ECLI:NL:RBNNE:2024:1691

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
LEE 24/1756, LEE 24/1772 en LEE 24/1834
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een schuur in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 april 2024, worden de beroepen van eiseressen tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een schuur op een perceel nabij [adres 1] behandeld. Eiseres 1 en eiseres 2 hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde is verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres 2 terecht niet als belanghebbende is aangemerkt, omdat zij op een afstand van meer dan 80 meter van de schuur woont en geen zicht heeft op de locatie. De gevolgen van de omgevingsvergunning zijn voor haar dermate gering dat een persoonlijk belang ontbreekt. Het beroep van eiseres 2 met zaaknummer LEE 24/1834 wordt ongegrond verklaard.

Eiseres 1 daarentegen heeft wel een gegrond beroep. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college onvoldoende heeft onderzocht of het gebruik van de schuur voor hobbymatig agrarisch gebruik voldoende is gedefinieerd en of de belangen van de omgevingsvergunning in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. De voorzieningenrechter vernietigt het besluit op bezwaar van 2 april 2024 en de bijbehorende omgevingsvergunning, en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres 1 wordt afgewezen, en het griffierecht van € 187,- wordt aan haar vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om een zorgvuldige belangenafweging te maken en de motivering van besluiten te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1756, LEE 24/1772 en LEE 24/1834
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2024 op de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres 1] , woonachtig op [adres 1] ,

en
[eiseres 2], woonachtig op [adres 2]
gezamenlijk: eiseressen
(gemachtigden: mr. P.M.J. de Goede en mr. T.R. Sturrus),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, het college
(gemachtigde: mr. A. Kwint).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van eiseressen om een voorlopige voorziening te treffen betreffende de omgevingsvergunning voor het bouwen en in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een schuur op het perceel nabij [adres 1] (kadastraal bekend [adres 1] ).
1.2.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op de beroepen van eiseressen daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.3.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 23 juni 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eiseressen is het college bij die vergunningverlening gebleven. Het bezwaar van [eiseres 1] is gedeeltelijke gegrond verklaard. De omgevingsvergunning van 23 juni 2023 is vervangen door een nieuwe omgevingsvergunning. Het bezwaar van [eiseres 2] is niet-ontvankelijk verklaard. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld. De beroepen zijn bekend onder zaaknummers LEE 24/1772 en LEE 24/1834.
1.4.
Het college heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, gemachtigde mr. Sturrus, gemachtigde mr. Kwint, G.H. Ploeger en [vergunninghouder] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor het bouwen en in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een schuur op het perceel nabij [adres 1] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van [eiseres 2] ongegrond is en dat het beroep van [eiseres 1] gegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunninghouder voorafgaand aan de zitting is begonnen met het bouwen van de schuur. Tijdens de zitting hebben partijen duidelijk gemaakt dat de bouwfase nog gaande is. Ten tijde van sluiting van het onderzoek was het bouwen van de schuur nog niet afgerond. Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat er op dit moment sprake is van een spoedeisend belang.
Toetsingskader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en de Wet ruimtelijke ordening (de Wro), zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
5.2.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is [eiseres 2] terecht niet aangemerkt als belanghebbende?
6. [eiseres 2] voert – samengevat – aan dat het college heeft miskend dat zij zakelijk gerechtigde is ten aanzien van de naastgelegen percelen die zij in beheer heeft. Zij is minimaal twee keer per dag op die percelen. Ook is zij regelmatig op het perceel van [eiseres 1] . Zij houdt daar kippen en verricht daar zaagwerk. [eiseres 2] meent dat zij in haar hoedanigheid van beheerder, maar ook nu de afstand tussen haar woning en de beoogde schuur gering is, een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en voldoende actueel belang heeft dat rechtstreeks bij de omgevingsvergunning is betrokken. Volgens eiseres is zij daarom belanghebbende en is haar bezwaar ontvankelijk.
6.1.
