van partijen dat die zorg niet tijdelijk is. Het actief zoeken naar een eigen woonruimte door het kind wordt in de jurisprudentie genoemd als een contra-indicatie.
4.7.
Veel woningbouwcorporaties kennen als voorwaarde voor medehuurders dat het kind minimaal 35 jaar moet zijn om te kunnen spreken van een duurzame huishouding. Ook het beleid van Wold & Waard kent deze voorwaarde. Dat beleid is gebaseerd op de hierboven genoemde omstandigheden die voortkomen uit jurisprudentie.
De kantonrechter overweegt dat op elk beleid uitzonderingen mogelijk zijn en dat ook een kind jonger dan 35 jaar een duurzame huishouding kan voeren met zijn of haar ouder. Er zal gekeken moeten worden naar de concrete omstandigheden van het geval.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat de feitelijke duur van de samenleving in dit geval nog relatief kort is. Daarbij heeft de kantonrechter gerekend vanaf het moment dat zoon [vader] meerderjarig is geworden. Zoals Wold & Waard heeft aangevoerd, hebben [vader en zoon]. niet voldoende onderbouwd dat zoon [vader] altijd zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad door geen uittreksel van het BRP over te leggen. Hierdoor is het uitgangspunt dat zoon [vader] pas sinds kort voor zijn vader en het huishouden heeft kunnen zorgen. Dit vormt een indicatie dat er (nog) geen sprake is van duurzame gemeenschappelijke samenwoning. Zoon [vader] is nog jong en het is goed mogelijk dat zijn toekomstplannen op dit moment niet helemaal duidelijk zijn. Ook voor het geval die plannen wel duidelijk zijn -en daarmee de intenties van vader en zoon over het samenwonen- geldt dat de situatie voor zoon [vader] gelet op zijn jonge leeftijd snel kan veranderen.
4.9.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot de verklaring van de psychotherapeut dat deze weliswaar geen arts is of financieel deskundige, maar dat hij (of zij) vader [vader] wel geruime tijd kent en iets kan zeggen over de sociale mobiliteit en enigszins over de fysieke mobiliteit. Niet valt in te zien dat de psychotherapeut een onderbouwde mening kan geven over de financiële situatie van eisers. De kantonrechter leidt uit die stukken af dat de medische situatie van vader [vader] zodanig is dat hij hulpbehoevend is, dat verzorging op lange termijn nodig zal zijn en dat voorzienbaar is dat de situatie achteruit zal gaan, maar niet in sterkte mate zal veranderen. Dat duidt wel op een duurzame behoefte van vader [vader] aan verzorging / mantelzorg. Daarmee staat echter nog niet vast dat die hulp en verzorging in ieder geval en voor altijd door zijn zoon zal worden gegeven en dat vader [vader] voor mantelzorg alleen van zijn zoon afhankelijk zal zijn.
4.10.
[vader en zoon]. hebben verder naar voren gebracht dat zoon [vader] zijn inschrijving als woningzoekende bewust heeft laten verlopen. De stelling van Wold & Waard dat hij klaar was om uit te vliegen en dat dat blijkt uit zijn inschrijving als woningzoekende, kan de kantonrechter niet volgen. Kennelijk zijn eisers van gedachten veranderd en heeft zoon [vader], na enige tijd ingeschreven te hebben gestaan als woningzoekende, de inschrijving bewust laten verlopen. Dat is niet betwist. Dat Wold & Waard hem vervolgens -op eigen initiatief en zonder informeren vooraf- weer als woningzoekende heeft ingeschreven kan niet aan eisers worden tegengeworpen. Het uitschrijven als woningzoekende is een objectieve omstandigheid, die een indicatie vormt dat de huishouding duurzaam gemeenschappelijk kan zijn. Dit geldt zeker in een tijd waarin huurwoningen schaars zijn en mensen vaak lang op een wachtlijst moeten staan voordat zij in aanmerking komen voor een huurwoning.
4.11.
Partijen verschillen verder van mening over de vraag of sprake van een
gemeenschappelijkehuishouding, in die zin dat sprake is van ‘wederkerigheid’, met name op financieel gebied.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [vader en zoon]. niet voldoende hebben onderbouwd dat zoon [vader] een substantiële financiële bijdrage aan het huishouden levert, zoals Wold & Waard ook heeft aangevoerd. Dat is een contra-indicatie voor het aannemen van een gemeenschappelijke huishouding. Zo is gesteld noch gebleken dat zoon [vader] meebetaalt aan de huur, verzekering of nutsvoorzieningen. Namens [vader en zoon]. zijn bankafschriften overgelegd, zonder dat deze specifiek zijn toegelicht. Het is echter niet aan de kantonrechter om uit de overgelegde producties zonder (duidelijke) nadere toelichting conclusies te trekken. Het gaat bovendien steeds om de bankafschriften van de zoon. Hoe deze zich verhouden tot de uitgaven van de vader valt daar dus hoe dan ook niet uit af te leiden. De kantonrechter kan uit deze stukken derhalve geen conclusies trekken.
4.13.
[vader en zoon]. hebben voorts niet onderbouwd dat de inkomsten van vader [vader], nadat hij gestopt zal zijn met werken, ontoereikend zullen zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat vader financieel afhankelijk zal worden van zijn zoon. Van financiële wederkerigheid is vooralsnog geen sprake.
4.14.
Afgezien van de financiële wederkerigheid – op zich zelf geen hard vereiste voor een gemeenschappelijke huishouding – hebben [vader en zoon]. onvoldoende onderbouwd hoe die gemeenschappelijke huishouding gerealiseerd wordt. Eisers hebben gesteld dat zoon [vader] voor de huishoudelijke taken zorgt, zoals koken, afwassen, boodschappen doen, kopje thee of koffie halen, post van de deurmat oppakken, zorgen dat de badkamer droog is en vader [vader] naar afspraken brengen. Gelet op de medische situatie van vader [vader] zal het voor sommige taken noodzakelijk zijn dat zoon [vader] deze taken uitvoert en het is ook zorgzaam, maar daarmee is er nog geen gemeenschappelijke huishouding. Een deel van die taken zal nagenoeg elk thuiswonend kind op zich nemen. Als vader en zoon hebben zij een duurzame relatie, dat staat niet ter discussie, maar daarmee is nog geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
4.15.
Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende indicaties dat de huishouding gericht is op een duurzame gemeenschappelijke samenwoning en de kantonrechter is van oordeel dat het hoe dan ook nog te vroeg is voor die conclusie. Dit leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden afgewezen. Ter voorlichting merkt de kantonrechter op dat het afwijzen van de vordering niet betekent dat zoon [vader] niet meer kan samenwonen met zijn vader.
4.16.
Wat betreft de gedragscode overweegt de kantonrechter ten overvloede nog het volgende. Wold & Waard heeft in haar brief van 13 februari 2023 gewezen op de gedragscode voor verhuurders, waarin beleid is opgenomen voor de situatie dat een ouder van een jong volwassene komt te overlijden. Partijen zijn het erover eens dat deze code niet relevant is voor de beoordeling van het verzoek van eisers. Wold & Waard heeft alleen willen uitleggen dat die passage in de brief is opgenomen ter geruststelling van [vader en zoon]., zodat zij weten dat zoon [vader] niet zonder meer op straat komt te staan in het geval zijn vader zou overlijden.
4.17.
[vader en zoon]. is de partij die ongelijk krijgt en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Wold & Waard als volgt vastgesteld op € 408,00 (salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [vader en zoon] in de proceskosten, aan de zijde van Wold & Waard tot dit vonnis vastgesteld op € 408,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong en in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2024.
524