Het college voert – samengevat – aan dat [eiseres 2] op aanzienlijke afstand van het bouwwerk woont. Daarnaast is er sprake van bebouwing en begroeiing, zodat zij vanuit haar woning en vanaf haar perceel geen enkel zicht heeft op het bouwwerk. Het college acht dan ook uitgesloten dat deze eiseres enige overlast ervaart als gevolg van het bouwwerk. Verder heeft deze eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij de beheerder is van naastgelegen gronden. Volgens het college leveren die gestelde omstandigheden ook slechts een afgeleid belang op, zodat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.2.
Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) volgt dat als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dat is vermeld in de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college [eiseres 2] terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende bij de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat deze eiseres op ruim 80 meter van de locatie van de beoogde schuur woont. Tussen die locatie en het perceel van eiseres staan meerdere bomen en bouwwerken. Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij geen zicht op die locatie heeft. Ook betrekt de voorzieningenrechter het gestelde hobbymatige gebruik van de schuur. Niet aannemelijk is dat [eiseres 2] op haar eigen perceel milieugevolgen van dat gebruik gaat ervaren. Daarnaast maakt eiseres niet aannemelijk dat zij beheerder is van naastgelegen percelen. Hoewel eiseres stelt dat zij beheerder is op grond van een beheerovereenkomst, overlegt zij die overeenkomst niet. Haar gestelde beheerdersrol maakt zij ook niet met andere stukken duidelijk. In dat licht bezien zijn de gevolgen van de omgevingsvergunning dermate gering dat een persoonlijk belang van [eiseres 2] bij die vergunning ontbreekt. Dat zij beperkt gebruik maakt van het perceel van [eiseres 1] is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep met zaaknummer LEE 24/1834 is ongegrond.
Is het hobbymatig agrarisch gebruik van de schuur voldoende onderzocht en gemotiveerd?
9. [eiseres 1] voert – samengevat – aan dat het nieuwe voorschrift in de omgevingsvergunning van 2 april 2024 ontoereikend is. Feitelijk heeft het college geen toereikend gevolg gegeven aan het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie). De commissie heeft het college geadviseerd om het gebruik van de schuur nader te definiëren in de omgevingsvergunning, alsmede om voorwaarden aan die vergunning te verbinden die borgen dat het gebruik van de schuur het hobbymatige gebruik niet overstijgt. Het college heeft louter een voorwaarde aan de vergunning verbonden, maar het gebruik van de schuur niet nader gedefinieerd. Het college heeft alleen expliciet verwezen naar de bepaling daarover in de regels bij het bestemmingsplan “Wedde – Wedderheide” (de planregels). Eiseres acht die verwijzing ontoereikend nu dit geschil betrekking heeft op de uiteenlopende uitleg van partijen over dat begrip. Eiseres en de commissie zijn er niet van overtuigd dat de vergunninghouder met het gevraagde gebruik van de schuur voldoet aan hobbymatig agrarisch gebruik. Eiseres meent dat de nieuwe voorwaarde juridisch daarom geen toegevoegde waarde heeft. Eiseres voert ook aan dat het college er wederom niet in is geslaagd om af te wegen of onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen. Dat terwijl dat wel voorwaarden zijn voor de binnenplanse afwijking. Eiseres meent dat een deugdelijke afweging van die belangen tot de conclusie moet leiden dat geen omgevingsvergunning had kunnen worden verleend voor de schuur. Het college heeft zonder verdere toelichting ten onrechte geconcludeerd dat de realisatie van de schuur geen (onevenredige) afbreuk zou doen aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de percelen van eiseres. Ter zitting heeft eiseres bestreden dat beplanting haar zicht op de schuur vanuit haar woning belemmert.
9.1.
Het college voert – samengevat – aan dat het bestemmingsplan “Wedde – Wedderheide” (het bestemmingsplan) een schuur voor hobbymatig agrarisch gebruik mogelijk maakt. In de aanvraag heeft de vergunninghouder aangegeven dat het terrein wordt gebruikt als voedseltuin. De schuur zal worden gebruikt ten behoeve van onderhoud/gereedschap. In een aanvulling op de aanvraag heeft de vergunninghouder ten aanzien van het voorgenomen gebruik aangegeven dat de schuur ook dient als beschutting bij een plotselinge regenbui, plek voor een sanitaire noodstop en plaats voor communicatie en educatie. Tijdens de hoorzitting van 12 februari 2024 heeft de vergunninghouder verklaard dat er ook mensen langslopen, dat er desgevraagd wel eens uitleg wordt gegeven aan voorbijgangers, dat hij en zijn vrouw de enige gebruikers zijn, dat er geen andere gebruikers zijn, dat als iemand iets komt vragen die persoon erbij komt zitten en dat dat bedoeld wordt met educatie. Het college heeft hierin geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat de vergunninghouder voornemens is de schuur anders te gebruiken dan ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik. Volgens het college legt [eiseres 1] niet uit waarom dit anders moet worden gezien. Het college stelt dat hij voor de zekerheid een voorschrift aan de vergunning heeft verbonden dat dit gebruik moet waarborgen. Mocht er dus op enig moment sprake zijn van gebruik anders dan hobbymatig agrarisch gebruik, dan kan er gehandhaafd worden. Het college vindt het nader definiëren van het hobbymatig agrarisch gebruik in de vergunning niet nodig en bovendien ook niet wenselijk. Hetgeen als agrarisch gebruik kan worden gezien staat in artikel 1.8 van de planregels. Agrarische activiteiten die niet bedrijfsmatig zijn of omvang hebben alsof ze bedrijfsmatig zijn, kunnen gezien worden als hobbymatig. Het voorschrift geeft volgens het college voldoende rechtszekerheid. Aangezien de schuur een goothoogte van 2,25 meter en een oppervlakte van 22,4 meter heeft, kon er afgeweken worden van het bestemmingsplan. Het college stelt dat hij de aanvraag heeft getoetst en beoordeeld of er sprake is van onevenredige afbreuk aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Daarbij heeft het college in acht genomen dat de schuur wordt geplaatst ter hoogte van de schuur van [eiseres 1] , dat de schuur op voldoende afstand staat van de woning van die eiseres, dat de schuur geringe omvang heeft waardoor het uitzicht van eiseres op de es niet zodanig wordt verminderd dat dit opweegt tegen het belang van de realisering van de schuur. Volgens het college is de schuur ook op dusdanige wijze gesitueerd dat deze zo veel mogelijk aan het zicht van eiseres onttrokken wordt door de aanwezige beplanting. Van onevenredige aantasting van het woongenot van eiseres is daarom geen sprake, aldus het college. Ter zitting heeft het college dit standpunt herhaald en voor de motivering verwezen naar paragrafen 3.1 en 3.2 van de omgevingsvergunning van 2 april 2024. Desgevraagd heeft het college te kennen gegeven geen aanleiding te zien om het gebruik van de schuur nader te specificeren.
9.2.
Ter zitting heeft de vergunninghouder verklaard dat de schuur puur hobbymatig is. Hij gebruikt de schuur voor opslag van gereedschap en om te schuilen als het regent. Mensen hebben wel interesse in wat hij op het perceel doet, maar hij heeft met niemand afspraken gemaakt over het gebruik van de schuur. Mensen lopen wel eens over zijn perceel omdat het burchtperceel soms willekeurig wordt afgesloten. In principe mogen andere mensen geen gebruik maken van het toilet, tenzij zij echt hoge nood hebben. Zijn perceel is wel privéterrein. Met borden is dat aangegeven en het perceel is afgerasterd. Een jaar geleden bij de aanvraag was er een plan om op zijn perceel een gemeenschappelijke groentetuin te maken, maar dat plan is niet doorgegaan. Die tuin is ergens anders in Wedde aangelegd. De vergunninghouder wil ook niet meer aan dat plan meedoen, omdat zijn vrouw ernstig ziek is en er steeds procedures over het gebruik van zijn perceel worden gevoerd.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op gronden met de bestemming ‘Agrarisch-Gesloten landschap’ gelet op artikel 5.2.1 van de planregels geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de schuur op 2 april 2024 opnieuw verleend door gebruik te maken van de in artikel 5.4 van de planregels opgenomen bevoegdheid om af te wijken van deze bepaling. Op grond van artikel 5.4 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 in die zin dat een schuur voor hobbymatig agrarisch gebruik wordt gebouwd mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Ook gelden maxima voor de goothoogte en oppervlakte van zo’n schuur.
9.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd in hoeverre in dit geval sprake is hobbymatig agrarisch gebruik van de beoogde schuur en hoe de daarmee gemoeide belangen moeten worden gewogen. Zij betrekt daarbij het volgende.
9.4.1.
Het voorgenomen gebruik van de schuur is nader gespecificeerd in de aanvulling op de aanvraag. Daarin staat onder meer dat de schuur wordt gebruikt voor communicatie en educatie. In de bezwaarfase hebben de commissie en het college het voorgenomen gebruik nader onderzocht. Tijdens de hoorzitting heeft de vergunninghouder daarover verklaard. De commissie heeft het college in het advies geadviseerd om de omgevingsvergunning in het besluit op bezwaar aan te vullen in die zin dat het gebruik van de schuur nader wordt gedefinieerd, en aan nadere voorwaarden wordt verbonden, zodanig dat is geborgd dat het gebruik van de schuur het hobbymatig gebruik niet zal overstijgen. Door het advies van commissie in het bestreden besluit op bezwaar over te nemen, heeft het college zich aan dat advies geconformeerd.
9.4.2.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat het college in de motivering van de omgevingsvergunning van 2 april 2024 slechts heeft aangegeven dat er van het bestemmingsplan kan worden afgeweken omdat de schuur ten dienste staat van het hobbymatig agrarisch gebruik en naar gesteld past binnen de afwijking van de bouwregels zoals aangegeven in artikel 5.4 van de planregels. Ook heeft het college voorschrift 1.14 aan de vergunning verbonden, waarin is opgenomen dat de schuur uitsluitend mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig agrarisch gebruik zoals genoemd onder artikel 5.4 van het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter overweegt dat het college met deze handelswijze het gebruik van de schuur onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende ingeperkt. De vergunninghouder legt sinds de aanvraag wisselende verklaringen af over wat het gebruik van de schuur precies zal zijn en in hoeverre sprake zal zijn van gebruik voor communicatie- en educatiedoeleinden. Zo is ter zitting nog verklaard dat tijdens de aanvraag plannen bestonden voor een gemeenschappelijke tuin, die een ander licht werpen op gebruik voor communicatie- en educatiedoeleinden. Het lag op de weg van het college om dat gebruik daarom nader te onderzoeken, zoals de commissie ook suggereert. Ook lag het op de weg van het college om het gebruik van de schuur te specificeren en in te perken zodat alleen hobbymatig agrarisch gebruik is geborgd. Zo blijft op dit moment onduidelijk waarom het college niet motiveert en in de omgevingsvergunning vastlegt in hoeverre gebruik van de schuur voor communicatie- en educatiedoeleinden (niet) is toegestaan.
9.4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college ook het beoogde gebruik van de schuur niet voldoende kenbaar heeft afgezet tegen de in artikel 5.4 genoemde belangen. Zoals hiervoor is overwogen, is het beoogde gebruik onvoldoende onderzocht en onvoldoende duidelijk geworden. Daar komt bij dat het bestreden besluit op bezwaar en de omgevingsvergunning van 2 april 2024 over dat gebruik geen kenbare belangenafweging bevatten. Zo is niets afgewogen over dat gebruik in relatie tot de belangen die zijn gemoeid met bescherming van de es. Ook is onvoldoende duidelijk waarom met het gebruik van de schuur geen sprake zou zijn van een onevenredige afbreuk aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Met het verweerschrift herstelt het college deze gebreken niet. Voorts heeft het college in het bestreden besluit op bezwaar en de nieuwe omgevingsvergunning geen kenbare afweging opgenomen over de belangen van [eiseres 1] enerzijds en de belangen van de vergunninghouder anderzijds. Het lag wel op de weg van het college om dat te doen. De afweging in het verweerschrift is daartoe onvoldoende, nu dat stuk geen onderdeel uitmaakt van die besluiten.
9.4.4.
Het bestreden besluit op bezwaar en de bijbehorende omgevingsvergunning
van 2 april 2024 zijn daarmee genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en dienen om die reden te worden vernietigd.
10. Deze beroepsgrond slaagt.
Is er strijd tussen de grondslag van de omgevingsvergunning en Omgevingsverordening?
11. [eiseres 1] voert – samengevat – aan dat het college heeft miskend dat het bestemmingsplan en in het bijzonder artikel 5.4 van de planregels in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening Groningen 2016 (de POV). Het bestemmingsplan is in strijd met de artikelen 2.26.1 en 2.52.1 van de POV. Eiseres stelt dat de commissie eraan voorbijgaat dat het bestemmingsplan ten tijde van de vaststelling daarvan nog niet in strijd was met artikel 2.52.1, derde lid, van de POV aangezien de POV destijds nog niet was vastgesteld. Eiseres stelt dat zij de strijdigheid dus niet in een bestemmingsplanprocedure had kunnen aanvoeren. Zij kan daarom niet anders dan het bestemmingsplan exceptief te laten toetsen. Voorts voert eiseres aan dat de commissie uitgaat van een onjuiste uitleg van artikel 2.6, tweede lid, van de POV en artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (de Wro). Artikel 2.6, tweede lid, van de POV ontslaat de raad van de gemeente Westerwolde niet van haar verplichting om haar bestemmingsplannen in overeenstemming te brengen met de POV. Eiseres stelt dat het bestemmingsplan in strijd is met de POV en dus onverbindend moet worden verklaard, nu het bestemmingsplan in strijd met artikel 2.26.1 van de POV agrarische bedrijfsbebouwing toestond buiten een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarisch bouwperceel. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de provincie Groningen in reactie op het ontwerpbestemmingsplan heeft aangegeven dat het toestaan van een schuur in agrarisch gebied in strijd is met de POV, nu in de planregels de voorwaarde ontbreekt dat het moet gaan om een schuilstal voor het niet bedrijfsmatig houden van vee.
11.1.
Het college voert – samengevat – aan dat het bestemmingsplan niet in strijd is met artikel 2.52.1 van de POV nu in artikel 30 van de planregels regels zijn opgenomen gericht op bescherming van landschappelijke waarden. Artikel 2.52.1 van de POV schrijft niet een algeheel bouwverbod voor. Van evidente strijd met een hogere regeling is daarom geen sprake. Voorts voert het college aan dat er geen strijd is met artikel 2.26.1 van de POV omdat het bestemmingsplan bebouwing ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik mogelijk maakt. Er is zodoende geen sprake van agrarische bedrijfsbebouwing als bedoeld in dat artikel.
11.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 5.4 van de planregels niet in strijd is met artikel 2.52.1 van de POV. Zoals de commissie – en in het verlengde daarvan, het college – terecht heeft overwogen, zijn in artikel 30 van de planregels regels opgenomen gericht op de bescherming van landschappelijke waarden van essen. Met die regels is invulling gegeven aan artikel 2.52.1 van de POV.
11.3.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 5.4 van de planregels niet in strijd is met de
artikelen 2.6 en 2.26.1 van de POV. Zoals de commissie – en in het verlengde daarvan, het college – terecht heeft overwogen, ziet artikel 2.26.1 van de POV op agrarische bouwpercelen. Partijen zijn het erover eens dat het perceel waarop de schuur is geprojecteerd niet een agrarisch bouwperceel is. De stelling van eiseres dat uit de POV volgt dat op het onderhavige perceel geen andere gebouwen dan schuilstallen zijn toegestaan, volgt de voorzieningenrechter niet. Zo’n verbod staat niet in de POV. Dat de provincie in de overlegreactie van 9 december 2013 opmerkingen heeft gemaakt over het voorontwerpbestemmingsplan maken deze omstandigheid niet anders. Daar komt bij dat de gemeente het bestemmingsplan na die overlegreactie heeft aangepast. Van kennelijke strijd met de POV is in dit geval geen sprake.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep met zaaknummer LEE 24/1834 is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit op bezwaar van 2 april 2024 gericht aan [eiseres 2] in stand blijft. Omdat dat beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. [eiseres 2] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
14. Het beroep met zaaknummer LEE 24/1772 is gegrond. De voorzieningenrechter wijst op overwegingen 9.4. tot en met 10. zoals hiervoor opgenomen. Het besluit op bezwaar van 2 april 2024 gericht aan [eiseres 1] en de bijbehorende omgevingsvergunning van 2 april 2024 moeten worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Daarbij let de voorzieningenrechter op de aard van de gebreken en de ruimte die het college heeft om de gebreken te herstellen. Niet uitgesloten is dat het college de gebreken herstelt binnen de ruimtelijke bevoegdheden die het college heeft. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het college op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. In het licht van wat in overweging 14. staat en de bouwfase waarin de schuur zich bevindt, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om de omgevingsvergunning van 23 juni 2023 te herroepen of te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
16. Omdat het beroep met zaaknummer LEE 24/1772 gegrond is, moet het college het griffierecht van € 187,- aan [eiseres 1] vergoeden en krijgt die eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigden van [eiseres 1] een beroepschrift hebben ingediend en gemachtigde mr. Sturrus aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 24/1834 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 24/1772 gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 2 april 2024 en de bijbehorende
omgevingsvergunning van 2 april 2024;
- draagt het college op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met
inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer LEE 24/1756 af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan [eiseres 1]
moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan [eiseres 1]
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over de beroepen, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over de beroepen. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 3:2 van de Awb luidt: “Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”
Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb luidt: “De beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]”
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
In artikel 4.1, eerste lid, van de Wro is bepaald dat indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat tenzij bij de verordening een andere termijn wordt gesteld, de gemeenteraad binnen een jaar na inwerkingtreding van de verordening een bestemmingsplan of een beheersverordening vaststelt met inachtneming van de verordening.
In het derde lid, van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid regels kunnen worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het tweede lid in werking is getreden. Bij de verordening kunnen regels worden gesteld met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij die verordening aan te geven krachtens dit lid gestelde regels.
Provinciale Omgevingsverordening Groningen 2016 (POV)
Artikel 2.6, tweede lid, van de POV luidt: “In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening moet een bestemmingsplan voor zover dat voorziet in een niet op de verbeelding aangewezen agrarisch bouwperceel uiterlijk op 30 december 2017, in overeenstemming worden gebracht met artikel 2.26.1.”
Artikel 2.25, aanhef en onder b, van de POV luidt: “In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder een agrarisch bouwperceel een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan.”
Artikel 2.26.1, eerste lid, van de POV luidt: “Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarisch bouwperceel.”
Artikel 2.52.1, derde lid, van de POV luidt: “Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven essen, stelt regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid.”
Bestemmingsplan “Wedde-Wedderheide”

Artikel 1.8 agrarisch grondgebruik:

Grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn.

Artikel 5 Agrarisch - Gesloten landschap

5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Gesloten landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het agrarisch grondgebruik, waaronder opgaande meerjarige teeltvorm;
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
waterhuishoudkundige doeleinden;
met daaraan ondergeschikt:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het gesloten landschap, waaronder houtwallen, houtsingels en bosschages;
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
nutsvoorzieningen;
extensief dagrecreatief medegebruik;
infrastructurele voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
andere bouwwerken.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.4
Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 5.2.1 in die zin dat een schuur voor hobbymatig agrarisch gebruik wordt gebouwd, mits:
1. de goothoogte van een schuur ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
2. de oppervlakte van een schuur ten hoogste 25 m² zal bedragen.

Artikel 30 Waarde - Essen

30.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van waardevolle essen en samenhangende laagten.
30.2
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt, ter plaatse waar deze dubbelbestemming samenvalt met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond', 'Agrarisch - Gesloten landschap', 'Maatschappelijk - Begraafplaats' en 'Wonen - 1', in ieder geval gerekend:
het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden.
diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden;
in afwijking van het gestelde onder a is aanvulling van de essen toegestaan in het geval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
in afwijking van het gestelde onder a en b is regulier gebruik, ten behoeve van een begraafplaats, ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' toegestaan.
30.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1
Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is, buiten de gronden waarop lid 30.2 van toepassing is, een omgevingsvergunning vereist:
a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden;
b. diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden.
30.3.2
Uitzondering
Het bepaalde in lid 30.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
een aanvulling van de essen betreffen in het geval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
30.3.3
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld in de uitspraken van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) en van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:499).